Madoc. Jaargang 2005
(2005)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 139]
| |
Annemarieke Willemsen
| |
Middeleeuwse scholen‘Wij, Floris, graaf van Holland, maken bekend aan iedereen die deze brief zal lezen of horen voorlezen: (...) Verder hebben wij onze voornoemde burgers toegestaan en hun het recht geschonken dat ze tot in eeuwigheid het geschenk van de school in Dordrecht en van de kosterij mogen geven aan wie ze willen en aan wie ze het gunnen.’Ga naar eindnoot2 Dit privilege van Floris V uit 1290 markeert een sleutelmoment in de geschiedenis van het onderwijs in de Middeleeuwen. Dordrecht krijgt hiermee als eerste stad in het huidige Nederland zeggenschap over haar school. De stad mocht vanaf dat moment zelf een schoolmeester aanstellen en de hoogte bepalen van zijn salaris en het schoolgeld. De Grote School aan het kerkhof bij de Grote Kerk werd een stadsschool. Van Dordrecht zijn de oudste overgeleverde stadsrekeningen van de Noordelijke Nederlanden bewaard. Al in de alleroudste lijst van uitgaven over het jaar 1283-1284 komt een betaling voor van 4 pond en 14 denarii aan ‘mester Wouter den scolmester’.Ga naar eindnoot3 Dat de schoolmeester door het stadsbestuur betaald wordt, is typerend voor de veranderingen in het ‘secundair’ onderwijs in de Nederlandse steden in de loop van de dertiende en veertiende eeuw. Langzamerhand verloor de geestelijkheid haar grip op het onderwijs en kwamen de scholen onder de rechtstreekse verantwoordelijkheid van het burgerbestuur te staan. De scholen werden, in moderne termen, ‘geseculariseerd’. | |
[pagina 140]
| |
Deze Dordtse gegevens vormen het startpunt van mijn onderzoeksproject naar scholen en scholieren in West-Europa in de periode 1300-1600, waaraan ik sinds 2001 werk en dat in 2006 een boek moet opleveren.Ga naar eindnoot4 Het doel van het onderzoek is drieledig: zicht krijgen op de voorwerpen die gebruikt werden op school, bekijken hoe scholen, leraren en leerlingen afgebeeld werden en in welke contexten, en tenslotte vaststellen wat de invloed van de maatschappelijke veranderingen in deze periode op de schoolpraktijk was. De combinatie van de verschillende typen bronnen geeft inzicht in het dagelijks leven op school, wat op zijn beurt weer een indruk geeft hoeveel en welke kinderen onderwijs kregen. Idealiter laat zich dat vertalen in een schatting van de alfabetiseringsgraad van de populatie op een bepaalde plaats en een bepaald moment. Het onderzoek begint en eindigt met veranderingen: de ‘secularisatie’ van de late dertiende eeuw als begin en de zestiende-eeuwse situatie, na humanisme, boekdrukkunst en reformatie, als einde. Anders gesteld; de schenkingsbrief van Floris uit 1290 als begindocument en de Reghel der Dytsche Scoolmeesters van Valcoogh uit 1591 als einddocument.Ga naar eindnoot5 Het is verleidelijk het ruimschoots aanwezige laat-vijftiende en zestiende-eeuwse bronnenmateriaal, soms van ver buiten de Lage Landen, naar de voorgrond te halen. Zo is er het prachtige Duitse kostuumboek van Matthäus Schwarz uit de eerste helft van de zestiende eeuw, waarover Elizabeth den Hartog eerder schreef in dit tijdschrift.Ga naar eindnoot6 Ik wil mij in dit artikel echter concentreren op de noordelijke en zuidelijke Nederlanden in een periode die nog maar weinig is onderzocht, namelijk de jaren van ongeveer 1300 tot 1450. | |
