Madoc. Jaargang 2004
(2004)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 260]
| |
• Liesbeth Zuidema
| |
De spiritualiteit van de kartuizersDe oorsprong van zowel de kartuizerorde als de cisterciënzerorde ligt in de elfde-eeuwse kloosterhervormingsbeweging die ontstond als reactie op de weelde van de abdijen behorend tot de congregatie van Cluny.Ga naar eindnoot3. Een beroemde exponent van de cluniacenzer zucht naar rijkdom was Suger (†1151), abt van de buiten Parijs gelegen abdij Saint Denis, die een duidelijke voorliefde had voor objecten die van kostbare materialen waren gemaakt. Dergelijke kunstvoorwerpen werden door de cisterciënzer Bernard van Clairvaux (†1153) echter sterk veroordeeld omdat ze de aandacht van de kloosterlingen afleidden. De kartuizers waren dezelfde mening toegedaan. Zij kwamen voort uit een beweging van kluizenaars die, in tegenstelling tot het westerse gemeenschapsleven, het in het oosten meer gebruikelijke kluizenaarsbestaan in praktijk bracht. Een leven in de beslotenheid van een kluis was de essentie van het bestaan van de kartuizers. De spiritualiteit van de kartuizers was gericht op de innerlijke wereld en werd gekenmerkt door stilte en eenzaamheid. Binnen de middeleeuwse samenleving vervulden kloosters in de eerste plaats een gebedsfunctie.Ga naar eindnoot4. Men geloofde dat kloosterlingen door middel van missen en gebeden invloed uit konden oefenen op de duur van het verblijf van de zielen in het vagevuur. Voor schenkingen aan kloosters verwachtten begunstigers dan ook | |
[pagina 261]
| |
tegenprestaties van de kloosterlingen in de vorm van memoriemissen of gebedsdiensten. Ook wensten schenkers in de late Middeleeuwen vaak binnen de kloostermuren begraven te worden. De kloosters met de meest gunstige gebedsreputatie ontvingen de meeste schenkingen. De mate waarin de leefregel door de kloosterlingen werd nageleefd was bepalend voor de geloofwaardigheid en daarmee voor de gebedsreputatie van een kloostergemeenschap. Een kartuizerklooster diende het gemeenschapsleven te verenigen met het kluizenaarsbestaan van de kartuizers.Ga naar eindnoot5. De kloostergemeenschap bestond uit monniken die zich richtten op het gebed en lekenbroeders die vooral handarbeid verrichtten. Een kartuizerklooster was daarom onderverdeeld in drie van elkaar gescheiden leefgebieden: het grote pand waar zich de kluizen van de monniken bevonden, het kleine pand waar de gemeenschappelijke vertrekken waren gehuisvestAfb. 1. Reconstructie van het buiten Delft gelegen kartuizerklooster Sint Bartholomeusdal in Jeruzalem zoals dat er even voor de afbraak in 1572 waarschijnlijk heeft uitgezien met rechts het grote pand, in het midden het kleine pand en links het broederkwartier (uit: R. Rothfusz e.a. (red.), De kartuizers en hun Delftse klooster. Een bundel studiën, verschenen ter gelegenheid van het achtste lustrum van het Genootschap Delfia Batavorum (Delft 1975) 32, afbeelding 14).
