Madoc. Jaargang 2005
(2005)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 130]
| |
[Nummer 3]Albrecht Diem
| |
Inleiding: Deugden en zonden in de MiddeleeuwenAls ik over deugden in de Middeleeuwen vertel, reageert vrijwel iedereen met de vraag waarom ik het niet liever over zonden wil hebben. Die zijn immers veel spannender. Het is inderdaad waar dat ondeugden of zonden, vooral het lijstje van de zeven hoofdzonden hoogmoed, gierigheid, afgunst, woede, traagheid, vraatzucht en onkuisheid, veel bekender is en meer tot de verbeelding spreekt dan deugden en deugdzaamheid.Ga naar eindnoot1 Met het aanwakkeren van ondeugden kan goud verdiend worden, wat op een onschuldig-ironische manier duidelijk werd door de reclame voor zeven zonden-ijsjes die een aantal jaren geleden liep.Ga naar eindnoot2 Met deugden, met name met de kardinale deugden prudentia (wijsheid), temperantia (gematigdheid), iustitia (rechtvaardigheid) en fortitudo (kracht), kan men volgens de wetten van de markt geen droog brood verdienen. Afgezien van fortitudo zijn ze vanuit het oogpunt van de huidige neoliberale ‘ethiek’ waarschijnlijk eerder doodzonden. Zondig gedrag en de erachter liggende motivaties fascineren en geven aanleiding tot zelfreflectie. Misschien bevestigen ze ons ook in de behaaglijke gedachte dat we zo slecht nog niet zijn. De reflectie op deugdzaamheid en morele perfectie confronteert ons daarentegen met het ongemakkelijke besef nooit aan de gestelde eisen te kunnen voldoen. Waarschijnlijk wisten middeleeuwse theologen en zielzorgers dat ook al. In ieder geval hebben zonden in de Middeleeuwen een veel grotere belangstelling gekregen dan deugden. Met name in de dertiende en veertiende eeuw werd er in de westerse wereld een omvattend systeem van zielzorg en morele onderwijzing ontwikkeld, dat in eerste instantie georiënteerd was op zonden of ondeugden en veel minder op deugden.Ga naar eindnoot3 In dit artikel sta ik stil bij de reden voor het verschil in het belang van deugden en ondeugden voor morele reflectie aan de hand van ethische traktaten, vorstenspiegels, boeteboeken en pastorale literatuur, | |
[pagina 131]
| |
om vervolgens aan te tonen waarom de kardinale deugden ondanks hun geringere populariteit buitengewoon vruchtbaar kunnen zijn voor onderzoek naar de middeleeuwse cultuur en denkwereld. | |
Onveranderlijke zondenVoor de oorsprong van de zeven hoofdzonden moeten wij teruggaan naar de late Oudheid. In de monastiek-ascetische wereld werden er in het kader van theologische reflectie op de ‘condition humaine’ theorieën over de menselijke zwakte en over de al dan niet natuurlijke aanleg tot zonde ontworpen. Vooral de Griekse theoloog Euagrios Pontikos (†400) en de Latijnse monastieke kerkvader Johannes Cassianus (†435) hebben hieraan bijgedragen. Cassianus ontvouwt in zijn Institutiones en Collationes een zeer fascinerend, haast modern psychologisch systeem. De grondidee daarvan is dat er acht destructieve krachten bestaan die als gevolg van de zondeval iedere mens in hun greep houden en menselijk handelen en motivaties bepalen. Deze komen overeen met de zeven hoofdzonden plus treurigheid (tristitia). Door deze acht krachten te analyseren is het mogelijk om de structurele neiging tot zonde te begrijpen. Met behulp van dit gewonnen inzicht kan de mens technieken ontwikkelen om zijn zondige staat weliswaar niet te overwinnen maar enigszins onder controle te houden. Als christen werd men geacht