Onderwijs voor knecht en heerMiddeleeuwse scholen zijn geen onontgonnen onderzoeksterrein. Het monnikenwerk op dit gebied is verzet door R.R. Post. Zijn Scholen en onderwijs in Nederland gedurende de Middeleeuwen uit 1954 is nog steeds het standaardwerk. Inhoudelijk is dat niet achterhaald, maar er is wel heel veel nieuwe informatie beschikbaar gekomen in de laatste vijftig jaar, en bovendien gebruikte Post enkel schriftelijke bronnen. Over de zestiende eeuw is met name Bots Humanisme en onderwijs in Nederland een goede aanvulling op Post, terwijl van veel individuele scholen de historie beschreven is in het kader van een jubileumboek.Ga naar eindnoot7 Deze teksten lopen in omvang en kwaliteit echter zeer sterk uiteen. Voor België is het artikel van d'Haenens uit 1986 een goed uitgangspunt, maar een ‘Post’ ontbreekt daar.Ga naar eindnoot8 Recent heeft historicus Ad Tervoort, die voor zijn afstudeerscriptie Hollandse schoolmeesters bestudeerde, in een lezing laten zien wat bestudering van de leerlingenlijsten van de Latijnse of Grote School van Gouda alleen al oplevert. Zelfs als die gegevens met alle mogelijke voorzichtigheid worden gehanteerd, moet daar in de zestiende eeuw een derde tot een helft van de jongens in de stad naar deze ene school gegaan zijn.Ga naar eindnoot9 Er valt dus nog veel te verwachten van archiefbronnen op dit terrein. Ook literaire bronnen bieden informatie. In dit verband heeft alleen Van den Eerenbeemt in de jaren dertig deze bronnen goed bekeken, en er is sinds die tijd nogal wat beschikbaar gekomen.Ga naar eindnoot10 Ook deze bronnen zijn pas aanwezig vanaf rond 1300. Dan lezen we bijvoorbeeld in de beroemde Lekenspiegel, geschreven tussen 1325 en 1330 door de Antwerpenaar Jan van Boendale, een duidelijke mening over schoolgaan:
Ten sevenden jaren, zonder letten
salmen tkint ter scolen zetten
Al en soudter niet an bliven
om lesen leren ende scriven
| |
[pagina 141]
| |
Want en es knecht noch here
hine (zonder) hebber af bate ende ere
ende oec dicke groet gherief
can hi lesen enen brief
(Als het kind zeven jaar oud is, zal men het zonder aarzelen naar school sturen, om te leren lezen en schrijven, ook al zou het daar niet blijven. Want zowel knecht als heer kunnen er baat en eer en ook vaak veel plezier bij hebben als ze een brief kunnen lezen.) Dit is op zichzelf al een zeer intrigerende passage. Het is bedoeld als raad, maar was het ook de praktijk om kinderen van zeven ‘zonder letten’ naar school te sturen? In de praktijk ‘bliven’ kinderen inderdaad vaak niet ‘eran’ en verlieten voortijdig de school. Ook een beperkte scholing, om tenminste te leren lezen en schrijven, is vaak doorlopen. En wat misschien wel het meeste aanspreekt: Boendale vindt het voor ‘knecht en heer’ zinvol om bijvoorbeeld een brief te kunnen lezen. Het algemeen heersende beeld van scholing in de Middeleeuwen, namelijk dat die alleen voor de elite was weggelegd, wordt door deze passage dus al onderuitgehaald. Literaire teksten als die van Boendale geven aan dat brede lagen van de bevolking een zeker minimum aan basaal onderwijs genoten, lang voordat daarover de recente cijfers beschikbaar kwamen. De onderzoekers die over de school in de Middeleeuwen schrijven, zwijgen min of meer eensluidend over het dagelijks leven op school in deze periode. Wellicht speelt hier mee dat de geschreven bronnen in dit onderwerp maar zeer ten dele inzicht geven. Daarvoor moeten we te rade bij anderssoortige bronnen, die een beeld geven van de cultuur op school. Zij laten bijvoorbeeld zien welke kleding leraren en leerlingen droegen, welk meubilair er in de school stond, welke voorwerpen werden gebruikt om te lezen en schrijven,
Afb. 1 Schoolparodie met apen in de marge van een Alexanderroman, verlucht in Vlaanderen 1338-1344 (Oxford, Bodleian Library, ms Bodley 264, fol. 94v). (foto: © Bodleian Library, via www.bodley.ox. ac.uk/dept/scwmss/wmss/medieval).
