Madoc. Jaargang 2005
(2005)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |
Krijn Pansters
| |
Inleiding: natuurlijke dynamiek in traditie en inhoud van morele tekstenDe laatmiddeleeuwse receptie van David van Augsburgs spirituele moraalhandboek Profectus virtutum in de Lage Landen is uiterst illustratief voor de dynamiek en variatie die in deugdenverbeeldingen ontstaat. Hier zien we hoe een vast rijtje van zogenaamde kardinale deugden (door David van Augsburg in de dertiende eeuw) gebruikt, (door Gerard Zerbolt van Zutphen in de veertiende eeuw) niet gebruikt en (door Jan Mombaer in de vijftiende eeuw) hergebruikt wordt. Het gaat dan om de steeds wisselende gedaanten van de deugdencatalogus. Niet alleen kan de mens zich in deugden ontwikkelen naar voorbeeld van rozen die bloeien en bomen die vruchten dragen (zoals ik aan de hand van het voorbeeld van Jan Mombaer zal laten zien), ook wijst de materiële overdracht van gedachten, teksten en boeken binnen deze deugdentraditie op een grote beweeglijkheid en flexibiliteit in steeds nieuwe contexten en voor steeds veranderende publieksgroepen. Er wordt door de eeuwen heen heel wat gezaaid, gewied en gesnoeid. De kardinale deugden in de Profectus virtutum-traditie maken twee zaken heel duidelijk: de mens is geen statisch en levenloos object en zijn geschriften zijn dat ook niet. Net als de mens en de natuur is de traditie, dynamisch en levendig als ze is, niet altijd even doorgrondelijk. | |
[pagina 10]
| |
Twee bomen in een rozentuin: het wonder van Jan MombaerIn 1510 verscheen bij de Parijse drukkers Jean Petit en Jean Scabeller een dik boek getiteld Rosetum exercitiorum spiritualium et sacrarum meditationum (Rozengaard van spirituele oefeningen en heilige overwegingen). Dit postuum verschenen handboek was gecompileerd en geschreven door Jan Mombaer (Johannes Mauburnus, ca. 1460-ca. 1501). Mombaer was een monnik van de orde van Windesheim, de kloosterstichting te Windesheim (Salland) die voortvloeide uit de beweging van de broeders en zusters van het gemene leven, ook wel Moderne Devotie genoemd. Naar gebruik van deze orde had Mombaer een rapiarium (‘roofboekje’) samengesteld, een verzameling citaten uit diverse religieuze boeken voor eigen gebruik in het kader van de ruminatio (het persoonlijke ‘herkauwen’ van de stof, zoals de regel van Benedictus die reeds voorschreef). Dit vormde de basis voor een gedrukte uitgave in 1494, waarmee Mombaer zijn privédocument toegankelijk maakte voor een groter (Windesheims) publiek. Later volgden meer drukken van dit werk: in 1504 te Bazel, in 1510 te Parijs, in 1603 te Milaan en in 1620 te Douai. Hoewel de editie van 1510 vermoedelijk nog voor een groot gedeelte was gebaseerd op door Mombaer zelf geredigeerd materiaal, onderscheidde deze zich toch op diverse punten van de voorgaande twee drukken (van 1494 en 1504).Ga naar eindnoot1 De verschillen tussen de drukken laten zien dat Mombaers tekst niet statisch was, maar telkens weer werd aangepast aan de behoeften van het beoogde publiek. Zo werden er bijvoorbeeld een nieuwe proloog en een nieuwe alfabetische inhoudsopgave toegevoegd in de Parijse druk van 1510, die opgedragen was aan de Parijse kanunnik Johannes Saulay. Deze toevoegingen kunnen duiden op een nieuwe bedoeling van het gebruik van de tekst: niet alleen is het beoogde (nu: Franse) publiek nieuw en groter dan alleen het Windesheimse, ook krijgt door toevoeging van een alfabetische index wat van oorsprong een lees- of oefenboek was, nu het karakter van vraagbaak of encyclopedie. Ook dat kan weer duiden op een ander publiek dan dat van de Nederlandse broeders. Bovendien verraden een aantal nieuwe elementen zoals bijvoorbeeld de toegevoegde notenbalk bij enkele liedstrofen de gerichtheid op de instructie van Franse religieuzen, die met de traditie van Windesheim nog niet zo bekend waren.Ga naar eindnoot2 Bij