Madoc. Jaargang 2004
(2004)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 278]
| |
Een overladen BonifatiusVoor mediëvisten kan het een hachelijke zaak zijn om een opera over een historische persoon uit de Middeleeuwen te recenseren. Het gevaar is immers dat ergernis over de onvermijdelijke afwijkingen van de academische opvattingen van de historische gebeurtenissen zo groot wordt, dat positieve kanten onvermeld blijven. Het doel van een opera is tenslotte niet een verantwoorde historische reconstructie te bieden. Verdi's Don Carlo heeft weinig te maken met de zoon van Filips ii, maar is desondanks een schitterende opera. Laten we dus beginnen met de opmerking dat ons bezoek aan de voorsteling Bonifatius door de stichting Rixt op 14 september j.l. ons een onderhoudende en amusante avond heeft bezorgd. In een vrijwel uitverkochte Utrechtse stadsschouwburg zagen en hoorden we de bariton Mark Holland een prachtige Bonifatius neerzetten. De countertenor Joseph Schlesinger was humoristisch als Lucifer en irritant als paus. Helaas waren niet alle solisten in staat boven de rijk georkestreerde muziek, uitgevoerd door het Noord Nederlands Orkest, uit te komen. Deze opera was niet de enige festiviteit bij de dood van Bonifatius 1250 jaar geleden. Er waren grote kerkelijke vieringen (ondermeer in Fulda en Dokkum), congressen voor een strikt wetenschappelijk (Mainz en York) en een breed publiek (Dokkum) en in Duitsland werd een musical gewijd aan Bonifatius. Enkele opmerkingen van de makers van de operaGa naar eindnoot1. maakten reeds van tevoren duidelijk dat de opera geen verantwoorde reconstructie van Bonifatius' leven zou bieden. Dezelfde opmerkingen nodigen echter uit tot een kritische beschouwing van de inhoud van de opera, niet in de laatste plaats omdat dit werk de nodige vragen oproept over de plaats van het wetenschappelijk en überhaupt het kritisch denken in de huidige samenleving. Het zou mediëvisten en historici op zich geen grote zorgen hoeven baren dat de makers van de opera hun artistieke vrijheid hebben gebruikt om een vreemd amalgaam te maken, maar wel dat in recensies van zogeheten kwaliteitskranten als NRC en Volkskrant hierover geen enkele kritische opmerking is gemaakt.Ga naar eindnoot2. De makers claimden namelijk dat er meer waarheden zijn dan alleen de historische en dat zij de beschikking hadden over andere, ware bronnen dan die historici ter beschikking staan. Hun ‘waarheid’ blijkt echter een lukraak samenraapsel van zaken en ideeën van velerlei oorsprong, waarbij nauwelijks aandacht lijkt te zijn geweest voor de betekenis van woorden of inhoud van begrippen. Het toppunt is wel Charles (sic) Martels aanroeping van Jezus Christus als ‘mon Seigneur et mon vassal’. ‘Vazal’ klinkt natuurlijk écht middeleeuws, en mogelijk speelde bij de makers nog een vage herinnering mee aan het oude verhaal dat Karel Martel de uitvinder van de feodaliteit zou zijn geweest. Een blik in een woordenboek had hen echter kunnen leren dat het onzin is om een persoon tegelijk heer en vazal van één andere persoon te noemen. En dan hebben | |
[pagina 279]
| |
we het nog niet over de theologische consequenties van het idee dat Christus iemands vazal zou kunnen zijn. Even lachwekkend is de bouwmeester die kerken bouwt van het hout van de door Bonifatius gevelde eiken, die getuige zijn kostuum (een klein, wit gereedschapsschort) en zijn eerste woorden (‘Met passer, driehoek en troffel bouwen wij Tempel en Kathedraal’) een vrijmetselaar is. En ten slotte, wat moeten we denken van een koor dat geïntroduceerd wordt als moslims die ‘mantra's (sic) schallen over heel Europa’, en die vervolgens een tekst zingen samengesteld uit een koranvers, enkele woorden uit een soefitekst, een fantasiewoord, de Perzische naam van de boom waaruit Zarathoestra werd geboren, en het Engelse woord ‘human’ (met in het libretto een etymologie hiervan naar het Sanskriet). De makers hebben te kennen gegeven de Friese, pre-christelijke spiritualiteit eer aan te willen doen. Dit streven blijkt vooral in het zich afzetten jegens paus en christelijke dogma's. In het programmaboek is een slecht vertaalde passage uit een artikel van Mayke de Jong opgenomen waarin zij waarschuwt voor het beeld van één uniform heidendom, zoals dat gedestilleerd wordt uit teksten die door verschillende (christelijke) auteurs zijn geschreven. Het is duidelijk dat de makers dit artikel niet hebben gelezen dan wel dat zij zich er niets aan gelegen hebben laten liggen. Ironisch genoeg zijn de beelden die zij oproepen van Friese heidense erediensten geïnspireerd op passages uit