en het broederkwartier waar de cellen van de lekenbroeders waren gesitueerd (afb. 1). Het poortgebouw bevond zich in het broederkwartier zodat de lekenbroeders de monniken van de buitenwereld afschermden. Een kartuizerklooster bestond in feite uit een aantal lagen die in meer of mindere mate waren doordrongen van de lekenwereld. Aanvankelijk verspreidde de kartuizerorde zich langzaam. Opvallend zijn daarom de vele nieuwe kloosterstichtingen die de kartuizerorde vanaf de veertiende eeuw kende. In de Noordelijke Nederlanden werden toen de steden Geertruidenberg (1336), Arnhem (1342), Roermond (1376), Utrecht (1392) en Amsterdam (1393) verrijkt met een kartuizerklooster.Ga naar eindnoot6. In de vijftiende eeuw volgden stichtingen buiten Zierikzee (1434), Delft (1470) en Kampen (1485). Door een strenge handhaving van de leefregel was een hervorming binnen de kartuizerorde niet nodig.Ga naar eindnoot7. De orde bezat daarmee een unieke positie ten opzich- | |
[pagina 262]
| |
te van andere kloosterorden. Binnen de laatmiddeleeuwse observantiebewegingen werd de leefwijze van de kartuizers dan ook als voorbeeld van het monastieke leven beschouwd. De essentie van deze bewegingen lag in een terugkeer naar de oorspronkelijke leefregel die binnen de andere kloosterorden vaak niet meer werd nageleefd. | |
De leefregel van de kartuizersIn tegenstelling tot de cisterciënzers accepteerden de kartuizers alleen van woekeraars en geëxcommuniceerden geen schenkingen.Ga naar eindnoot8. De cisterciënzerorde weigerde aanvankelijk wel elke vorm van schenking om de eenvoud binnen de kloostergebouwen te handhaven. In de late Middeleeuwen leefden de cisterciënzers echter niet meer volledig volgens hun oorspronkelijke leefregel. De kartuizerorde werd daarentegen nog steeds als de strengste orde beschouwd die het kloosterwezen kende. De gunstige gebedsreputatie van de kartuizers veroorzaakte een toename van het aantal schenkingen van gelovigen die zo hun zieleheil veilig wilden stellen. Deze toenemende begunstiging van de kartuizerorde resulteerde onder meer in de plaatsing van geschonken kunstvoorwerpen in de kloostergebouwen. Het necrologium van het buiten Utrecht gelegen kartuizerklooster Nieuwlicht vermeldt bijvoorbeeld zesentwintig memoriestukken die zich bij de lekengraven in de pandgangen van het klooster bevonden.Ga naar eindnoot9. Het necrologium geeft een beeld van een klooster waar in de pandgangen tientallen lekengraven aanwezig waren, waarvan vele met bijbehorende memoriestukken. Een interessante vraag is dan ook of de aanwezigheid van dergelijke kunstvoorwerpen was te verenigen met het strenge karakter van de kartuizerorde. Uit de leefregel van de kartuizers blijkt dat deze problematiek inderdaad al kort na het ontstaan van de orde speelde. In de rond 1127 geschreven Consuetudines lezen we dat de kartuizers in hun kerken, behalve de miskelk en de calamus, waarmee zij het bloed van Christus tot zich namen, geen objecten van de kostbare materialen goud of zilver hadden.Ga naar eindnoot10. De toename van het aantal schenkingen in de late Middeleeuwen zien we weerspiegeld in de ordonnanties van het generaal kapittel van de kartuizers. Een in 1425 uitgevaardigde verordening die uiteindelijk in 1509 werd opgenomen in de Tertia Compilatio, toont een duidelijke bezorgdheid over de aanwezigheid van het toenemend aantal objecten met afleidende afbeeldingen in de kloostergebouwen. Schilderijen en gebrandschilderde glazen met curiosae imagines, zoals seculiere wapenschilden en vrouwenfiguren, waren in strijd met de eenvoud die door de leefregel werd voorgeschreven. De kartuizers vreesden dat leden van de stedelijke elites bij het zien van dergelijke kunstvoorwerpen gingen twijfelen aan de geloofwaardigheid en daarmee aan de gebedsreputatie van de orde. Objecten met afleidende afbeeldingen moesten dan ook door de visitatoren, de functionarissen die op de naleving van de leefregel toezagen, uit de kloostergebouwen worden verwijderd. Wanneer dergelijke kunstvoorwerpen opnieuw in de kloosters terechtkwamen, dienden de in overtreding zijnde priors gestraft te worden. Objecten met afleidende afbeeldingen mochten echter alleen uit de kloostergebouwen worden verwijderd als dit geen scandalum tot gevolg had. Geschonken kunstvoorwerpen konden namelijk als een soort contract tussen de schenker | |
[pagina 263]
| |
Afb. 2. Meester van Frankfurt (middenpaneel) en Meester van Delft (luiken), Anna te drieën met de familie Van Beesd, middenpaneel rond 1509, luiken 1514, tekstbord rond 1606, binnenzijde drieluik, middenpaneel (inclusief tekstbord) 94 × 62 cm. luiken 75 × 33 cm. Aken, Suermondt-Ludwig Museum (uit: T. van Bueren, Leven na de dood. Gedenken in de late Middeleeuwen (Turnhout 1999) 229).
