Afb. 2 Archeotolk met draailier (foto auteur).
daarvan in de twaalfde en dertiende eeuw. Onze kinderen keken niet erg geïnteresseerd, maar dat veranderde wel toen we het twaalfde-eeuwse vissershuis gingen bekijken. Hier begon voor hen de geschiedenis te leven: de Middeleeuwen werden concreet. Hoewel wijzelf ook niet echt ruim behuisd zijn, was dit pas echt primitief: één ruimte om te werken, te koken, te eten en te slapen. En in die ruimte een vuurtje zonder schoorsteen. Het hout smeulde alleen nog wat na, maar het verspreidde toch nog een doordringende geur, die we die dag met ons mee bleven dragen.
De gids was net aan het vertellen over de zelfgevlochten netten, die regelmatig getaand moesten worden, toen er buiten een gezelschap passeerde met jonkvrouwen en twee man te paard, begeleid door een lawaaierige man die ons in een soort quasi-Middelnederlands opriep naar de weide te komen voor een grandioos jachtfestijn dat we niet mochten missen. Dit bleek geduchte concurrentie: een deel van de groep liet zich verleiden en verdween achter de stoet aan naar de weide. Wij overtuigden de kinderen ervan dat het spectaculaire schouwspel 's middags nog wel eens herhaald zou worden (wat overigens niet het geval bleek te zijn), en volgden de gids naar het andere deel van het dorp met huizen uit de veertiende eeuw. Het was er nog steeds niet druk. In de smidse brandde wel een stinkend vuurtje, maar de smid liet zich niet zien. Ook zagen we geen schoenmaker, schrijnwerker of barbier-chirurgijn. Gelukkig wist de gids wel te vertellen wat we hadden kunnen zien. Ze besteedde niet alleen aandacht aan de ontwikkeling van het woonhuis annex winkel / werkplaats, maar ook aan dagelijkse technieken en gebruiksvoorwerpen.
Het feit dat men in de Middeleeuwen al bakstenen kende, wekte bij onze Rik (10 jaar) enige verbazing. Het zag er al zo modern uit, vergeleken met de twaalfde eeuw. Voor mij was het ook een ontdekking: het ‘versteningsproces’ van de middeleeuwse stad was me bekend uit de literatuur, maar de reconstructie van dat proces in een rondleiding van een half uur deed me de betekenis ervan beter beseffen.
In de bakkerij troffen we iemand aan die de oven hoog stookte, maar interessanter leven bleek er in de stal, waar twee grote ossen lagen, en buiten in de wei, waar een paard stond, een ook voor onze tienermeisjes onweerstaanbaar wezen. De gids liet ons achter bij het klooster, waar een broeder in bruine pij hard aan het werk was in de kruidentuin. Ik vond het een mooi authentiek gezicht. We hadden de monnik natuurlijk om uitleg kunnen vragen, maar de warme chocolademelk binnen in de refter lokte ons weg. Toen we weer buitenkwamen, was de monnik verdwenen. ‘Levend’ bleek niet altijd een voordeel.