Madoc. Jaargang 2005
(2005)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 105]
| |
Verschriftelijking in de Friese landentitel Hir is eskriven Lezen en schrijven in de Friese landen rond 1300
auteur Rolf H. Bremmer Jr.
uitgever Verloren Hilversum 2004 in samenwerking met de Fryske Akademy Leeuwarden
omvang 165 pag., geïll.
isbn 90-6550-817-1
prijs €17, -
Eind 2002 besprak Rolf Bremmer in de inaugurele rede ter gelegenheid van zijn benoeming tot bijzonder hoogleraar in de Friese Taalen Letterkunde aan de Universiteit Leiden Het culturele schrijflandschap in Friesland in de ‘lange’ dertiende eeuw. Zoals de titel aangeeft lag het zwaartepunt van die rede op de dertiende eeuw, toen diverse wetsteksten op schrift werden gesteld in de Oudfriese taal. Deze optekeningen van lokale en regionale rechtsregels, die daarvoor alleen mondeling werden overgeleverd (met uitzondering van de vroegmiddeleeuwse Lex Frisionum), vormen het belangrijkste deel van het corpus van Oudfriese teksten en zijn dan ook al decennia onderwerp van studie. Bremmers datering van deze teksten is niet nieuw, maar omdat hij in een kort en helder bestek niet alleen de dertiende-eeuwse context maar ook de verschriftelijking in de Friese landen vanaf de vroege Middeleeuwen tot het begin van de veertiende eeuw schetst, kan hij aannemelijk maken dat er in de Friese samenleving pas in de dertiende eeuw behoefte ontstond om dergelijke teksten op schrift te stellen. Elk historisch onderzoek is afhankelijk van de beschikbare bronnen. Bremmer begint dan ook zeer terecht met een bespreking van de redenen waarom vele teksten in de loop der tijd verloren zijn gegaan en komt in de conclusie op deze problematiek terug. In sommige opzichten lijkt de vernietiging van bronnen in de Friese landen groter te zijn geweest dan elders. Zo is het niet mogelijk om de bibliotheek van één van de vele kloosters in het gebied volledig te reconstrueren, al wordt in Appendix 1 een aanzet gegeven tot een dergelijke reconstructie middels een lijst van alle werken die worden geciteerd in De kroniek van Bloemhof. Het is echter maar de vraag of van alle werken waarnaar in de kroniek wordt verwezen daadwerkelijk handschriften in Wittewierum waren. Veel citaten kunnen afkomstig zijn uit bloemlezingen die in het schrijfonderwijs werden gebruikt. Een zekerder beginpunt voor een reconstructie van een mogelijke Friese kloosterbibliotheek lijkt daarom de voorlopige lijst van handschriften uit de Friese landen in Appendix 4. Vervolgens schetst Bremmer in vier bondige hoofdstukken de komst van het schrift met de missionarissen, de ontwikkelingen binnen de kerkelijke instellingen en de start van het schriftgebruik buiten de kloostermuren. Daarna worden twee hoofdstukken gewijd | |
[pagina 106]
| |
aan het begin van het gebruik van het Fries als geschreven taal naast het Latijn, waarna de datering van de oudste rechtsteksten in een eigen hoofdstuk wordt besproken. Tot slot wordt de optekening van het Friese recht verbonden met de mythe van de Friese Vrijheid die in dezelfde periode gestalte kreeg. In essentie lijkt het proces van verschriftelijking in de Friese landen niet anders verlopen te zijn dan elders: actief schriftgebruik bleef in de eerste plaats beperkt tot de Kerk, en kwam pas later, ruwweg vanaf de dertiende eeuw, in bredere kringen van de samenleving in zwang. Het boek is in een prettig leesbare stijl geschreven. In combinatie met bijna veertig relevante illustraties maakt dit het boek tot een toegankelijk en lezenswaardig eerste overzicht van de verschriftelijking in het totale Friese gebied. Deze studie bedient echter niet alleen een breed publiek van leken en professionele mediëvisten, maar nodigt bovendien uit tot meer onderzoek op dit gebied. Een belangrijke vraag binnen het bestaande onderzoek naar de Oudfriese wetsteksten is die naar de ouderdom van de teksten en de daarin opgenomen