en de kloostergemeenschap fungeren, waarbij de kloosterlingen bijvoorbeeld door middel van een tekstbord werden herinnerd aan de tegenprestaties die van hen werden verwacht.Ga naar eindnoot11. Ongetwijfeld zal het wegnemen van dergelijke objecten daarom door de schenkers zijn opgevat als contractbreuk. Er schuilt dus een paradox in de relatie tussen de kartuizers en hun begunstigers. Aan de ene kant brachten leden van de stedelijke elites met hun schenkingen van kunstvoorwerpen de eenvoud binnen de kloostergebouwen in gevaar. Aan de andere kant bestond de aantrekkingskracht van de kartuizerkloosters voor dezelfde begunstigers juist uit deze eenvoud van de kartuizers. Als leden van de stedelijke elites een klooster bezochten, probeerde de kloostergemeenschap dan ook aan deze verwachting te voldoen. Op deze manier werd de eenvoud binnen de kloostergebouwen ‘bewaakt’ door de begunstigers. | |
Het drieluik met de Delftse familie Van BeesdEen voorbeeld van een memoriestuk zoals vermeld in het necrologium van Nieuwlicht, is het bewaard gebleven drieluik (afb. 2-3) met de familie Van Beesd.Ga naar eindnoot12. Het drieluik is afkomstig uit het buiten Delft gelegen kartuizerklooster | |
[pagina 264]
| |
Afb. 3. Meester van Delft, Hiëronymus in de wildernis, luiken 1514, tekstbord rond 1606, buitenzijde drieluik, luiken (inclusief tekstbord) 94 × 62 cm. Aken, Suermondt-Ludwig Museum (uit: T. van Bueren, Leven na de dood. Gedenken in de late Middeleeuwen (Turnhout 1999) 228).
| |
[pagina 265]
| |
Sint Bartholomeusdal in Jeruzalem. Dit klooster werd in 1470 door Frank van Borselen (†1470) gesticht.Ga naar eindnoot13. Op basis van de wapenschilden op de luiken en de inscripties op het tekstbord kan het drieluik in verband worden gebracht met de familie Van Beesd, een familie uit het patriciaat van Delft. Alhoewel het tekstbord in het eerste decennium van de zeventiende eeuw wordt gedateerd is het mogelijk dat er een laatmiddeleeuwse voorganger is geweest. Aan de binnenzijde van de luiken zijn bovenin de voorstellingen de wapenschilden van het echtpaar Van Beesd aangebracht. Het blauwe wapenschild met een rood getongde en genagelde zilveren leeuw op het linkerluik verwijst naar het geslacht Van Beesd.Ga naar eindnoot14. Het gedeelde blauwe wapenschild op het rechterluik toont links opnieuw de zilveren leeuw en rechts twee gouden hellebaarden die verwijzen naar het geslacht Van Diemen. Op het tekstbord wordt links in Middelnederlands behalve de naam en de sterfdatum van Dirk van Beesd (†1545) ook vermeld dat hij in 1486 een pelgrimstocht maakte naar Jeruzalem en de berg Sinaï.Ga naar eindnoot15. Van Dirk van Beesd is verder bekend dat hij onder meer de ambten van schepen en burgemeester van de stad Delft vervulde. Rechts is de sterfdatum en de naam van zijn echtgenote Geertruid van Diemen (†1532) aangebracht. Op de lijst aan de onderzijde van het tekstbord wordt in Latijn behalve de sterfdatum en de naam van hun zoon Dirk ook vermeld dat hij monnik was in Bartholomeusdal en dat hij begraven lag tussen zijn medebroeders. Het gebruik van de zinsnede ‘aan ons klooster verbonden monnik’ in plaats van het noemen van de naam van het klooster wijst erop dat het drieluik uit Bartholomeusdal afkomstig moet zijn. De vermelding van de laatste rustplaats van de zoon en het juist achterwege laten van de grafplaats van de ouders lijkt erop te duiden dat het drieluik zich daar als memoriestuk bij het graf van het