Madoc. Jaargang 2005
(2005)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 111]
| |
Gegeven den sangerentitel ‘Gegeven den sangeren.’ Meerstemmige muziek bij de Illustre Lieve Vrouwe Broederschap te 's-Hertogenbosch in de zestiende eeuw
auteur Véronique Roelvink
uitgever Adr. Heinen Uitgevers 's-Hertogenbosch, 2002
omvang 376 pag., geïll., cd (Egidius Kwartet)
isbn 90-707-0655-5
prijs €36,50
De Illustre Lieve Vrouwe Broederschap te 's-Hertogenbosch, ook wel Zwanenbroederschap genoemd, bezit een rijk archief. Het bestaat uit onder meer de fundatiebrief van de in 1318 opgerichte Broederschap, testamenten, boedelinventarissen, rentebrieven, aflaten en pauselijke brieven, maar vooral ook rekeningen. Met uitzondering van de periode 1629-1642 zijn de rekeningen van 1330 tot heden nagenoeg compleet. Zij geven een goed beeld van de kosten en baten van de Broederschap. In de zestiende eeuw, tussen de rekeningjaren 1519-20 en 1567-68 - de periode die Roelvink in haar boek behandelt -, blijkt een groot deel (25 tot 47%) van de uitgaven te gaan naar muziek: naar de aanschaf van bladmuziek en instrumenten, maar vooral ook naar het loon van zangers en musici. Bestudering van de rekeningen, zoals de auteur in haar eerste hoofdstuk doet, geeft een goed inzicht in de rol die muziek speelde binnen de met name religieuze activiteiten van de Broederschap. De zangers waren in vaste loondienst van zowel de Broederschap als het kapittel van Sint Jan. De Broederschap betaalde haar deel van het loon één maal per week uit. In de rekeningen is dit terug te vinden onder de aparte post ‘Uitgaven van loon voor zangers’. Deze zangersgroep werd gevormd door twee voorzangers (‘intoneerders’), een aantal zangers, enkele koorknapen (‘koralen’), een organist en soms ook een instrumentalist. Had de Broederschap een nieuwe zanger nodig, dan werd daar actief naar gezocht in plaatsen in de Lage Landen waarvan bekend was dat er goede zangers werkzaam waren. Uit de rekeningpost ‘Uitgaven voor loon van dienaren’ blijkt dat de zangersgroep werd bijgestaan door een beierman, die de klokken bespeelde voor de vespers of mis, en een orgeltrapper, die de blaasbalg van het orgel bediende, opdat het instrument van voldoende wind werd voorzien. De zangersgroep zong iedere dinsdag de vespers en 's woensdags de mis. Daarnaast zong zij de vespers en mis van de feestdagen zonder daarvoor extra betaald te krijgen. Voor persoonlijke of algemene herdenkingsmissen (‘exequien’) van leden kregen de zangers wel extra betaald. Hetzelfde geldt voor het zingen van het Marialof, dat bijna dagelijks gevierd werd. Uit de rekeningen blijkt niet dat de zangers extra betaald werden voor hun optreden tijdens processies. Wel ontvingen zij jaarlijks een bijdrage voor het ontvangen van zangers en musici van elders die participeerden in de processies. | |
[pagina 112]
| |
Naast de rekeningen geven de handschriften en drukken met muziekstukken inzicht in de muziek die in de zestiende eeuw bij de Bossche Broederschap klonk. Het tweede hoofdstuk van Roelvinks boek somt de muziekbronnen op die de Broederschap nog altijd in haar bezit heeft. Pronkstukken zijn drie handschriften uit het atelier van Petrus Alamire: 's HerAB 72A, 72B en 72C.Ga naar eindnoot1 Mogelijk betreft het drie van de vier bij Petrus Alamire bestelde koorboeken die in de rekeningen van 1530-1531 genoemd worden. Behalve deze drie handschriften bezit de Broederschap drie handschriften die gekopieerd zijn door Philippus de Spina ('s HerAB 73, 74 en 75). Philippus kwam in 1531 in dienst van de Broederschap en was er gedurende vijfendertig jaar werkzaam als priester, voorzanger en kopiist. Hij zou ook in de Codex Smijers, een volgende bron die in het bezit is van de Broederschap, een aantal toevoegingen hebben gedaan. Een laatste handgeschreven muziekbron van de Broederschap is een perkamenten bifolium met daarop een fragment van de sequens Mittit ad virginem. Roelvink behandelt verder twee drukken die feitelijk buiten de in haar boek beschreven periode vallen. Het betreft Octo Missae van George de la Hèle (1578; 's HerAB 76) en Liber I Missarum van Philippus de Monte (1587; 's HerAB 77.) Alle genoemde muziekboeken bevatten meerstemmige muziekstukken in witte mensuraalnotatie. Dat betekent dat de muzieknotatie gemeten is. Zij geeft behalve de hoogte ook de lengte van de noten weer. De notenkoppen zijn, zoals gebruikelijk in de zestiende eeuw, niet zwart ingekleurd maar open (‘wit’) gelaten. 