om gedurende het hele leven tegen de acht destructieve krachten te strijden, bij voorkeur door een ascetische leefwijze. Het ging er Cassianus niet zozeer om een lijst van slechte handelingen en motivaties op te stellen, maar om het pakket van eigenschappen te analyseren dat iedere mens door de zondeval met zich meesleept. In de Middeleeuwen bestond veel interesse voor Cassianus' lijst, maar nauwelijks voor de psychologie en het concept van zondigheid dat Cassianus daaraan verbond.Ga naar eindnoot4 Middeleeuwse auteurs van pastorale, onderwijzende en moraliserende teksten grepen daarom ook nauwelijks op Cassianus zelf terug, maar veeleer op een kort fragment uit de Moralia in Iob, een werk van paus Gregorius de Grote (†604). In dit fragment brengt Gregorius de Cassiaanse lijst terug tot zeven zonden, stelt dat deze zeven zonden allemaal voortkomen uit de superbia (hoogmoed, trots) en levert bij iedere zonde een onderverdeling van specifieke zonden.Ga naar eindnoot5 Ondanks het feit dat er honderden traktaten bestaan die de zeven hoofdzonden aanhalen en toepassen, ontstonden er na Gregorius geen teksten meer die fundamenteel nieuwe psychologische of theologische ideeën over de hoofdzonden bevatten en daarbij een vergelijkbare autoriteit verkregen als dit korte fragment van Gregorius. Weliswaar werden er in de Middeleeuwen talrijke theologische teksten over de menselijke zondigheid geschreven, maar middeleeuwse theologen maakten daarbij nauwelijks gebruik van het hoofdzondenstelsel. Geleerden als Bernardus van Clairveaux (†1153), Albert de Grote (†1280) of Thomas van Aquino (†1274) laten de zeven hoofdzonden links liggen. Na het hoopgevende begin met de nog steeds boeiende werken van Johannes Cassianus bleken de hoofdzonden, ondanks hun grote populariteit, intellectueel een doodlopende weg.Ga naar eindnoot6 | |
Multifunctionele deugdenBij de kardinale deugden ligt de zaak anders - en ingewikkelder. Vandaag de dag komen wij de kardinale deugden vooral tegen in de vorm van vier gestrenge dames die evenzeer op portalen van talrijke middeleeuwse kerken te vinden zijn als op de voorgevels of beschilderingen van laatmiddeleeuwse en vroegmoderne stadhuizen en paleizen (bijvoorbeeld Amsterdam, Maastricht, Deventer, Groningen en Kampen).Ga naar eindnoot7 De rijkgeschakeerde architectonische diversiteit van de achtergrond waartegen zij verschijnen, toont echter | |
[pagina 132]
| |
Afb. 1 De vier deugden die de zonden vertrappen, Straatsburg kathedraal, westportaal. Uit: C. Hourihane (ed.), Virtue & vice: the personifications in the Index of Christian art (Princeton 2000) frontispiece.
aan dat de kardinale deugden tot zeer uiteenlopende ethische systemen kunnen behoren en dat men er niet gemakkelijk greep op kan krijgen. Vanaf een kerkportaal op ons neerkijkend representeren zij een universele christelijke deugdzaamheid, zoals bevestigd wordt door een groot aantal theologische traktaten.Ga naar eindnoot8 Op het stadhuis belichamen zij daarentegen burgerlijke, seculiere deugden, namelijk de deugden van een goed stadsbestuur. Verschijnen de deugden op een paleis, of, als wij het over teksten hebben, in vorstenspiegels, dan zijn ze de deugden waarmee goede heersers zich van hun onderdanen onderscheiden. Het bezit van deze deugden vormt als het ware de legitimatie tot heerschappij.Ga naar eindnoot9 Anders dan de hoofdzonden spelen de kardinale deugden gedurende de hele Middeleeuwen een belangrijke rol