Madoc. Jaargang 2004
(2004)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 236]
| |
• Johan H. Winkelman
| |
Europees perspectiefIn de laatste decennia van de vorige eeuw zijn bij stadskernonderzoek (bijvoorbeeld in Dordrecht) en in verdronken dorpen (bijvoorbeeld het Zeeuwse Nieuwlande) talloze insignes (soms ook letterlijk) boven water gekomen. Gezien het feit dat de lood-tinnen objecten veelal met oogjes of speldjes op de kleding of op het hoofddeksel konden worden bevestigd, zou men ook over draagtekens (buttons of badges) kunnen spreken. Het gaat niet zo zeer om goedkope sieraden, hoewel ook de opsmukfunctie zeker een rol kan hebben gespeeld, maar veeleer om tekens met een communicatief doel. De drager van het insigne wilde een boodschap uitdragen. Een groot aantal van de archeologische vondsten werd in de standaardwerken Heilig en Profaan 1 (1993) (=HP1) en Heilig en Profaan 2 (2001) (=HP2) door H.J.E. van Beuningen, A.M. Koldeweij en D. Kicken gepubliceerd.Ga naar eindnoot1. De ‘heilige’ tekens, veelal pelgrimstekens afkomstig uit de meest uiteenlopende bedevaartplaatsen, hebben steeds de wetenschappelijke aandacht getrokken. Het onderzoek naar de ‘profane’ tekens, veelal met uitdagend erotische voorstellingen, bevindt zich echter nog in de beginfase. W.P. Gerritsen komt de eer toe als één van de eersten de medio-neerlandistiek op het grote belang van deze profane insignes te hebben gewezen. Hij liet zien, in een discussie met de kunsthistoricus A.M. Koldeweij, dat het verhaal over de burggravin van Vergi (in gemodificeerde vorm) zijn weerslag kan hebben gevonden in twee overgeleverde erotische insignes.Ga naar eindnoot2. Ook andere literaire motieven, het ros Beiaard en de vier Heemskinderen bijvoorbeeld, hebben de makers van de insignes geïnspireerd. Ons artikel Naturalia et Pudenta ging in op de literaire achtergronden van de erotische tekens. Niet alleen Middelnederlandse teksten maar ook Middelhoogduitse konden helpen de profane insignes nader te verklaren.Ga naar eindnoot3. Verder bleek dat afbeeldingen, met name houtsneden uit het Zuid-Duitse cultuurgebied van de vroege Nieuwe Tijd, licht konden werpen op de profane insignes. Een houtsnede van de kunstenaar Hans Franck uit 1516 toont ons een marskramer die in zijn ronde mand allerlei snuisterijen te koop aanbiedt, waaronder profane insignes herkenbaar zijn die nota bene ook werkelijk zijn overgeleverd. | |
[pagina 237]
| |
Het is alleszins waarschijnlijk dat de in Nederland (en Vlaanderen) opgegraven tekens in een Europese cultuurtraditie staan. De bijdragen die onder de titel Erotik, aus dem Dreck gezogen naar aanleiding van het in september 2002 in Amsterdam gehouden internationale congres binnenkort in Amsterdamer Beiträge zur älteren Germanistik zullen verschijnen, kunnen deze zienswijze bevestigen. In dit artikel zal het literaire motief van de clappaert (of clapper), de boosaardige kwaadspreker, nader worden onderzocht. Het motief komt, zij het vrij uitzonderlijk, ook als insigne voor. Ook nu bieden zowel de Dietse tekstcultuur als de Duitse beeldkunst aanknopingspunten om de Middelnederlandse profane insignes te interpreteren. | |
Der minne heimelijkheidIn de Middelnederlandse liefdeslyriek wordt de liefde tussen man en vrouw op uiterst conventionele wijze beschreven. Een aantal vaste elementen (topoi) keert steeds weer terug. De klacht van de minnaar bijvoorbeeld die erover treurt dat zijn geliefde afwezig is, of dat zijn liefde niet wordt beantwoord, behoort tot de stereotiepe gegevens. Vaak worden er externe factoren genoemd die een gelukkige liefdesverhouding in de weg staan: de schuld ligt dan bij de boosaardige buitenwereld die een negatieve invloed op de minne uitoefent. Daarom trachten de gelieven te voorkomen dat hun verhouding publiek wordt. Vrijen gaat het fijnst als dit in het geheim gebeurt. Er was in het Middelnederlands voor deze amoureuze heimelijkheid een officiële term in omloop: liefde diende men te helen (heelen, hellen). In liefdeszaken gold dat zwijgen goud was. Deze aanbeveling had natuurlijk allereerst betrekking op de gelieven zelf. Het was de man verboden over zijn erotische successen zijn mond voorbij te praten en zich snoevend over de bedgeheimen uit te laten. In het Middelnederlands gebruikte men voor dergelijke pochende macho-praat het begrip roemen, de opschepper werd roemer genoemd.Ga naar eindnoot4. Wie openlijk op zijn succes in de liefde prat ging en daarbij de naam van de geliefde verraadde, beging een ernstige inbreuk op de privacy van zijn minnares en verzaakte zijn plichten als minnaar. Maar het gevaar bestond ook dat de afgunstige buitenwereld rechtstreeks achter de geheime liefdesaffaire kwam en door roddelpraat de liefdesrelatie in een kwaad daglicht stelde. In het jargon van de Middelnederlandse liefdeslyriek werd dit soort kwalijke lieden niders (afgunstigen), wrougers (berispers), merkers (oppassers), of clappaerts (kwaadsprekers) genoemd. Uiteraard gaat het hierbij om een fictieve figuur die in de lyriek van die tijd zijn (of haar) ‘rol’ speelde. | |