vroeg-middeleeuwse, christelijke hagiografie. De eik van Eastra is direct afgeleid van de heilige eik die Bonifatius volgens de Vita Bonifatii van Willibald in de buurt van Fritzlar zou hebben omgehakt. De mislukte doop van koning Radbod en de redding van de offerdood door verdrinking van de Friese jongen Odo zijn afkomstig uit de Vita Wulframni, waarin zij worden toegeschreven aan Wulfram (en niet aan respectievelijk Karel Martel en Bonifatius). De zelfmoordmissie ten slotte waarmee Bonifatius door de paus wordt belast, zou rechtstreeks uit de Vita tertia Bonifatii hebben kunnen komen. De makers zijn bij het schrijven net zo te werk gegaan te zijn als middeleeuwse hagiografen met wonderverhalen; ze haalden de verhalen uit hun context en hingen die op aan hun eigen held wanneer dat in hun overtuigingen te pas kwam. Het resultaat doet denken aan de fantastische reconstructies die de personages in Eco's Slinger van Foucault maken, maar in tegenstelling tot Eco lijken de makers van de opera hun reconstructie uiterst serieus te nemen. Deze New Age potpourri schiet zijn doel voorbij en maakt het verhaal topzwaar. Het uitgangspunt van de opera, Bonifatius als missionaris die bekneld raakt tussen (zichzelf) opgelegde dogma's en zijn gevoelens voor de heidense priesteres Eastra, raakt daardoor op de achtergrond. De poging dit verhaal te plaatsen in een soort clash of civilizations leidt tot de toevoeging van extra personages wat het geheel nodeloos ingewikkeld maakt. Hetzelfde geldt voor de elf (fantasie)talen die de makers er naar eigen zeggen in hebben verwerkt (we hebben ze niet nageteld). We bleven ons afvragen hoe de personages geacht werden elkaar te begrijpen als ze regelmatig overgingen van wat geacht werd vroegmiddeleeuws Fries te zijn op een mengmoes van Frans, Latijn en Italiaans dan wel Oud-Gotisch. Een dergelijk idee kan waarschijnlijk alleen ontstaan in een land waarin al tijden gebruik wordt gemaakt van boventiteling bij opera's, zodat het publiek nauwelijks nog een poging doet de zang te verstaan. Ironisch ge- | |
[pagina 280]
| |
noeg kon in de laatste akte zelfs de boventiteling de conversatie niet meer volgen, zodat een flink aantal passages onvertaald bleef. De muziek was harmonisch en deed vaak denken aan Stravinsky's vroege werk, maar was bij tijd en wijle pompeus en leed eveneens aan een overdaad aan referenties. De makers leken ook hier vooral zo veel mogelijk zaken te willen combineren, van middeleeuwse, wereldse muziek via Gregoriaanse reminiscenties en oosters aandoende klanken tot moderne dissonanten en nog veel meer. In het begin leek Bonifatius nog een Leitmotiv te hebben, maar dit vervaagde al snel, waarna geen der personages nog in de muziek uitgewerkt werd. De geringe uitwerking van de personages lijkt te maken te hebben met het uiteenvallen van de opera in twee delen, voor en na de pauze. In de eerste akte (voor de pauze) ontstaat de indruk van een oratorium opgebouwd uit verschillende tableaux vivants die aan elkaar gepraat worden door een verteller. In de tweede en vooral de derde akte vertraagt de handeling. Er wordt teruggekeken op de jaren die ondertussen verlopen zijn. Dan komt Bonifatius' innerlijke verscheurdheid pas goed uit de verf. Een curieuze rol is weggelegd voor de verteller, in de persoon van de amateur-archeoloog Johannes Minnema (1903-1984).Ga naar eindnoot3. In de proloog vragen God en Lucifer hem de ware toedracht voor Bonifatius' handelen uit te zoeken. Minnema wordt dus niet zoals Job en Faust op de proef gesteld, maar moet als een moderne Paris rechtspreken tussen de onsterfelijken. Met zijn wichelroede gaat hij, zeulend met een boodschappentas van de Boni-supermarkt, op pad om stenen, bomen en wierook te bevragen omtrent een waarheid die niet is bevuild door historici. Aan de ene kant verduidelijkt de verteller de handeling van de opera, aan de andere kant vormt hij af en toe een uiterst storende factor, zoals in de eerste akte wanneer de laatste noten van het afscheidslied van Theudesinda nog niet zijn uitgeklonken als Minnema alweer het woord neemt in een laconiek Nederlands met Friese tongval. In het deel na de pauze komt Minnema gelukkig alleen aan het begin van scènes aan het woord om in enkele zinnen de stand van zaken op dat moment uiteen te zetten. Het oordeel van Paris leidde tot de verwoesting van Troje. Aan het eind van de opera is Lucifer zeer te spreken over Minnema's reconstructie, maar omdat God ondertussen in slaap is gevallen, blijft het ongewis of Friesland nog voor repercussies moet vrezen als gevolg van Minnema's oordeel. Saskia Rolsma en Wolfert van Egmond |
|