in filosofische en theologische debatten en in teksten die zowel op ethiek als op politieke theorie betrekking hebben.Ga naar eindnoot10 Het is een concept waaraan voortdurend verder is gewerkt. Oorspronkelijk komen de vier deugden (nog zonder hun kardinale aanduiding) uit de Griekse filosofie. In Plato's Republiek vormen zij in de hoedanigheid van politieke deugden de basis voor het samenhouden van de polis, de stedelijke gemeenschap.Ga naar eindnoot11 Het viertal verschijnt eveneens in de ethische geschriften van Aristoteles en verwerft vervolgens een vaste plek in de stoïcijnse en (neo)platoonse filosofie. Binnen de Latijnse wereld hebben vooral Cicero, Seneca en Macrobius de kardinale deugden een sleutelpositie verleend in opvattingen over ethiek.Ga naar eindnoot12 Vooral door hun geschriften raakten middeleeuwse geleerden | |
[pagina 133]
| |
bekend met het klassieke stelsel van de kardinale deugden. In de late twaalfde eeuw verkrijgt men een bredere toegang tot antieke filosofie over de deugden door de vertaling van de werken van de Nicomachische Ethiek van Aristoteles in het Latijn.Ga naar eindnoot13 Voor de meeste middeleeuwse theologen en filosofen die het concept van de kardinale deugden in hun theorieën gebruiken, is het duidelijk dat het deugdenstelsel oorspronkelijk helemaal geen christelijk concept is. In de bijbel is er nergens sprake van de kardinale deugden. Er is maar één bijbelvers dat met enige moeite als toespeling erop zou kunnen worden gelezen: Wijsheid 8,7.Ga naar eindnoot14 Desondanks heeft niemand van de grote scholastieke geleerden in de dertiende tot vijftiende eeuw er moeite mee om de kardinale deugden onderdeel van zijn theologie te maken. Integendeel, men kon zich op een groot aantal uitlatingen van de grote Latijnse kerkvaders Ambrosius van Milaan (†397), Hiëronymus (†420) en Augustinus van Hippo (†430) beroepen. Zij maken op een vanzelfsprekende wijze gebruik van de kardinale deugden. Ambrosius is zelfs degene die het begrip virtutes cardinales, letterlijk ‘scharnierdeugden’ invoerde. Vooral Augustinus' definities van de kardinale deugden werden, zeker na het jaar 1000, telkens weer aangehaald in middeleeuwse teksten over de kardinale deugden. Alle drie de kerkvaders zijn degelijk geschoold in de klassieke canon. Zij kennen het werk van Plato en Aristoteles even goed als de bijbel en worstelen steeds weer met de vraag hoeveel klassiek Bildungsgut in de christelijke leer kan worden opgenomen. De kardinale deugden beschouwen zij echter alle drie als universele kennis, die weliswaar door heidenen voor de eerste keer geformuleerd is, maar daarom niet per se als onchristelijk hoeft te gelden.Ga naar eindnoot15 Juist door deze dubbele wortels - in de klassieke filosofie en in de geschriften van de kerkvaders - worden de kardinale deugden vanaf de twaalfde eeuw onderwerp van discussies over de waarde van het klassieke erfgoed voor een christelijke ethiek en wetenschap.Ga naar eindnoot16 Naast het feit dat de kardinale deugden als het ware een christelijke en een filosofische
Afb. 2 Fortitudo, Parijs, Notre Dame, westfaçade (ca. 1220-1230). Uit: C. Hourihane (ed.), Virtue & vice: the personifications in the Index of Christian art (Princeton 2000) 206.
| |
[pagina 134]
| |
Afb. 3 De boom der deugden (arbor virtutum), F. 129 r uit het Psalter van Robert de Lisle. Uit: L. Freeman Sandler (ed.), The psalter of Robert de Lisle in the British Library (Londen 1999) 53.