rechtsregels. Tegenwoordig dateren de meeste onderzoekers de oudste teksten net als Bremmer op de (lange) dertiende eeuw. Door het ontstaan van de geschreven Friese wetsteksten binnen het grotere kader van de verschriftelijking te bekijken, verkrijgt Bremmer een nieuw argument voor een datering ervan in de dertiende eeuw. Vóór die tijd zouden dergelijke teksten waarschijnlijk te weinig betekenis hebben gehad voor de samenleving, zowel binnen het Friese gebied als naar buiten toe. Het is duidelijk dat dit voor Bremmer het belangrijkste punt van zijn boek is, zoals onder andere blijkt uit het eerste deel van de titel (‘Hier staat geschreven’) dat bestaat uit de aanhef van de zogenaamde Zeventien Keuren en de Vierentwintig Landrechten zoals ze zijn bewaard in het Eerste Rüstringer Handschrift, één van de belangrijkste handschriften met Oudfriese wetsteksten. Naast een hernieuwde kijk op de reeds vaak bediscussieerde Friese wetsteksten geeft het boek ook aanleiding tot vergelijkingen met ontwikkelingen elders, bijvoorbeeld in andere ‘perifere’ gebieden als Scandinavië en Oost-Centraal-Europa, waarvan recentelijk eveneens studies zijn verschenen. Dit zijn: Anna Adamska en Marco Mostert (red.), The Development of Literate Mentalities in East Central Europe (Turnhout 2004) en Arnved Nedkvitne, The Social Consequences of Literacy in Medieval Scandinavia (Turnhout 2004). Uit de vergelijking met deze twee studies komt een groot verschil in benadering naar voren. Dit is met name een gevolg van de verschillende achtergronden van de auteurs en van het beschikbare materiaal in de huidige edities. In deze twee publicaties, die door historici zijn geschreven, wordt sterk voortgebouwd op de inzichten van Michael Clanchy, die in een ondertussen klassieke studie uit 1979 wees op het belang van het schriftgebruik binnen de koninklijke administratie en rechtspraak voor de verschriftelijking in Engeland.Ga naar eindnoot1 Volgens Clanchy gaf de toe- | |
[pagina 107]
| |
name van schriftgebruik in het kader van het koninklijk bestuur de beslissende stoot tot bekendheid met de mogelijkheden van het schrift in brede lagen van de samenleving, en daarmee tot een groter schriftgebruik door vele groepen in de samenleving. Ook Bremmer gebruikt dit werk wel enigszins en gaat kort in op het belang van pragmatisch schriftgebruik voor de verschriftelijking, zoals dat onder andere blijkt uit overgeleverde oorkonden, maar het is duidelijk terrein waarmee hij weinig vertrouwd is en dat hij slechts betreedt om de context te schilderen van de Friestalige wetsteksten. Zo haalt hij bijvoorbeeld wel passages aan uit (het formulier van) oorkonden, maar geeft hij geen aanduiding van de aantallen oorkonden die zijn overgeleverd, terwijl deze vaak de eerst in het oog springende aanwijzingen voor de groei van het schriftgebruik zijn. Eén blik op bijvoorbeeld de verschillende delen van het Oorkondenboek van Holland en Zeeland tot 1299 toont de enorme stijging in het aantal overgeleverde oorkonden uit de dertiende eeuw, wat ongetwijfeld een indicatie vormt voor het aantal geproduceerde oorkonden. Waar het eerste deel nog alle oorkonden vanaf ruwweg 700 tot 1222 bevat, omvat het in omvang vergelijkbare vierde deel slechts de jaren 1278 tot 1291. Voor het Friese gebied is het moeilijker om kwantitatieve gegevens te vinden, mede door de afwezigheid van recente edities. Een snelle inspectie van het al meer dan een eeuw oude Oorkondenboek voor Groningen en Drente leidt tot de weinig verrassende conclusie dat in deze streken de grote toename later op gang kwam dan in Holland, namelijk in de veertiende eeuw. Dit is slechts één punt waarop dit boek aanspoort tot meer onderzoek. Bremmer biedt niet alleen een goed en leesbaar overzicht aan, maar toont bovenal dat de verschriftelijking in de Friese gebieden meer studie verdient. Hir is eskriven is hopelijk de aanzet tot meer.
Wolfert van Egmond |
|