echtpaar Van Beesd bevond. De familie Van Beesd onderhield nauwe banden met Bartholomeusdal. Al in 1474 schonken de ouders van Dirk van Beesd een rente uit land aan het klooster waarvan de kartuizers jaarlijks een deel aan de Delftse Jacobskapel dienden uit te keren.Ga naar eindnoot16. Van dit bedrag werd een kapelanie onderhouden, waarbij werd bepaald dat er tot in de eeuwigheid twee keer per week een memoriemis voor het zieleheil van de schenkers moest worden opgedragen. In 1484 stichtten de oom en tante van Dirk van Beesd een kluis in Bartholomeusdal.Ga naar eindnoot17. Bij dergelijke kluisfundaties was het gebruikelijk dat de in de desbetreffende kluis woonachtige kartuizer zich speciaal toelegde op het gebed voor het zieleheil van de stichter.Ga naar eindnoot18. Naast de kluisdeur of in de nabij gelegen grote pandgang werd vaak een stenen wapenschild of een gebrandschilderd glas met het familiewapen aangebracht om de herinnering aan de stichter van de kluis levend te houden. In de door het echtpaar gestichte kluis heeft later waarschijnlijk de oudste zoon van Dirk van Beesd gewoond, die sinds 1514 in Bartholomeusdal was ingetreden. Zijn derde zoon Cornelis was in 1550 bewaarder van het klooster. Het middenpaneel van het drieluik met de familie Van Beesd wordt toegeschreven aan de Meester van Frankfurt en wordt rond 1509 gedateerd. Het toont een voorstelling van een Anna te drieën, een geliefd onderwerp dat in de zestiende eeuw op grote schaal voor de kunstmarkt werd geschilderd. Waarschijnlijk werd het middenpaneel op de Delftse jaarmarkt door de familie Van Beesd aan- | |
[pagina 266]
| |
gekocht. Vervolgens moet de familie de Meester van Delft de opdracht hebben gegeven om op twee luiken hun portretten te schilderen. Deze luiken werden uiteindelijk aan het middenpaneel bevestigd. Op het linkerluik wordt Dirk van Beesd samen met zijn vier zoons gepresenteerd door Johannes de Doper die een lam als attribuut in zijn arm houdt. Op het rechterluik wordt zijn echtgenote Geertruid van Diemen samen met hun dochter gepresenteerd door Maria Magdalena die een zalfpot als attribuut in de hand heeft. Dirk van Beesd is met een palmtak onder zijn arm als een Jeruzalemvaarder afgebeeld. Het onderin de voorstelling aangebrachte Catharinawapen, een zwart wapenschild met een gouden rad en zwaard als attributen van de heilige Catharina, toont de beschouwer dat Dirk van Beesd op de berg Sinaï het Catharinaklooster bezocht. Aan zijn rechterzijde is zijn oudste zoon Dirk (†1566) in gebed neergeknield. Hij was monnik in Bartholomeusdal en bekleedde daar in de jaren voor zijn dood het ambt van vicaris, wat inhield dat hij de prior van het klooster assisteerde bij het bestuur. In een naamlijst van priesters die in het bisdom Utrecht werden gewijd, wordt Dirk onder de wijdelingen van 1514 vermeld.Ga naar eindnoot19. Op het drieluik draagt hij als kartuizermonnik een wit habijt bestaande uit een tuniek en daaroverheen een scapulier met een hoofdkap en dwarsbanden op heuphoogte. Als geestelijke heeft hij bovendien een kruinschering. De buitenzijde van het drieluik toont een boetende Hiëronymus voor een kruisbeeld in een desolaat rotslandschap. De leeuw en de scharlaken kardinaalskleding links op de voorgrond zijn de attributen van de heilige. | |