| |
[pagina 142]
| |
hoe leerlingen de les verstoorden en op welke manieren de leraar de ordeverstoorders bestrafte. De ‘materiële schoolcultuur’ is de focus van mijn onderzoek, omdat ik denk dat juist daarin de eerder zo weinig gebruikte bronnen als archeologische vondsten, afbeeldingen en literaire teksten inzicht kunnen geven. | |
Apen en heiligen op schoolNet als de teksten, zowel administratieve als literaire, dateren ook de vroegst bekende afbeeldingen van scholen uit de Nederlanden van rond 1300. Uit de eerste helft van de veertiende eeuw zijn tientallen afbeeldingen bewaard van een schooltje, meestal in een parodie vervat. De oudste afbeelding van een schooltafereel uit onze streken is rond 1300 gemaakt in de omgeving van Maastricht en bestaat uit een meester met een groepje lezende leerlingen en een scène waar een leerling met een roe een pak op de billen krijgt.Ga naar eindnoot11 De afbeelding is een parodie: alle personen zijn apen, de meeste naakt. Het is een van de vroegste exponenten van een zeer geliefde afbeelding in gebedenboeken: een apenschooltje. Steeds zijn de leraar en leerlingen herkenbaar aan de objecten in hun directe omgeving: de leraar aan zijn mantel, zetel, lessenaar en vooral zijn plak of roe; de leerlingen aan hun boeken of schrijftafeltjes. Soortgelijke afbeeldingen met mensen komen ook wel voor, maar veel minder. Het in de omgeving van Gent verluchte handschrift van de Alexanderroman uit 1338-1344 is zover ik weet het enige dat beide afbeeldingen heeft: een apenschooltje op fol. 94v, en een mensenschooltje op fol. 123v (afb.1 en 2).Ga naar eindnoot12 Dat het hierbij om parodieën gaat, is van belang. Dat geeft aan hoe bekend deze scènes
Afb. 2 Schoolscène met jongens in de marge van de Alexanderroman, verlucht in Vlaanderen 1338-1344 (Oxford, Bodleian Library, ms Bodley 264, fol. 123v). (foto: © Bodleian Library, via www.bodley.ox.ac.uk/dept/scwmss/wmss/medieval).
| |
[pagina 143]
| |
Afb. 3 Jezus bij zijn leraar in initiaal van getijdenboek, omgeving Utrecht ca. 1460 (Den Haag, Museum Meermanno-Westreenianum, ms 10 F 50, fol. 121r). (foto: © Museum Meermanno-Westreenianum, via www.kb.nl/kb/manuscripts.nl
moeten zijn geweest. Teruggebracht tot hun meest karakteristieke vorm (een leraar en een groepje leerlingen met hun vaste attributen) en met apen in de functie van mensen, is toch direct duidelijk dat het om een schooltje gaat. Juist het feit dat de situatie zo eenvoudig te parodiëren was, bewijst hoe bekend ze was. Dat er tientallen van dit soort schooltjes zijn afgebeeld in handschriften uit de Nederlanden, ondersteunt het idee dat de school in dit gebied volstrekt normaal was. Scholing was voor een veertiende-eeuwse ‘Nederlander’ een bekend gegeven. In die lijn is het logisch dat naar school gaan ook een vast onderdeel was in hun voorstelling van de levens van beroemde mensen uit het verleden, zowel in levensbeschrijvingen als in de illustraties daarbij. Zo bestaan er veel afbeeldingen van Alexander die les krijgt van Aristoteles, van Salomon die zijn zoon Rehoboam onderwijst en van Augustinus die door zijn ouders naar een school wordt gebracht. Ook in heiligenlevens is het een algemeen thema, met als toppunt de afbeeldingen van het Jezuskind op school. De allermooiste - naar mijn mening - hiervan zijn gemaakt in de omgeving van Utrecht, door de kunstenaar die de Meester van Catharina van Kleef genoemd wordt. In het laatste werk dat we van deze meester kennen, een getijdenboek uit ca. 1460 is het Jezuskind voor zijn onderwijzer afgebeeld in een initiaal H (afb. 3).Ga naar eindnoot13 Links is de meester te zien, zittend op een stoel met hoge | |