's HerAB 73 bevat anonieme composities die enkel in dit handschrift gevonden worden. Vermoedelijk is het speciaal voor de liturgie van de Broederschap samengesteld. Hetzelfde geldt voor de Codex Smijers. De inhoud van de andere handschriften bestaat grotendeels uit missen en motetten van componisten van wie werk in muziekboeken in heel Europa gevonden wordt. Zij hebben doorgaans, voor zo ver valt na te gaan, geen directe band met de Broederschap. Uitzondering is Gheerkin de Hondt, die bij de Broederschap gewerkt heeft. Buiten de muziekbronnen in het archief van de Broederschap is er een aantal stukken dat mogelijk speciaal voor de Broederschap geschreven is. Roelvink behandelt in dit verband drie motetten in het derde hoofdstuk van haar boek. Het betreft een motet van Thomas Crecquillon met als titel Sicut lilium inter spinas (‘als een lelie tussen de doornen’), het motto van de Broederschap dat onder meer op het insigne van de broeders te lezen stond. Dit motto is ook zeer nadrukkelijk aanwezig in Ego flos campi van Jacobus Clemens non Papa. Mogelijk is dit het motet van zijn hand waarvan in een rekeningpost uit december 1550 sprake is. Benedicite Dominus van Gheerkin de Hondt is gesteld op een tekst die mogelijk dezelfde is als die van het tafelgebed waarmee de broeders de gezamenlijke maaltijd begonnen. Dat is echter allerminst zeker: in de rekeningen is dit gebed enkel aangeduid als ‘Benedicite’. De tekst kan geheel anders vervolgen dan de tekst van het motet. | |
[pagina 113]
| |
‘Gegeven den sangeren’ bevat enorm veel informatie over de muziek die tussen 1519-1520 en 1567-1568 bij de Illustre Lieve Vrouwe Broederschap in 's-Hertogenbosch geklonken heeft. De auteur voorziet de hoofdstukken steeds van een aantal inleidende paragrafen die zaken van algemene en brede aard beschrijven. Zo bevat een van de eerste paragrafen van het tweede hoofdstuk een uitleg over de witte mensuraalnotatie, voorzien van heldere voorbeelden. Het boek valt vooral op door de bijzondere vormgeving van Auke Deelstra. Het is rijk en kleurrijk geïllustreerd en gezet in niet alledaagse lettertypen die in het colofon expliciet worden vermeld. Een aantal muziekvoorbeelden wordt door het Egidius Kwartet op een bijgevoegde cd tot klinken gebracht. De lezer kan zich in beeld en geluid een goede voorstelling vormen van de muzikale archivalia van de Broederschap. Met alle aandacht voor de uiterlijke afwerking van het boek is de bruikbaarheid enigszins over het hoofd gezien. Het boek is moeilijk doorzoekbaar door het ontbreken van een register. Daarbij lijkt mij veel informatie te gedetailleerd en te specialistisch voor het ‘breed, (muziek)historisch geïnteresseerd publiek’ dat Roelvink voor ogen heeft. Muzikale analyses laat de auteur terecht weg; Middelnederlandse citaten daarentegen worden veelvuldig gebruikt en slechts zelden vertaald of geannoteerd. Het boek heeft last van het feit dat het voorkomt uit het eigenlijke onderzoek waar Roelvink zich mee bezighoudt: het leven en werk van Gheerkin de Hondt. Zelf zegt zij daarover: ‘Het jaar waarmee dit boek begint (1519-1520), werd bepaald door een onderzoeksituatie die oorspronkelijk niets met dit boek te maken had, maar met mijn proefschrift over Gheerkin de Hondt.’ De gegevens die in het boek besproken worden lijken mede daardoor enigszins toevallig samengevoegd te zijn. Een heldere lijn in het betoog ontbreekt, wat zich onder meer uit in het afwezig zijn van een slotconclusie. Wanneer de gegevens waarover de auteur beschikt opgesomd zijn, houdt het boek op. Daarbij komt nog dat de titel doet vermoeden dat zo'n honderd jaar muziekgeschiedenis van de Broederschap besproken wordt, terwijl het werk ‘slechts’ vijftig jaar beslaat. Desalniettemin is ‘Gegeven den sangeren’ een boek waar onderzoekers naar de Bossche Illustre Lieve Vrouwe Broederschap of naar het Bossche muziekleven aan het einde van de Middeleeuwen niet omheen kunnen, met name vanwege de in bijlagen gepubliceerde rekeningen. Roelvink heeft veel werk verricht door de niet eerder gepubliceerde rekeningen integraal af te schrijven. ‘Gegeven den sangeren’ is daarmee bovenal een gewenste aanvulling op en verbetering van de rekeningen die eerder werden uitgegeven door Smijers en Vente.Ga naar eindnoot2
Jeske van Dongen |
|