De plaats en functie van het drieluikHet drieluik werd waarschijnlijk in 1514 ter gelegenheid van Dirks intrede door zijn familie als professiegeschenk aan Bartholomeusdal geschonken. Dergelijke professiegeschenken worden eveneens vermeld in de naamlijst van ingetreden monniken die deel uitmaakt van het schenkingsboek van het buiten Amsterdam gelegen kartuizerklooster Sint Andries ter Zaliger Haven.Ga naar eindnoot20. Vermoedelijk werd het drieluik na het overlijden van Dirks ouders als memoriestuk bij hun graf geplaatst. Geopend toont het drieluik zowel seculiere wapenschilden als vrouwenfiguren, twee elementen die in de ordonnanties van het generaal kapittel als afleidend werden beschouwd. Of dergelijke afbeeldingen werkelijk de aandacht van de kartuizers afleidden, was in sterke mate afhankelijk van de plaats en de functie van het drieluik. Memoriestukken zijn een verbeelding van de verbondenheid tussen de levenden en de doden.Ga naar eindnoot21. Door middel van portretten, wapenschilden en inscripties met namen bleven de doden aanwezig onder de levenden. Memoriestukken hadden een publieke functie en werden zodanig geplaatst dat ze zichtbaar waren voor het beoogde publiek. De binnenzijde van het drieluik met de Delftse familie Van Beesd is een familiestuk waarop alleen het kerngezin is afgebeeld. Een familiestuk is een type memoriestuk dat diende om de verbondenheid van familieleden over de dood heen te benadrukken. Behalve de zorg voor het zieleheil, staat op familiestukken vooral de sociale band tussen de herdachte personen centraal. Op basis van het necrologium van Nieuwlicht weten we dat zich zowel in de kleine als in de grote pandgang van een kartuizerklooster tientallen lekengraven met | |
[pagina 267]
| |
Afb. 4. Jan Provoost, Madonna en kind met Hiëronymus en Johannes de Doper, 1505, paneel 76 × 65 cm. Den Haag, Mauritshuis, in bruikleen van het Rijksmuseum te Amsterdam (uit: M.J. Friedländer, Early Netherlandish painting. Joos van Cleve, Jan Provost, Joachim Patenier, deel 9-2 (Leiden 1973) afbeelding 184).
bijbehorende memoriestukken bevonden. De kloosterkerk was vaak gereserveerd voor de belangrijkste begunstigers van het klooster zoals de leden van de stichterfamilie. Indien het memoriestuk zich in een van de pandgangen van het klooster bevond, zal het zeker zichtbaar zijn geweest voor de monniken. Drieluiken werden echter over het algemeen alleen op kerkelijke feestdagen | |
[pagina 268]
| |
geopend en waren dus op alle andere dagen gesloten.Ga naar eindnoot22. Om deze reden werden aan de buitenzijde van een drieluik vaak sobere schilderingen zoals grisailles aangebracht en waren de voorstellingen aan de binnenzijde juist veel kleurrijker. Om de eenvoud die door de leefregel werd voorgeschreven in stand te houden bevatte de liturgische kalender van de kartuizers weinig feestdagen. Opvallend is de voorstelling van een boetende Hiëronymus op de buitenzijde van het drieluik. In een desolaat rotslandschap met daarin een kruisbeeld slaat Hiëronymus zich met een steen op de borst. De heilige wordt hier niet gepresenteerd als de geleerde kerkvader maar juist als de boetvaardige kluizenaar in de wildernis. In de late Middeleeuwen werd de heremitische leefwijze van Hiëronymus beschouwd als een belichaming van het streven naar de innerlijke wereld.Ga naar eindnoot23. Deze voorstelling kreeg nog meer betekenis in een kartuizerklooster, waar de monniken eveneens als kluizenaars leefden. De voorstelling wordt tot leven gewekt door rotsen en bomen die uit de geschilderde lijst naar voren lijken te komen. Rechts in de voorstelling valt