[pagina 144]
| |
leuning (een ‘doctorsstoel’). Hij draagt de mantel, omslagdoek en het hoofddeksel van een geleerde - van lang stilzitten krijg je het koud - en in zijn rechterhand houdt hij een plak. Voor hem zit (mijns inziens) het Jezuskind, herkenbaar aan de witte duif boven zijn hoofd als symbool van de Heilige Geest. Aan zijn riem draagt hij een dubbele schrijfetui, bedoeld voor pennen en schrijftafeltjes. Meester en leerling lezen samen in een boek. Aan het raampje is te zien dat de les zich binnen afspeelt. Vanzelfsprekend is het Jezuskind hier, net als in de contemporaine teksten, een voorbeeldige leerling. Er zijn nog andere categorieën afbeeldingen waarop leraren voorkomen, met name in allerlei allegorische series zoals de zeven vrije kunsten, de maanden van het jaar, de planeten of de deugden. In deze gevallen komt een afbeelding van een school of van een onderwijzer(es) met leerlingen wel voor bij respectievelijk Grammatica, februari, Mercurius en Voorzichtigheid. Het merendeel van deze afbeeldingen in kunstwerken uit de Nederlanden is echter gemaakt in de periode na 1450. | |
Schoolmeester of geleerdeEen bekend thema in de beeldende kunst is dat van een lesgevende volwassene met een of meer toehoorders. Dit type afbeelding lijkt vaak op een schoolscène, maar het gaat niet altijd om een schoolmeester en een schoolkind. Om niet alle afbeeldingen van een tegen iemand pratende ‘geleerde’ als schoolscène te interpreteren, heb ik gekeken naar handschriften waarin meer van dit soort scènes voorkomen. Een goed voorbeeld is de bekende veertiende-eeuwse encyclopedie Omne Bonum uit de British Library, waarin afbeeldingen staan van school, leraren en leerlingen bij alle relevante ingangen als Addiscere (leren), Arssive Artes (kunst of vrije kunsten), Castigare (straffen), Cognicio (kennis), Disciplina (instructie), Discipulus (student), Doctor (doctor) en Magister (leraar).Ga naar eindnoot14 Bij deze ingangen is niet alleen het onderwijzen, maar vaak ook het straffen van leerlingen afgebeeld. Dat werd karakteristiek gevonden voor school, ook in teksten: ‘geslagen worden’ kon een synoniem zijn voor ‘naar school gaan.’ In afbeeldingen is de plak of roe het typerende attribuut van een schoolmeester. Zonder dit attribuut, zouden veel van de meesters in dit handschrift makkelijk voor geleerden in het algemeen kunnen worden gehouden. Door binnen een handschrift afbeeldingen te vergelijken en te combineren met de bijbehorende tekst, bleek het mogelijk de verbeeldingen van iemand die preekt tegen volwassenen, een geleerde die een klerk dicteert, en zelfs een professor die studenten onderricht, te onderscheiden van een schoolmeester die kinderen lesgeeft. Waar de context niet toereikend is, gebruik ik de karakteristieke attributen van de meester als doorslaggevend: als iemand die spreekt tegen toehoorders een roe of plak heeft, is onderwijs bedoeld. | |
Materiële schoolcultuurAl deze afbeeldingen geven een idee van hoe gebruikelijk school was, maar ook van hoe men zich school en lesgeven voorstelde. En ze tonen, in de handen en aan de wanden, de voorwerpen waarmee scholieren en onderwijzers zich omringden. Om een idee te krijgen van wat typisch schoolmateriaal is, kunnen we in dit geval beginnen met een martelscène, waar iemand met schoolspullen vermoord wordt (afb. 4). In een miniatuur met de heilige Felix in een Vlaams handschrift van de Gulden legenden van Jacobus de Voragine uit 1445-1460, doden vijf jongens de heilige.Ga naar eindnoot15 Het bijbehorende verhaal maakt de context duidelijk. Felix, die Felix in Pincis wordt genoemd om hem van andere heilige Felixen te onderscheiden, gaf in de laat-Romeinse tijd les op een school op de Pincio, een park in Rome (waar nu het Koninklijk Nederlands Instituut gevestigd is). Toen zijn leerlingen ontdekten | |