de toevoegingen hoorden ook twee paginagrote schema's in hoofdstuk 19 dat getiteld is: ‘Profectorium virtutum’. Het gaat in deze schema's om de deugden en de zonden, die volgens een in de Middeleeuwen gebruikelijke manier van ordenen zijn weergegeven als bomen. Vandaar dat de schema's ‘deugden- en zondenbomen’ (arbores virtutum et vitiorum) heten.Ga naar eindnoot3 Ze zijn een hulpmiddel bij de ontwikkeling en vormgeving van het deugdzame leven.Ga naar eindnoot4 De beide schema's zijn, zoals heel veel eerdere onderdelen van het Rosetum, ontworpen als mnemotechnische hulpmiddelen: ze helpen de lezer snel belangrijke inhouden van de geloofsleer in het geheugen in te prenten en deze daarmee eigen te maken. Hoewel het geen natuurgetrouwe plaatjes zijn maar schematische aanduidingen (zie de twee afbeeldingen), ontwaren we hier toch gemakkelijk de contouren van een boom, met wortels, stam, takken en loof. De zondenboom draagt geen vruchten, de deugdenboom wel. Bij de weergave van de zondenboom, hier de ‘boom die geen vrucht draagt’ genoemd, zien we op de plaats van de wortels de listen waarmee de duivel de mens ten val wil brengen en de begeerte als wortel van alle kwaad.Ga naar eindnoot5 Hieruit ontspringen de erfzonde en de zeven hoofdzonden, die de stam van de boom uitmaken. Deze vertakt zich vervolgens in allerlei kleinere zonden. De wortels van de deugdenboom, de ‘boom met goede vruchten’, worden gevormd door de volgende tekstregel: ‘Fundament dat niemand anders gelegd kan hebben dan | |
[pagina 11]
| |
Afb. 1 De boom met goede vruchten in het Rosetum exercitiorum spiritualium van Jan Mombaer, Parijs 1510, sab Deventer, sign. 113b 8 kl.
| |
[pagina 12]
| |
Jezus Christus, de wortel van David' (Fundamentum aliud nemo potest ponere preterid quod positus est qui est Christus Jesus Radix david). De boom ontspringt uit de aarde op de plaats waar staat: ‘de genade die zich als volgt vertakt’ (Gratia ramificat in...). De stam krijgt nu vorm door een korte, verticale aanduiding van de ‘houding waarmee/waardoor men deugden bezit’ (Habitus virtutum)Ga naar eindnoot6 en de verschillende hoofddeugden: theologale en kardinale ([Habitus virtutum] Cardinalium seu moralium seu consuetudinalium vel humanarum; Theologalium vel supernaturalium ut sunt...). Naast deze deugden, die de belangrijkste deugden in de christelijke moraalleer zijn, komen we nog diverse andere deugden en deugdenrijtjes tegen als takken, loof en vruchten aan de boom. Hoewel er over de beide bomen heel veel meer te zeggen valt, wil ik me hier beperken tot de stam van de boom van het goede. Deze is zoals gezegd opgebouwd uit de theologale en kardinale deugden, waarbij de kardinale deugden de echte stam vormen en de theologale deugden de eerste tak (zie afbeelding). Uit de genade aan de basis van de boom komt de verstandigheid (prudentia) voort, de matigheid (temperantia), de dapperheid (fortitudo) en de rechtvaardigheid (iustitia).Ga naar eindnoot7 Uit deze deugden groeien vervolgens de takken en de vruchten. Omdat de kardinale deugden in één van de weinige schema's van het boek ook nog de basis van de boom vertegenwoordigen, lijken zij een belangrijke functie te vervullen in de morele vorming van de lezer. Wie zich in de schema's verdiept om (voor God) een goed mens te kunnen worden, kan niet om de stamdeugden heen.Ga naar eindnoot8 Wetende dat alles van Christus komt, de wortel van de genade, oefent de lezer zich in verstandigheid, matigheid, dapperheid en rechtvaardigheid, opdat hij de goede vruchten ervan zal plukken. In deze oefening wordt de genade, het voedende sap uit de bodem, werkzaam in zijn leven. De auteur, Jan Mombaer, toont zich met deze schema's net als elders in het Rosetum de pedagoog van het goede, dat wil zeggen christelijke, leven. Hij biedt een belangrijk geheugenmiddel aan in de vorm van een ingenieuze opzet: een boom opgebouwd uit