Over clappaerts en ander min volkHet Gruuthuse-liederenhandschrift, dat qua tijd (1400) en plaats (Brugge) dicht bij de profane insignes staat en derhalve voor de interpretatie van de tekens van eminent belang is, geeft prachtige voorbeelden.Ga naar eindnoot5. Zo verzucht de minnaar in lied 87 dat hij altijd bij de geliefde zou willen verblijven, maar dan wel van niders vri, dus zonder de vervelende aanwezigheid van afgunstige lieden die deze liefde niet ghedogen. De afgunst van dit soort kwaadsprekers wordt in lied 83 als ‘gemeen’ (valsch) omschreven (der valscher niders nijt). Nadrukkelijk wordt hier het lichaamsdeel genoemd waarmee hij zijn roddelpraatjes verspreidt: zijn | |
[pagina 238]
| |
Afb. 1. Slot op mond. Insigne uit circa 1400-1450, gevonden te Amsterdam (Collectie Van Beuningen, Cothen).
boze tong is oorzaak van alle kwaad (Dinen valschen blade ondanc: ‘ondanks het geroddel van je boze tong’).Ga naar eindnoot6. In lied 63 wordt de kwaadsprekende nider met een hond vergeleken; zijn geroddel wordt als hondengeblaf (bassen) omschreven (niders up mi bassen). Daarnaast komt in lied 39 voor deze boosaardige roddelaars de term wrougers voor, die door Heeroma vertaald wordt met: ‘verraders, zij die de (geheim gehouden) hoofse liefdesverhouding in de openbaarheid brengen’. Wellicht bracht de angst voor zedenbederf deze ‘berispers’ ertoe op de gelieven af te geven. In lied 72 wordt de vijand van het minnend paar met een derde begrip aangeduid en wel op grond van zijn boze geklets: zijn clappen (van niders clappen onbedwonghen). Zo ontstaat het begrip clappaert als omschrijving van de roddelaar, zoals bijvoorbeeld in lied 45 uit het Antwerps Liedboek (1544), waar de geliefde erover klaagt dat hij zijn beminde niet kan bereiken, niet alleen vanwege haar hoge stand maar ook door die quade clappaerts tonghen. Naast de vorm clappaert komt in het Middelnederlands in dezelfde betekenis clapper voor, verklikker, klikbek. Het begrip leeft in het nog steeds gangbare woord achterklap (kwaadsprekerij) voort. Ook de variant claffer is in het Middelnederlands bekend, een vorm die bijvoorbeeld voorkomt in lied 24* uit het Haagse liederenhandschrift.Ga naar eindnoot7. Dat dit begrip ook in het Middelhoogduits gebruikelijk is, mag, gezien de Duitse invloed die in deze tekst optreedt, geen verwondering wekken.Ga naar eindnoot8. Als het de minnaar zou gelukken dit soort lieden letterlijk de mond te snoeren, dan zou zijn liefdesleven er veel gunstiger uitzien. Maar hoe? In het Lexikon der sprichwörtlichen Redensarten wordt de uitdrukking genoemd: ‘Einem ein Schloß vor den Mund legen’, hetgeen zoveel betekent als: ‘iemand tot zwijgen brengen’.Ga naar eindnoot9. In het Nederlands is het gezegde bekend: ‘Men zou hem een slot op den deur gooien’, waarbij ‘deur’ een metaforische omschrijving vormt voor ‘mond’. Gebruikelijk is ook de zegswijze ‘Er hat kein Schloß (Blatt) vor dem Mund’, wat vertaald wordt met: ‘Hij heeft geen slot in den mond’. In het Duits is de uitdrukking ‘Schloss vor den Mund’ bekend, hetgeen een verzoek om discretie inhoudt.Ga naar eindnoot10. | |
Slot op de mondTegen deze achtergrond is het opmerkelijk dat in HP2 onder nummer 1660 een insigne wordt getoond dat het bijschrift draagt ‘soldaat met helm’ (met de toevoeging ‘slot op mond’). Het gaat om een in Amsterdam gevonden teken van geringe afmetingen (24x18 mm.) dat uit de eerste helft van de vijftiende eeuw dateert (afb. 1). In profiel wordt de buste van een persoon (een man?) getoond. Niet alle details zijn duidelijk herkenbaar. Kennelijk heeft het insigne door de tand des tijds geleden: de hand bijvoorbeeld lijkt afgebroken. De stelling dat het hier zou gaan om een ‘soldaat met helm’ lijkt ons gezien het in een punt | |
[pagina 239]
| |
uitlopende hoofddeksel niet dwingend. Het opvallendst is de rechthoekige ‘klem’ die over 's mans mond is geplaatst en die als een ‘slot’ wordt geïdentificeerd. Het motief van de man met slot op de mond is ook uit HP1 bekend. Hier wordt onder nr. 998 een insigne afgebeeld dat eveneens het bijschrift ‘slot op mond’ draagt. Het gaat hier om een draagspeld die in Nieuwlande werd gevonden en iets vroeger (1375-1425) dan het Amsterdamse teken wordt gedateerd. Hoewel de beide voorstellingen qua artisticiteit sterk van elkaar afwijken, gaat het hier toch vermoedelijk om een uitbeelding van hetzelfde motief. In het tweede voorbeeld zien we de kop van een man met lang haar en een opvallend hoofddeksel. Het rechthoekige hangslot op de mond, waarbij de beugel door de tong is geslagen, is hier duidelijk te herkennen (afb. 2). | |
Een Duitse klafferEr is een Duitse houtsnede overgeleverd die de titel draagt Der falsche Klaffer en voor de interpretatieAfb. 2. Slot op mond. Lood-tinnen draagspeld uit circa 1375-1425, gevonden te Nieuwlande (Collectie Van Beuningen, Cothen).