poot hebben, bestaan er ook nog twee fundamenteel verschillende zienswijzen over de aard van de kardinale deugden. Deze zijn al aangeduid in het beeld van de dames bij het kerkportaal en de paleisgevel. Aan de ene kant is het mogelijk of zelfs voor de hand liggend om de kardinale deugden als een universeel geldig ethisch concept te beschouwen. Als zodanig kunnen zij gemakkelijk hun plaats innemen in een christelijke zedenleer, die ervan uitgaat dat in principe voor iedereen dezelfde regels gelden en dat iedereen naar hetzelfde moet streven. Daarnaast representeren de vier dames gedurende de hele Middeleeuwen ook telkens weer een ethiek die juist niet voor iedereen geldig is, maar alleen voor de heersers en met name voor de vorst.Ga naar eindnoot17 In hun hoedanigheid als heersersdeugden vormen zij eerder een instrument om heerschappij te legitimeren, dan een middel om iedereen naar het heil te leiden of tenminste zijn gedrag te verbeteren. Alleen aan de hand van deze twee invalshoeken - de spanningsverhouding tussen de kardinale deugden als onderdeel van de christelijke en (heidens-)filosofische deugdzaamheid en als de deugden waarmee een heerser zich moet onderscheiden van diegene die overheerst worden - wordt duidelijk waar het probleem en tegelijkertijd waar de mogelijkheden van onderzoek over deugden in de Middeleeuwen liggen. Terwijl men bij de zeven hoofdzonden van een coherent concept kan spreken, is dit voor de kardinale deugden buitengewoon moeilijk. Wie het nauwe pad van de scholastieke theologie, de wereld van | |
[pagina 135]
| |
Petrus Lombardus en Thomas van Aquino verlaat en naar de rol van de kardinale deugden in vorstenspiegels, catechetische werken, biechtspiegels, encyclopedieën, exempelverzamelingen, preekhandboeken en bloemlezingen van klassieke teksten kijkt, zal daarmee iedere greep op het deugdenstelsel verliezen. De inhoud en de betekenis die door de vier dames en onder de noemer ‘kardinale deugden’ getransporteerd wordt, is zo divers dat de kardinale deugden zelf eigenlijk niet meer zijn dan een leeg omhulsel. De meest uiteenlopende boodschappen worden ermee verpakt. Wat de deugden betekenen en welke functie zij hebben, wordt in eerste instantie door de context bepaald waarin zij verschijnen. De belangrijkste functie van de vier dames bestaat uit het verlenen van een hoge autoriteit aan een bepaalde inhoud door de eerbiedwaardige patristische en klassieke traditie die zij representeren. Om maar een paar voorbeelden te noemen: in het Breviloquium de virtutibus van de franciscaan John of Wales (†1285) hebben de deugden enerzijds de functie om een verzameling van klassieke exempla te ordenen en van een christelijke betekenis te voorzien. Anderzijds worden zij opgevoerd als de vier pilaren waarop de troon van de goede heerser rust.Ga naar eindnoot18 In een preekhandboek van de Engelse theoloog Thomas van Chobham (†vóór 1236) verschijnen dezelfde kardinale deugden gezamenlijk met het drietal van de zogenaamde theologale deugden geloof, liefde en hoop als een ordeningsprincipe voor alle aspecten van zielzorg. Alles waarover een priester moet preken rangschikt Chobham onder een van de theologale en kardinale deugden.Ga naar eindnoot19 Voor zijn tijdgenoot Robert Grosseteste (ca. 1170-1253) zijn dezelfde zeven deugden door de zondeval zozeer beschadigd, dat de mens zijn zieleheil alleen kon redden door permanent reparatiewerkzaamheden aan de beschadigde deugden uit te voeren door middel van biecht en boete.Ga naar eindnoot20 In een ander anoniem traktaatje uit de dertiende eeuw zijn de kardinale deugden wederom de vier muren die een ascetisch levende monnik voor de gevaren van de buitenwereld beschermen.Ga naar eindnoot21 Wederom andere traktaten gebruiken de kardinale deugden uitsluitend om buiten een christelijk-theologisch oogmerk om klassieke ethische concepten te transporteren.Ga naar eindnoot22 Zo zijn er nog talloze andere voorbeelden, waarin de eerbiedwaardige dames telkens weer andere ladingen moeten versjouwen. Wat echter niet te vinden is, zijn middeleeuwse teksten waarin één auteur zijn lezing van de deugden tegen de lezing van een andere verdedigt. Blijkbaar was, tenminste buiten de wereld van de scholastiek, gebruik en toepassing van het deugdenstelsel in feite vrijgegeven. | |