[pagina 145]
| |
Afb. 4 Marteling van de heilige Felix in Legenda Aurea, Vlaanderen ca. 1445-1460, (New York, Pierpont Morgan Library, M 672, fol. 87r), uit: Leven te Leuven (Leuven 1998), 367.
dat hij een christen was, vermoordden ze hem in het klaslokaal, met hun schoolmateriaal als wapens. Uit deze context weten we dat de afgebeelde ruimte een school moet voorstellen en de afgebeelde instrumenten schoolspullen. Er zijn behoorlijk veel voorwerpen te zien in deze afbeelding. De vijf jonge moordenaars slaan hun meester met een houten knuppel, een rieten mandje, een tas en een schrijfetui (bestaande uit een penetui en een inktpot aan een dubbel bandje), een pennenmes en een wastafeltje met handvat. Twee boeken liggen op een rek aan de linkermuur, waaraan verder een schrijfplankje, een boekentas en een schrijfetui hangen. Op de bank in de achtergrond ligt een derde boek, en aan haken in de rechtermuur hangen een derde boekentas en een tweede mandje. Op de voorgrond ligt een vierde boek open op de vloer, mogelijk bovenop een derde boekentas; met een schrijfstift ernaast. Tenslotte zien we op het krukje in de linkerhoek een beschreven blad perkament bovenop een laatste boek, met daarnaast een tweede pennenmes en een inktpot met een schrijfveer erin. Twee schooljongens dragen een dubbel schrijfetui of scriftoer aan hun riem. Omdat we uit de context zeker weten dat dit een leslokaal is, is het interessant te onderzoeken hoe dat is afgebeeld. We zien een kleine, rechthoekige ruimte, met een egale vloer en gemetselde muren, met drie ramen in de zichtbare drie muren. Langs de achterwand loopt een vaste lage houten bank, terwijl los in de klas een klein houten krukje staat. In de linkermuur geeft een halfronde doorgang een blik in een soort kloostergang. Het | |
[pagina 146]
| |
Afb. 5 ABC-plankje, opgegraven in Utrecht, vijftiende eeuw (Rotterdam, Museum Boijmans Van Beuningen, inv. nr. F 5822). (foto: A. Willemsen)
lesgeven lijkt te zijn geplaatst in een bijgebouw van een kerk of klooster; vanuit de gang kun je het lokaal inlopen. De materiële schoolcultuur die op deze miniatuur is afgebeeld, kun je onderverdelen in twee categorieën. Een groot deel van de voorwerpen, zoals schrijfetui, boek, perkament, schrijfstift, inktpot en pennenmes, zijn algemene schrijfattributen. De afbeelding toont in dit geval vooral dat deze ook op school werden gebruikt. Dat is wel van belang, want je zou er ook van kunnen uitgaan dat de meer ‘permanente’ manieren van schrijven, met inkt en veer op perkament, niet op school thuishoren, in tegenstelling tot het oefenen met stili (schrijfstiften) op wastafeltjes. Andere voorwerpen zijn wel specifiek voor scholieren, met name het wastafeltje met handvat (mogelijk een ABC-plankje), maar waarschijnlijk ook de tassen en mandjes, die als ‘schooltassen’ mogen worden geï nterpreteerd. De meeste van deze voorwerpen zijn teruggevonden bij opgravingen in de Nederlanden. Een vergelijking van de afgebeelde spullen met de teruggevonden voorwerpen verklaart ook waarom relatief weinig duidelijk herkenbaar schoolmateriaal bewaard bleef. Het merendeel is van hout, leer en textiel, dat nu eenmaal minder kans heeft de eeuwen te overleven dan bijvoorbeeld metaal en aardewerk, zowel vanwege het gebruik als vanwege de vergankelijkheid ervan. Het meest overvloedig aanwezige schrijfmateriaal zijn dan ook stili, die vrijwel uit elke stad in Nederland en België bekend zijn, soms met tientallen