van de insignes van belang is (afb. 3).Ga naar eindnoot11. De voorstelling werd gedrukt in 1546 te Gotha, en wel door Hans Guldenmund. Het ontwerp wordt aan Georg Pencz toegeschreven. Op de afbeelding is een keurig geklede man te zien bij wie een flink rechthoekig slot door de tong is gestoken dat door een klein slotje aan de voorkant dicht wordt gehouden.Ga naar eindnoot12. Een draakachtig gevleugeld beest, met een opvallend lange staart, steekt zijn driedubbel gespleten slangentong in het rechter oor van de man. Zo'n ‘influisteraar’, hier de duivelse variant van de Heilige Geest, die ooit in de gestalte van een witte duif de heilige Gregorius zijn ideeën ingaf, is uit de iconografie genoegzaam bekend. H. Wenzel heeft in een ander verband gewezen op de befaamde Hortus deliciarum (1175-1185), die een afbeelding bevat waarin onderscheid wordt gemaakt tussen de geleerden die zich op heilige wetenschappen toeleggen en de poëten en magiërs die zich met onreine zaken bezighouden.Ga naar eindnoot13. Terwijl de zeven geheiligde wetenschappers hun inspiratie uit de Heilige Geest ontvangen, worden de profane auteurs door onreine geesten in de vorm van zwarte vogels onderwezen. De hier afgedrukte prent van drukker Guldenmund staat in dezelfde traditie. Een tekst, die naast de afbeelding is afgedrukt, geeft interessante informatie over deze kwaadspreker die, vergiftigd door neyd unde haß ernaar streeft de goede naam van anderen door leugenachtige praatjes te grabbel te gooien. Het is nauwelijks mogelijk aan zijn giftige bek (gifftig maul) te ontkomen omdat hij iedereen door zijn vleierij en huichelachtigheid om de tuin weet te leiden. Wat men hem in vertrouwen vertelt, kletst hij verder, ja, hij liegt er nog een heleboel bij en weet zo de zaak nog verder op te poetsen (Das er die sach auffmutzen thu): niets blijft geheim (Nichts heimlichs bleyb). Door bedrog weet hij zijn bezit uit te breiden. Deze lastermuil vloekt en scheldt en wenst, heethoofdig als hij is, zijn medemens syfilis (Frantzosen) en andere ziektes toe. Wat te doen? Men moet hem als een vals paard een slot voor (door) zijn tong | |
[pagina 240]
| |
Afb. 3. ‘Der falsche Klaffer’. Houtsnede uit 1546 door Hans Guldenmund (uit: M. Geisberg, The German single-leaf woodcut: 1500-1550 (New York 1972), deel 3, 969).
slaan (Ein schloß schlagen für sein zungen), zodat hem voorgoed het zwijgen wordt opgelegd. Dan zou hij zijn verdiende loon hebben en iedereen zou met rust worden gelaten, zoals, zo luidt de tekst aan het eind, onder verwijzing naar de prent, bijgaande figuur laat zien (Als dise Figur zayget an) (afb. 3). | |
Van topos naar typeUit een stereotiepe literaire figuur, de topos van de clappaert (nider) uit de minnezang, heeft zich in de vijftiende en zestiende eeuw, als objectivering van de ondeugd van de kwaadsprekerij, een type ontwikkeld dat in een breed cultureel kader naar de laaghartige kletser verwijst die door duivelse influistering zijn medemens belastert en in zijn eer aantast.Ga naar eindnoot14. Zo iemand wordt beeldtalig het zwijgen opgelegd door hem een slot op de mond te zetten. De drager van het insigne kent zijn pappenheimers. Hij waarschuwt via het teken publiekelijk tegen dit soort vuilspuiters. De les: clappaerts moet men de mond snoeren! |
|