Onderzoek over deugdenWie onderzoek over de kardinale deugden wil doen en hierbij inderdaad ervan uitgaat dat de kardinale deugden op een enigszins coherente manier als concept ‘echt’ bestonden, zal dingen moeten vergelijken die minder met elkaar gemeen hebben dan appels met peren. Het is weliswaar mogelijk om van de kardinale deugden te spreken binnen de grenzen van het scholastieke discours, maar wie zich hiertoe beperkt zal weinig meer tot stand brengen dan een paar voetnoten bij de al bestaande filosofische standaardwerken over de kardinale deugden.Ga naar eindnoot23 Dat betekent echter geenszins dat de kardinale deugden niet als uitgangspunt zouden kunnen dienen voor belangrijk onderzoek. Zoals in de Middeleeuwen het deugdenkwartet een multifunctioneel instrument was waarmee zeer diverse boodschappen overgebracht konden worden, zo kunnen zij als multifunctioneel instrument fungeren om inzicht te verkrijgen in morele, bestuurlijke en pastorale praktijken in de Middeleeuwen. Dit is op twee niveaus mogelijk. Aan de ene kant geven de kardinale deugden ons op een exemplarische manier toegang tot de contexten | |
[pagina 136]
| |
waarin zij verschijnen. De rol van prudentia, iustitia, fortitudo en temperantia in vorstenspiegels laat ons één manier zien hoe middeleeuwse vorsten hun macht lieten legitimeren en hun opvattingen over rechtvaardige heerschappij lieten wortelen in filosofische en theologische tradities.Ga naar eindnoot24 Auteurs van teksten die zich met pastorale zorg bezig houden (boeteboeken, catechetische teksten, preekhandboeken) stonden voor de uitdaging abstracte theologische onderwerpen zo te verwoorden dat zij de ongeschoolde gelovige konden bereiken. Hoe dit transformatieproces werkt, laat zich met behulp van de kardinale deugden uitstekend duidelijk maken.Ga naar eindnoot25 Een van de belangrijkste intellectuele uitdagingen van de middeleeuwse ‘Geistesgeschichte’ is het probleem, hoe men als christen met het antieke erfgoed om moet gaan, hoeveel waarheid, nut en inspiratie te vinden is in teksten die buiten de goddelijke openbaring geschreven zijn. De kardinale deugden vormen dankzij hun dubbele wortels het brandpunt van deze discussie en bieden daarmee een geschikt uitgangspunt voor iedereen die dit centrale aspect van de middeleeuwse intellectuele geschiedenis beter wil begrijpen.Ga naar eindnoot26 De Nijmeegse theoloog/historicus Krijn Pansters heeft recentelijk nieuwe inzichten over laatmiddeleeuwse vroomheid gepresenteerd door de vraag te behandelen in welke contexten de kardinale deugden in laatmiddeleeuwse devotionele teksten verschijnen en in welke ze juist achterwege gelaten worden.Ga naar eindnoot27 Wie zich met getallenmystiek, allegorie of onderwijs bezig houdt, heeft met de rol van de kardinale deugden in zijn specifiek bronnenmateriaal zeker een vruchtbare invalshoek, en het zal weinig moeite kosten om nog andere deuren te vinden die zich met de sleutel van de kardinale deugden laten openen. De kardinale deugden vormen echter niet alleen een toegang tot het hierboven genoemde palet van tekstvormen en de daaraan ten grondslag liggende praktijken. Ook de reis zelf die de vier dames door de middeleeuwse Geistesgeschichte ondernemen, de metamorfosen die zij ondergaan, de technieken waardoor hun autoriteit op steeds andere manieren in dienst van nieuwe inhoud gesteld wordt, vormt als studieobject een bron van inzicht in de vele gestalten van het middeleeuwse denken. Wie wil weten hoe niet alleen grote middeleeuwse geleerden, maar ook eenvoudige schoolmeesters dachten en argumenteerden, hoe zij traditie en auctoritas in de dienst van hun ideeën stelden, en vooral in hoeverre ‘het’ middeleeuwse denken anders is of juist gelijk is aan het onze, die heeft met het dit veelkleurige damesclubje zeker een goed beginpunt voor zijn speurtocht door de Middeleeuwen.
Dit artikel was in zijn oorspronkelijke versie bedoeld als inleiding bij een bundel van lezingen over de rol van de kardinale deugden in de intellectuele geschiedenis, die door omstandigheden niet tot stand gekomen is. Het verwerkt de resultaten van mijn participatie aan het onderzoeksprojekt ‘A Genealoy of morals; The Cardinal Virtues in Medieval Discourse, 500-1500’, gesubsidieerd door de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek en de voormalige Katholieke Universiteit Nijmegen. Het wordt voltooid tijdens mijn aanstelling aan het Institut für Mittelalterforschung van de Österreichische Akademie derWissenchaften, gesubsidieerd uit middelen van de Wittensteinpreis van het Fonds zur Förderung der wissenschaftlichen Forschung. Dank aan Jasmijn Bovendeert, Symke Haverkamp en Matthieu van de Meer voor aanvullingen en correcties. |
|