teksten. Maar de boom roept een aantal vragen op. Los van de twijfel of de lezer deze helemaal kan volgen - misschien is de opzet wat té ingenieusGa naar eindnoot9- en los van de constatering dat de eerste druk van het Rosetum dit belangrijke schema niet kende, is nog iets heel wonderlijks aan de hand. Het wonderbaarlijke ligt niet alleen in de vreemde verhouding van de kardinale ‘stamdeugden’ tot het hoofdstuk waarin ze behandeld worden, maar ook in de vorm waarin ze hier verschijnen, gezien hun overlevering in de diverse boeken. Daarom nemen we Mombaers deugdenkwartet en de dynamische voorgeschiedenis ervan nu wat nader onder de loep. | |
Op weg naar volmaaktheid: de deugden van David van AugsburgEén van de belangrijkste bronnen waarvan Mombaer voor de samenstelling van zijn Rosetum gebruik gemaakt heeft, is een werk van David van Augsburg (ca. 1200-1272).Ga naar eindnoot10 Naast andere werken, waarvan enkele ook in de volkstaal, schreef deze minderbroeder De exterioris et interioris hominis compositione secundum triplicem statum incipientium, proficientium et perfectorum (‘Compositie over de uiterlijke en innerlijke mens volgens de drie stappen van beginners, gevorderden en volmaakten’), ook wel De Compositione, Profectus religiosorum of Profectus genoemd.Ga naar eindnoot11 Dit handboek is één van de meest verspreide werken in het noordelijk deel van Europa in de late Middeleeuwen. De Compositione is een spiritueel handboek opgebouwd volgens de drie trappen van spiritueel leven (triplex via) van Pseudo-Dionysius Areopagita (ca. 500)Ga naar eindnoot12: boek I (ad novitios; ‘voor beginners’) is een leefregel voor monniken, boek II (ad proficientes; ‘voor gevorderden’) behandelt de in- | |
[pagina 13]
| |
nerlijke hervorming en de strijd tegen de zeven hoofdzonden en boek III (de septem processibus religiosorum; ‘voor alle kloosterlingen’) bevat een aansporing tot het opklimmen naar de volmaaktheid in zeven stappen. Een van deze stappen is het verwerven van verschillende deugden, waaronder de kardinale. Mombaer heeft met name geput uit het derde deel van Davids werk, waaraan de hele Profectus eigenlijk zijn naam ontleent. De zeven stappen die leiden tot de volmaaktheid (perfectio) van de mens zijn volgens David: toewijding (fervor), inspanning (labor), vertroosting (consolatio), beproeving (tentatio), bestrijding van zonden (remedia), ontwikkeling van deugden (virtutes) en wijsheid (sapientia). Deze zeven stappen keren terug in het ‘Profectorium virtutum’, het 19e hoofdstuk van Mombaer's Rosetum waarin ook de boomschema's te vinden zijn. Dit hoofdstuk is een samenvatting en bewerking van het derde deel van de Profectus (met enkele toevoegingen uit andere bronnen). Net als in Davids Profectus zelf ligt de nadruk hier op ‘het vooruitgaan (proficere) in de deugden (virtutes)’, vandaar de naam ‘Profectorium virtutum’. Kijken we nu naar de kardinale deugden in Davids Profectus, dan zien we het volgende: zij komen een keer samen met de theologale deugden ter sprake in een terloopse opsomming in hoofdstuk 28 (over de zeven affecten van de ziel), en een keer te midden van vele andere deugden als onderdeugden van de liefde, die de ‘moeder der deugden’ is. De liefde als mater virtutum is een veel voorkomend motief in de middeleeuwse theologie en filosofie. Hier, in hoofdstuk 32, wordt van de liefde gezegd dat ze zich op allerlei manieren kan manifesteren: als liefde voor God (dilectio Dei), liefde voor de medemens (dilectio proximi), barmhartigheid (misericordia), gelukwensen (congratulatio), geduld (patientia), weldaad (benignitas), nederigheid (humilitas), gehoorzaamheid (obedientia), kuisheid (castitas), soberheid (sobrietas), armoede (paupertas), vrijgevigheid (largitas), toegeeflijkheid (longanimitas), geloof (fides) en hoop (spes). Onder deze deugden, waarvan vele met name in het kloosterleven als voorbeeld dienden, staan ook de kardinale deugden: Wanneer zij [de liefde] kan onderscheiden tussen goed en beter en kwaad en erger, dan is zij de verstandigheid; wanneer zij ieder het zijne geeft, is zij de rechtvaardigheid; wanneer zij verlokkingen kan weerstaan, is zij de matigheid; wanneer zij niet uit het veld geslagen wordt, is zij de dapperheid.Ga naar eindnoot13 | |