tegelijk gevonden, terwijl ook inktpotten van tin en aardewerk redelijk vaak zijn aangetroffen. Gelukkig zijn met name in het westen van Nederland soms de omstandigheden wel gunstig voor de conservatie van organisch materiaal, zodat wel wat schrijfplankjes of wastafeltjes, leren inktpotten en zelfs een enkel ABC-plankje bewaard zijn gebleven. Dat laatste (afb. 5) is gevonden in Utrecht en dateert waarschijnlijk uit de vijftiende eeuw.Ga naar eindnoot16 Het is een rechthoekig plankje met een handvat, waarop een vel perkament (of papier) met het alfabet was bevestigd onder een velletje hoorn. Langs de randen werd dat vastgezet met loden stripjes, die met spijkertjes in het hout waren geslagen. Resten van hoorn, stripjes en spijkertjes zijn nog aanwezig. Deze plankjes zijn bedoeld om letters te leren schrijven; je kunt met je vinger of met een schrijfstift de letters ‘natrekken’ op het doorzichtige hoorn. Ze komen regelmatig voor op afbeeldingen, waarbij het alfabet vrijwel altijd prima leesbaar is. De plankjes worden vaak met de Engelse term hornbook aangeduid. Voor Nederland is de Utrechtse vondst zover ik weet uniek, maar in Londen bijvoorbeeld zijn 18 hornbooks opgegraven. | |
[pagina 147]
| |
Scholieren in de stadBij losse vondsten van schrijfmateriaal is het moeilijk te bepalen of ze iets met een school te maken hebben. Gelukkig is de laatste decennia ook opgegraven op de locaties van middeleeuwse scholen, waarbij het materiaal wel in context gevonden is. De meeste van deze opgravingen betreffen vijftiende- of zestiende-eeuwse locaties, dus min of meer tegen het einde van de door mij onderzochte periode. Ik schreef elders over de beerput van de Latijnse school van Groningen, met daarin schoolspullen en speelgoed uit de periode 1500-1550.Ga naar eindnoot17 Recent zijn in Gorinchem de resten van de school teruggevonden, waarbij tussen het schoolmateriaal van rond 1600 zelfs de kop van een plak kon worden geïdentificeerd.Ga naar eindnoot18 Ook in het buitenland is afval van scholen teruggevonden, ook daar vaak - maar niet altijd - uit de vijftiende en zestiende eeuw. Een vroeger voorbeeld is de Domus Parva in Zwolle.19 Dit was een kosthuis voor scholieren van buiten de stad, die de toen beroemde Latijnse school van Johannes Cele bezochten. Het werd in 1384 geopend door de Broeders van het Gemene Leven en bleef als kosthuis in gebruik tot het einde van de vijftiende eeuw, toen het werd verbouwd tot lees- en eetzaal binnen het grotere wooncomplex van de Broeders. In de veertiende en vijftiende eeuw woonden hier tot vijftig schooljongens bij elkaar. Sommige van de oudere leerlingen (zoals Wessel Gansfort) hadden een eigen kamertje. Bij opgravingen in 1986 kwamen materiële resten van deze schoolgemeenschap aan het licht, met daarbij enkele objecten voor schrijven en leren als een schrijfstift, een inktpot, griffels en fragmenten van schrijfleien (afb. 6). Maar het meeste vondstmateriaal houdt verband met het leven in het kosthuis in het algemeen. Er zijn opvallend veel pispotten gevonden, voorraadpotten en koekenpannen, vensterglas en vloertegels, kledingaccessoires en sleutels, schoenen, drinkbekers, bestek en zelfs een scheermes. Resten van planten en dieren geven het eetpatroon van de jongens prijs: veel broodpap, maar ook rund- en varkensvlees, gevogelte en allerlei fruit; het zal goed gekruid zijn geweest gezien de vele zaadjes van keukenkruiden die werden aangetroffen. Tussen de dierenbotten zitten acht katten, vier honden en een bunzing, die alle zijn gestorven aan een flinke klap op de schedel. Rondom het kosthuis moet een kattenmepper in de weer zijn geweest.
