Madoc. Jaargang 2005
(2005)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
ColumnLenteDit nummer van Madoc had moeten verschijnen in de lente, het seizoen waarin de middeleeuwse christenen Pasen vierden na een periode van veertig dagen van vasten, die begint met Aswoensdag (dit jaar heel vroeg, al op 9 februari). Hun vastenvoorschriften, waaraan niemand zich kon onttrekken vanwege de kerkelijke en sociale controle die erop rustte, waren veel strenger dan wat er tegenwoordig in de rooms-katholieke kerk nog van over is. Zo mochten er niet alleen geen viervoeters en vogels worden gegeten, maar ook geen zuivelproducten en eieren. Alleen vis was toegestaan, met hom en kuit, en verder granen en andere plantaardige producten. Strikt vegetarisch was het vastendieet dus niet, maar de melk, boter, kaas en eieren waarmee vegetariërs tegenwoordig hun behoefte aan eiwitten bevredigen, waren in die dagen verboden. Deze bepalingen staan niet in de bijbel, maar zijn uitgedacht in de eerste eeuwen van het Christendom en naar men zegt door de kerk aanvaard ten tijde van paus Calixtus I in de derde eeuw. Ze moesten de aandacht van de gelovigen richten op het lijden van Christus, die immers op de vrijdag voor Pasen, Goede Vrijdag, gekruisigd was en op de zondagmorgen van Pasen uit het graf opgestaan. Vandaar dat op Pasen weer volop vlees, zuivel en eieren gegeten mochten worden. Waarom vis niet was verboden, blijft een raadsel. Er waren ook een paar andere perioden in het jaar waarop zo streng moest worden gevast, maar die waren maar kort: de woensdag, vrijdag en zaterdag na Pinksteren, na Kruisverheffing op 14 september en na Sint Lucia op 13 december. Waarom juist in deze weken? Anders dan de veertig dagen voor Pasen, waarbij men kan denken aan het verblijf van Christus in de woestijn, toen hij veertig dagen lang door de duivel op de proef werd gesteld, zijn de drie andere zogenaamde ‘quatertemperdagen’ niet op bijbelse verhalen terug te voeren. Opvallend is wel dat ze alledrie vallen omstreeks de wisseling der seizoenen: bij het begin van de zomer, de herfst en de winter. Ook de veertigdagentijd markeert het begin van een seizoen, de lente. In de Middeleeuwen bestond er een bloeiende medische wetenschap, die terugging op de Griekse artsen Hippocrates (de vijfde eeuw voor Christus) en Galenus van Pergamon (de tweede eeuw na Christus), waarin uitgesproken theorieën bestonden over voeding in | |
[pagina 34]
| |
verband met gezondheid. Nu zou men denken dat deze geleerdheid zich zou voegen naar de kerkelijke vastenvoorschriften en met name in de lente daarmee rekening zou houden. Maar niets is minder waar. Lezen we er bijvoorbeeld Jacob van Maerlant op na, die weliswaar zelf geen arts was maar in zijn lange gedicht Heimelijkheid der Heimelijkheden wel gezondheidsvoorschriften voor de verschillende seizoenen verwerkte (vs. 1083-1093):
Die lentin es warem ende nat
Ende der lucht gheliijc in dat
In den mensce wasset dat bloet,
Ende lopet als ene vloet
Indie lede harenthare.
Ghetidich es dan ende mare
Quackelen ende kiekine van hinnen;
Eyere, die men goet mach ghewinnen,
Nemmer dan sesse ten male;
Gheets melc es ghetidich wale,
Ende van crude wilde latuwe.
De lente is warm en nat
en aan de lucht gelijk in dat opzicht.
In de mens stijgt het bloed
en loopt als een vloed
in de ledematen her en der.
Gezond is dan en aangenaam
kwartels en jonge hennen;
eieren, die men goed kan verzamelen,
nooit meer dan zes tegelijk;
Geitenmelk is heel gezond,
en van kruiden de wilde veldsla.Ga naar eindnoot1
Anders dan de kerk voorschreef, ried hij dus het consumeren van jonge vogels, eieren en geitenmelk aan. Het voedsel moest in de lente dezelfde hoedanigheden hebben als het seizoen, dat wil zeggen warm en vochtig van aard zijn, volgens de Griekse leer der humores. Ook voor de zomer, de herfst en de winter formuleerde hij dergelijke voorschriften, die men kan rekenen tot het genre der seizoensregimina. Daarop zal ik in volgende columns terugkomen. De oorsprong van dit genre is duister, want hoewel ze duidelijk aanknopen bij Galenus, gaan deze teksten in het Latijn toch niet verder terug dan de twaalfde eeuw. Ze zijn dan verpakt, zoals ook bij Jacob van Maerlant, in een zogenaamde brief van Aristoteles aan koning Alexander de Grote, die echter niet Grieks van oorsprong is, maar teruggaat op een Arabische encyclopedie uit de tiende eeuw, getiteld Sirr-al-Asrar. Of dit werk misschien een Syrische bron heeft gehad, is niet duidelijk en in elk geval niet aangetoond. De hoofd- | |
[pagina 35]
| |
stukken over voeding en gezondheid maken van het Arabische geschrift maar een klein gedeelte uit, want de encyclopedische brief aan koning Alexander is eigenlijk een politiek-didactisch traktaat over alle onderdelen van het landsbestuur en de plaats van de mens in de kosmos. Van de seizoensregimina die in de Nederlanden circuleerden, verwijst alleen dat van Jacob van Maerlant expliciet naar zijn bron, het Secretum secretorum, de Latijnse vertaling van het Arabische Sirral-Asrar, dat hij op zijn beurt vertaalde als Heimelijkheid der heimelijkheden.
Johanna Maria van Winter |
|