De Profectus onderweg: de ontvankelijkheid van Gerard Zerbolt van ZutphenDavid en zijn Profectus zijn echte representanten van hun tijd. Na het vierde Lateraanse concilie van 1215 kwam er een stroom van pastorale literatuur op gang die specifiek gericht was op het onderricht in de geloofsleer, de catechese, van die bevolkingslagen die tot dan toe moeilijk toegang tot het kerkelijke opvoedingscircuit hadden gehad. Het gevolg van dit pedagogische offensief dat op leken gericht was, was dat ook de opvoeding van geestelijken intern een nieuwe inspiratie onderging. De dertiende-eeuwse minderbroeder David van Augsburg behoorde tot de generatie die na Franciscus (ca. 1181-1226) kwam. Hij liet zich bijgevolg in zijn werken inspireren door de nieuwe pastorale impuls van zijn tijd en het enthousiasme van de nieuwe orde van Franciscus.Ga naar eindnoot14 Deze dubbele inspiratie kan het succes van Davids volkstalige werken en de Profectus verklaren. Van het handboek zijn meer dan 400 handschriften bekend, waarvan de meeste in het Duits-Nederlandse gebied bewaard worden. Zij bevatten vaak slechts | |
[pagina 14]
| |
één of twee van de drie delen van de Profectus, omdat men in elk handschrift alleen opnam wat nodig was voor het specifieke publiek waarvoor het bestemd was. Vaak was dit een publiek van novicen (beginnelingen in het klooster). Het derde deel (‘de septem processibus religiosorum’; gericht op elk van de drie religieuze levensfasen) is in ieder geval in een aanzienlijk deel van de handschriften overgeleverd: 160. Voor de genoemde deugden geldt dat de Profectus daarmee feitelijk één van de belangrijkste doorgeefluiken is, want zelden was een deugdentractaat zo wijd verspreid. Een belangrijke factor voor dit succes van de Profectus ligt in het feit dat het boek voor de Moderne Devotie een belangrijk handboek werd. Deze laatmiddeleeuwse vroomheidbeweging in de Lage Landen, in gang gezet door Geert Grote (1340-1384), hechtte veel belang aan het gebruik van devotionele boeken en teksten. Deze waren een primair hulpmiddel bij de spirituele oefening en profectus virtutum (vooruitgang in de deugden) van de broeders en zusters van het gemene leven.Ga naar eindnoot15 Gerard Zerbolt van Zutphen (1367-1398), net als David van Augsburg van de generatie na zijn leermeester, heeft een sleutelrol gespeeld in de opname van de Profectus in de leerstof van de moderne devoten. Deze ‘ideoloog’ of vormgever van de leer van de Moderne Devotie neemt in zijn bekendste werken Over de hervorming van de krachten van de ziel (De reformatione virium animae) en Over geestelijke opklimmingen (De spiritualibus ascentionibus) heel veel van David van Augsburg over.Ga naar eindnoot16 Het zijn beide basiswerken voor de spiritualiteit van de moderne devoten en het geestelijke leven van deze tijd. Het eerste werk behandelt de hervorming van de krachten van de ziel (verstand, wil en geheugen), volgens een schema van Augustinus dat ook bij David terugkomt. Het gaat daarbij om zelfkennis en innerlijke ascese. Er moet een opklimming naar volmaaktheid plaatsvinden door de overwinning van de zonden. Ook hier is er weer een belangrijke parallel met David. Het tweede werk, Van geestelijke opklimmingen, heeft veel weg van De reformatione virium animae, maar besteedt nog meer aandacht aan de thematiek van de ‘opklimming’. Hier vinden we de metafoor uitgewerkt van een berg die men moet beklimmen, om het doel van het spirituele leven te bereiken. Hier ligt een nog grotere nadruk op het vermijden van zonden en het verwerven van deugden.Ga naar eindnoot17 Hoeveel Gerard ook overneemt van de Profectus, de kardinale deugden zitten er niet bij. Zijn berg is een monastieke berg: door monastieke nederigheid en gehoorzaamheid zal men kunnen opklimmen. Ook de liefde is cruciaal voor de devoten, maar die manifesteert zich niet langer, zoals bij David het geval was, als verstandigheid, rechtvaardigheid, matigheid en dapperheid. | |