Afb. 6 Leien met inkrassingen en griffels uit de Domus Parva in Zwolle, vijftiende eeuw (Zwolle, Zwols Museum). (foto: A. Willemsen)
| |
[pagina 148]
| |
Uit het voorbeeld van de Domus Parva blijkt dat in een stad als Zwolle de groep schooljongens, en hun meesters, nadrukkelijk aanwezig en heel herkenbaar moet zijn geweest in de stad. Geschreven bronnen en afbeeldingen geven eenzelfde idee: meesters en scholieren komen er veel in voor en het is volstrekt evident hoe ze eruit zien en dus hoe ze getypereerd en geparodieerd kunnen worden. De schoolgangers moeten in deze periode een aparte groep in de samenleving zijn geweest, met letterlijk hun eigen wetten - de scholieren vielen onder de verantwoording van de meester, niet van de stad. Met een eigen gebouwde omgeving - in Zwolle is dat vandaag de dag nog herkenbaar in de binnenstad, als je het gebouwencomplex overziet van de kosthuizen (Domus Parva en Domus Pauperum) en de rectorswoning, bij de school, bij de kerk. Misschien moet je denken aan iets als het huidige Eton, met een eigen materiële cultuur, waaraan ze te herkennen zijn. Mijn onderzoek maakt het mogelijk, door uit de informatie van afbeeldingen, vondsten en teksten de ‘grootste gemene deler’ te destilleren, die eigen materiële schoolcultuur te reconstrueren. | |
Tot slotWat zag een stadsbewoner in de Nederlanden rond 1450 als hij door een van de beglaasde ramen naar binnen keek in het gebouw naast de kerk dat gewoon ‘de school’ werd genoemd? Een goed gevuld klaslokaal, met een tegelvloer, onder een balkenplafond. De schoolmeester, gehuld in een warme mantel en met een baret op, zit op een klein platformpje, in een stoel met hoge leuning achter een lessenaar met een paar boeken en vellen perkament. De schooljongens - of ook wel meisjes - zitten om hem heen, op lage bankjes. Ze hebben hun eigen schoolspullen meegebracht, in schooltassen, die overal op de grond liggen. Ze zijn in kleine groepjes bezig met hun oefeningen Latijn, waarbij ze aantekeningen maken op wastafeltjes of leien met schrijfstiften of griffels. Stil is het niet. Voor het podium van de meester staat een van de jongens om overhoord te worden. Goed werk wordt geprezen, slecht werk wordt gestraft met een paar klappen van de plak. Tussen de lange lessen in rennen de scholieren naar buiten om te spelen op het schoolplein, op het kerkhof of in de straten. Daarbij maken ze veel lawaai en ze stoeien en vechten. Zowel hun speelgoed als hun zakmessen zijn wel eens geconfisceerd door de meesters en weggegooid. Zo zijn ze eeuwen later teruggevonden, in de beerputten van voormalige middeleeuwse scholen. |
|