Column
Zomer
In de vorige column hebben we kennisgemaakt met een Arabisch geschrift uit de tiende eeuw, getiteld Sirr-al-Asrar, dat in de twaalfde eeuw in het Latijn is vertaald als Secretum Secretorum en dat Jacob van Maerlant op zijn beurt heeft verwerkt in zijn Middelnederlandse Heimelijkheid der Heimelijkheden. Onder heel veel andere onderwerpen wordt hierin ook een gezondheidsleer behandeld, die is ingedeeld naar de seizoenen, een zogenaamd seizoensregimen. Er waren ook regimina per maand, maar die vormen een ander genre met andere herkomst, waarop we nu niet zullen ingaan. Wat de seizoenen betreft, was vorige keer de lente aan de orde en is nu de zomer aan de beurt.
De basis voor deze gezondheidsleer per seizoen was het Griekse systeem van de sappen en hoedanigheden, waarbij de mens een mikrokosmos vormde in het middelpunt van de makrokosmos, die werd geregeerd door enige viertallen: vier elementen (lucht, vuur, aarde en water), vier hoedanigheden (nat en droog, warm en koud) en vier lichaamssappen (bloed, gele gal, zwarte gal en slijm). Hoewel Galenus uit Pergamon (tweede eeuw na Christus) de meeste nadruk legde op de hoedanigheden en streefde naar een zuiver evenwicht daarvan binnen het gezonde lichaam, gingen middeleeuwse artsen gewoonlijk uit van een systeem waarbij telkens twee hoedanigheden en één sap domineerden. Bovendien werd deze constellatie beïnvloed door de seizoenen en door de leeftijdsfasen van de mens. Zo onderscheidden zij vier temperamenten met dominerende sappen en vier daarmee corresponderende levensperioden en seizoenen: het sanguinische temperament, warm en nat, met lucht als element en bloed als sap, overheersend in de jeugd en de lente; het cholerische temperament, warm en droog, met vuur en gele gal, in de adolescentie en de zomer; het melancholische temperament, droog en koud, met aarde en zwarte gal, in de middelbare leeftijd en de herfst; en het flegmatische temperament, koud en nat, met water als element en slijm als overheersend sap, in de ouderdom en de winter.
Het temperament van de lente, dus warm en nat met bloed als dominerend sap, gold op zichzelf als ‘gemiddeld’, dat wil zeggen het beste wat men kon wensen. Galenus had al de lof gezongen van de middelmaat en opgemerkt dat het voedsel dat men in de lente nuttigde bij voorkeur diezelfde hoedanigheden moest hebben. In de