Balbian
De naam van Joos Balbian heeft in de annalen van de alchemie maar een bescheiden plaats. Hij leefde van 1543 tot 1616, heeft geen ontdekkingen op zijn naam gebracht, geen theorie gelanceerd, geen school gevormd. Hij was in de beste zin van dit woord een liefhebber. Zijn Latijnse grafschrift in de Goudse Sint-Janskerk noemt hem een philochymus, wat vertaald kan worden als ‘een vriend van de alchemie’. Gedurende een groot deel van zijn leven heeft hij allerlei alchemistische literatuur - bijna tweehonderd tractaten, gedichten en recepten - verzameld en gekopieerd in een omvangrijk handschrift, dat zich thans in de British Library bevindt. Een klein deel van deze teksten heeft hij in 1599 in Leiden laten drukken.
Joos Balbians loopbaan als arts en alchemist doet in de verte denken aan die van Zénon, de held van Marguerite Yourcenars grote roman L'Oeuvre au noir. De Balbians waren afkomstig uit Piëmont, als emigranten in de Nederlanden hielden zij zich bezig met de geldhandel. Joos' vader exploiteerde een bank van lening in Aalst. Hij was vermogend genoeg om twee van zijn zonen in het buitenland te laten studeren. Joos studeerde rechten en medicijnen, achtereenvolgens in Heidelberg en in Orléans, universiteiten die in deze periode als protestants golden. Hij promoveerde in de medicijnen. Na zijn huwelijk met een Gentse bankiersdochter, evenals hij van Italiaanse afkomst, vestigde hij zich in Gent. Toen in 1577 de Calvinisten de macht in de stad hadden overgenomen, diende Joos het opstandige bewind als kapitein van een compagnie infanteristen. In 1584 dwong Farnese de stad tot overgave; Joos werd gevangen gezet, maar kon zich met een aanzienlijk losgeld vrijkopen. Hij week uit naar het Noorden, woonde aanvankelijk in Delft, waar hij begon met het samenstellen van zijn handschrift, en verhuisde enige jaren later naar Gouda. Daar praktiseerde hij als arts, ondertussen zijn alchemistische tekstenverzameling voortdurend uitbreidend. In 1615 - hij was toen al over de zeventig - benoemde het stadsbestuur hem tot stadsmedicus. Hij overleed een jaar later.
Afb. 2 Het epitaaf in de Goudse Sint-Jan, dat het stadsbestuur in 1621 heeft laten aanbrengen. De tekst luidt: ‘Acht de dagen elk afzonderlijk als aparte levens. Van Joos Balbian, Vlaming uit Aalst, chemieliefhebber, en van zijn erven. Hij gisteren, ik vandaag, gij morgen. Gestorven in 1616’.
Uit: H. van Dolder-de Wit, De St.-Janskerk te Gouda. Mensen en monumenten in een oude stadskerk (Gouda 1993) 70.