de theoretisch werkende arts. Juist die middeleeuwse arts met zijn humoraaltheorie, zijn piskijken en zijn grote vertrouwen in boekenkennis wordt tegenwoordig al snel als een onkundige schertsfiguur weggezet, terwijl chirurgijns voorlopers lijken van de hedendaagse chirurgen. Ook middeleeuwse chirurgen behandelden wonden en gebroken botten, en sommige van hun remedies vertonen opvallende gelijkenissen met de methoden van de tegenwoordige chirurgie. Chirurgijns verenigden de middeleeuwse medische theorie met herkenbare praktijkkennis, terwijl geleerde doctores medicinae zich van de empirie distantieerden.
Erwin Huizenga heeft het samenkomen van boekenkennis en ervaringskennis in de middeleeuwse chirurgie tot uitgangspunt genomen van zijn Tussen autoriteit en empirie. De Middelnederlandse chirurgieën in de veertiende en vijftiende eeuw en hun maatschappelijke context, waarvoor hij de Prijs voor de geschiedenis van de geneeskunde, de farmacie en de diergeneeskunde (1999-2002) van de Koninklijke Academie voor Geneeskunde van België ontving. Chirurgen bevonden zich in de veertiende eeuw op het kruispunt tussen autoriteit en empirie, stelt Huizenga, waarmee hij het eerste deel van zijn titel dekt. Het tweede deel van de titel, dat een onderzoek naar Middelnederlandse chirurgische handboeken, ofwel chirurgieën en hun maatschappelijke context aankondigt, krijgt in zijn werk echter minstens evenveel aandacht. In het boek zijn zo een informatief handboek en een meer gespecialiseerde monografie te onderscheiden.
Het handboek is een prachtig overzicht van de middeleeuwse chirurgie en haar inbedding in de maatschappij, met nadruk op de Nederlanden. Het biedt een schat aan informatie voor iedereen met interesse in middeleeuwse chirurgie, van de algemene lezer tot de ervaren onderzoeker. Huizenga heeft geen moeite gespaard om het onderzoeksveld te ontsluiten. De algemene lezer kan zich in het eerste deel van het werk uitvoerig oriënteren, dankzij Huizenga's historiografische schets van het bloeiende Nederlandse artes-onderzoek, en zijn beknopte geschiedenis van de chirurgie in Oudheid en Middeleeuwen. Verder behandelt hij de inhoud van Middelnederlandse chirurgieën aan de hand van de bekende werken van Jan Yperman en Thomas Scellinck van Tienen, zodat de lezer een uitstekende indruk krijgt van het type teksten waar het om gaat. Hoofdwonden, oorproblemen, pijlpunten, blaasstenen en gebroken benen: allerlei problemen en hun remedies passeren de revue. Van groot belang voor onderzoekers is Huizenga's bespreking van het corpus Middelnederlandse chirurgieën: de vertalingen van Latijnse originelen, de oorspronkelijke werken in het Middelnederlands met werken waarvan de auteur bekend is naast de anonieme teksten. Het is voor het eerst dat deze teksten zo uitvoerig zijn onderzocht. Het resultaat is een zeer informatief hoofdstuk met een indrukwekkende bijlage met overzicht van de teksttradities. Verder plaatst Huizenga de middeleeuwse chirurgie in haar maatschappelijke context door gegevens uit archiefonderzoek te bundelen. De verschillende rollen van de middeleeuwse chirurg worden belicht en de relaties van chirurgen met andere typen genezers als artsen, vroedvrouwen en barbiers komen aan bod. Ten slotte bespreekt hij de maatschappelijke verankering van de Middelnederlandse artes-literatuur: de stedelijke context, de verhouding tussen volkstaal en Latijn, de transmissie van vaktaal. De bibliografie van Tussen
autoriteit en empirie voltooit het handboekdeel met onder meer een ruim acht pagina's lang overzicht van geëditeerde bronnen en een kleine vijftig pagina's secundaire literatuur.