Het wonder van de vooruitgang: de kardinale deugden en hun eigenaardige overleveringDe middeleeuwse receptie van zowel David van Augsburg als Gerard Zerbolt van Zutphen culmineert in het werk van de Windesheimer devoot Jan Mombaer. Beiden zijn voorlopers van zijn orde, de een (David) geestelijk en de ander (Zerbolt) ook letterlijk, en beiden worden ze door Jan Mombaer gelezen en veelvuldig toegepast in zijn eigen werk. Een spirituele traditie die haar wortels vindt in het pastorale zaaigoed van de dertiende eeuw (David), groeit uit tot de kern van de spirituele beoefening in de veertiende eeuw (Zerbolt) en werpt tenslotte haar vruchten af in de spirituele systematiek van de vijftiende eeuw. Hier zien we de dynamiek van de devotionele instructie werkzaam in verschillende gedaanten door de eeuwen heen. | |
[pagina 15]
| |
We zijn terug bij de boom van Mombaer. Zijn Rosetum is de vrucht van de arbeid van velen. David van Augsburg, Gerard Zerbolt van Zutphen en anderen hebben gezaaid wat nu in Mombaers rozentuin geoogst wordt. Het zijn rozen van spirituele vooruitgang, profectus virtutum. Jan Mombaer heeft er zorg voor gedragen. Er is het een en ander gesnoeid door de compilator, maar veel is ook bewaard gebleven en tot mnemotechnische bloei gebracht: de toewijding (fervor), de inspanning (labor), de vertroosting (consolatio), de beproeving (tentatio), de bestrijding van zonden (remedia), de ontwikkeling van deugden (virtutes) en de wijsheid (sapientia) zijn alle, naar de indeling van Davids Profectus, levendig in de devote herinnering aanwezig. In het perkje van de deugden, ‘Profectorium virtutum’, zijn ook wat bomen geplant. De mooiste daarvan is al een jaartje ouder. Hij heeft een prachtige stam van kardinale deugden die zich vertakt (ramificat) in een groot aantal andere deugden. De wortels ervan hebben, zoals we zagen, ook namen: ‘fundament’, ‘Christus Jezus’, ‘wortel’, en ‘David’. Deze David nu is niet David van Augsburg maar koning David, de bekende voorvader van Jezus Christus, en de boom is een boom van Jesse.Ga naar eindnoot18 De boom heeft weliswaar een stam van kardinale deugden, maar vindt zijn oorsprong niet in de dynamiek van de Profectus-overlevering! Noch is hij zoals de rozen in de tuin afkomstig van het materiaal van David van Augsburg. Diens kardinale deugden had Mombaer al lang gesnoeid, en anders Gerard Zerbolt vóór hem wel. Want hoeveel Mombaer ook bewaard heeft, noch Davids passage over theologale en kardinale deugden, noch diens passage over de kardinale deugden als manifestaties van de liefde zijn voor zijn snoeimes behouden gebleven. Blijkbaar waren deze rozen voor het behoud van de tuin niet echt van belang. Waarom heeft de rozenman, die (anno 1510 te Parijs) een nieuw publiek verwachtte, een eigen boom van kardinale deugden geplant op de plaats waar die deugden blijkbaar ongewenst waren? Haalde hij ze eerst weg om ze vervolgens indrukwekkender te kunnen neerzetten? Waarom deed hij dat dan niet meteen, bij de eerste aanleg van de tuin (in de eerste editie van 1494)? Waarom haalde hij het zaaigoed nu ergens anders vandaan, terwijl die rozen van David van Augsburg het toch zo goed gedaan hadden? In deze tegenstrijdigheid nu schuilt het wonderbaarlijke van de tuin van Jan Mombaer. | |
[pagina 16]
| |
Voor hun waardevolle bijdragen aan dit artikel wil ik bedanken: Jasmijn Bovendeert, Dirk-Jan Dekker, Albrecht Diem, Michael Hohlstein en Karine van 't Land. |
|