een schaduw van een boom op de lijst die in de vorm van een gewelf is geschilderd. De voorstelling maakt de buitenzijde van het drieluik tot een devotiestuk. In gesloten toestand verbeeldde het de leefwereld van de kartuizers en vervulde zo een devotionele functie voor de monniken. Devotiestukken werden als hulpmiddel bij het gebed en de meditatie gebruikt.Ga naar eindnoot24. Een soortgelijke iconografie van boetedoening zien we op een schilderij (afb. 4) van de hand van Jan Provoost (†1529) dat in 1505 wordt gedateerd. Op het paneel knielt een kartuizermonnik in gebed neer voor Maria en het Christuskind. De kartuizer wordt gepresenteerd door Hiëronymus en Johannes de Doper. Opnieuw is Hiëronymus hier niet als de geleerde kerkvader maar juist als de boetvaardige kluizenaar afgebeeld met een steen in zijn hand waarmee hij zijn borst kastijdt. Wanneer het drieluik met de familie Van Beesd op kerkelijke feestdagen werd geopend werden de gebedsportretten en de wapenschilden van de familieleden zichtbaar. Op het linkerluik worden de mannelijke leden van de familie gepresenteerd door Johannes de Doper die in een kleed van kameelhaar als een kluizenaar is afgebeeld. Johannes de Doper was tevens de patroonheilige van de kartuizerorde. Op het rechterluik worden de vrouwelijke familieleden gepresenteerd door Maria Magdalena die in wereldse kleding als een zondares is afgebeeld. Voor de kartuizers had Maria Magdalena een speciale betekenis, omdat ze na haar bekering haar leven doorbracht als kluizenares in de woestijn. De afbeelding van twee kluizenaarsheiligen verraadt een duidelijke invloed van de kartuizers op het iconografisch programma van het drieluik. De voorstelling maakt de binnenzijde van het drieluik tot een memoriestuk. In geopende toestand verbeeldde het de leefwereld van de leken en vervulde het zo een commemoratieve functie binnen de laatmiddeleeuwse memoriecultuur. Met de dubbele functie die het drieluik lijkt te hebben vervuld is de interactie zichtbaar tussen de twee leefwerelden die in een kartuizerklooster samenkwamen. | |
BesluitHet drieluik met de familie Van Beesd toont dat kunstvoorwerpen met afleidende afbeeldingen niet altijd uit de kloostergebouwen van de kartuizers verwijderd werden. Kennelijk waren de visitatoren van de orde niet in staat het | |
[pagina 269]
| |
drieluik weg te halen zonder dat dit door de schenkers werd opgevat als contractbreuk. De prior van Bartholomeusdal zal de aanwezigheid van het drieluik met het oog op de schenkingen van de familie Van Beesd hebben gedoogd. Omdat het echtpaar Van Beesd via hun zoon Dirk met de kloostergemeenschap verbonden was, zal het ook niet gepast zijn geweest het drieluik waarop deze verbondenheid werd gevisualiseerd te verwijderen. De priors van de kartuizerkloosters konden dus als lid van het generaal kapittel verordeningen uitvaardigen die zij als bestuurder van hun eigen klooster niet altijd naleefden. Waar het echter werkelijk om gaat, is de manier waarop het drieluik in Bartholomeusdal heeft gefunctioneerd. De binnenzijde van het drieluik vervulde een commemoratieve functie en de buitenzijde een devotionele functie. Het drieluik is daarmee een weerspiegeling van de interactie tussen de twee leefwerelden zoals die zich manifesteerden in de Noord-Nederlandse kartuizerkloosters. Deze werelden waren vervlochten in het drieluik met de familie Van Beesd, dat zowel de leken als de kartuizers lijkt te hebben bediend. |
|