Madoc. Jaargang 2004
(2004)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||
• Fons van Buuren
| |||||||||||||||||||||||||||
Jacob van MaerlantEen goed begin voor het zoeken naar Ovidius in de Middelnederlandse letterkunde is het werk van een van de grootsten onder de middeleeuwse schrijvers-in-de-volkstaal, de dertiende-eeuwse Vlaming Jacob van Maerlant. Zijn oeuvre is niet alleen buitengewoon omvangrijk en zeer veelzijdig, maar getuigt ook van een geweldige eruditie en van voortreffelijk vakmanschap. Dat laatste is de afgelopen decennia pas echt gebleken. Nadat W.P. Gerritsen in 1975 naar aanleiding van een beperkt onderzoek had opgemerkt: ‘Het Maerlantbeeld van de litteratuurgeschiedenissen is aan een grondige schoonmaakbeurt toe’ is daar terecht heel wat werk van gemaakt, werk dat in 1996 heeft geculmineerd in Maerlants wereld van Gerritsens leerling, Frits van Oostrom, welk boek bekroond werd met de AKO-literatuurprijs.Ga naar eindnoot1. Uit Maerlants wereld en de daarin vermelde literatuur blijkt, onder heel veel meer, dat er bij Maerlant een verband is tussen Ovidius en de middeleeuwse school: op school - en wie weet: later ook nog wel - heeft hij naast teksten van andere auteurs Ovidius' werk gelezen, en hij put er vele, vele keren uit. Dat valt op te maken uit de zo-even aangeduide secundaire literatuur, maar dat wil geenszins zeggen, dat we nu nauwkeurig op de hoogte zijn van Ovidius' invloed op Maerlant. Geschoolde middeleeuwse schrijvers geven er heel vaak blijk van hun Ovidius te kennen, maar de vragen die naar aanleiding daarvan een aantal eeuwen later bij het onderzoek rijzen worden lang niet altijd aangepakt: wat dóen ze met die kennis, hóe maken ze er gebruik van en waarom doen ze dat zo, zoals ze het doen? Wat bijvoorbeeld Maerlant betreft zijn die vragen nog lang niet allemaal beantwoord, nog afgezien van het feit dat een volledig systematisch onderzoek naar alle Ovidiana in zijn oeuvre niet heeft plaatsgevonden. Wat geldt voor Maerlant, geldt in feite voor vrijwel heel de Middelnederlandse literatuur. Het is weinig florissant gesteld met het onderzoek naar Ovidius in de Middelnederlandse letterkunde, zoals twee voorbeelden duidelijk kunnen maken. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||
Afb. 1. Het begin van Der minnen loep met een miniatuur, waarop onder meer een dame is te zien die een met pijlen doorboord hart in haar hand houdt. Leiden, Universiteitsbibliotheek, Ltk. 205, f. 1r.
| |||||||||||||||||||||||||||
Een flinter Ars amatoriaIntrigerend is een tekstfragment dat al in 1869 werd uitgegeven (en in 1901 nog een keer), maar waar verder nooit studie van is gemaakt.Ga naar eindnoot2. De Belg J.H. Bormans, een van de eersten die zich vrij intensief met de Middelnederlandse letterkunde heeft beziggehouden, bezat onder andere twee losse perkamenten bladen uit een laat-dertiende-eeuws handschrift, geschreven in twee kolommen.Ga naar eindnoot3. Daarop bevonden zich fragmenten van twee Middelnederlandse dichtwerken. Het eerste bevat 198 verzen van een bestiarium, zeer verwant aan het Bestiaire d'amour van de dertiende-eeuwse Franse schrijver Richard de Fournival.Ga naar eindnoot4. In de tweede kolom van de versozijde van het tweede blad eindigt na vier regels het bestiarium, blijkens de mededeling in regel vijf, waar met grote letters staat: ‘Explicit die beestearis’. Dan is er een blanco stuk, waarschijnlijk voor een miniatuur, en dan volgt:Ga naar eindnoot5.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||
Tja, hier begint Ovidius, maar hier eindigt het tweede, laatste, blad van dit fragment. Bormans tekent in een voetnoot aan: ‘Je crois reconnaître l'original français de notre traduction dans le MS. de la Bibl. Impér. de Paris, no 1830, fonds St-Germain, no 1239, fol. 93-98: Ci commence de Ovide: de Arte, etc.’. Dit alles is nogal intrigerend. Ik ben niet in de gelegenheid geweest om de voetnoot van Bormans in Parijs in de Bibliothèque Nationale na te gaan en verzuim dus 133 jaar na Bormans dat te doen wat allang had moeten gebeuren... Maar laten we eens kijken naar de tekst zoals die door Bormans is afgedrukt. In de marge heb ik er een tentatieve vertaling naast gezet. Over die vertaling alleen al zou je, worstelend met het onovertroffen elfdelige Middelnederlandsch woordenboek (of de eendelige CD-rom van dat reuzenwerk) en de beschikbare grammatica's van het Middelnederlands, lang kunnen discussiëren, want wat er precies staat is helemaal niet zo duidelijk. Maar goed, een paar dingen kunnen er toch ook zo wel gezegd worden. Allereerst is daar de titel: die deelt mee dat het hier om een werk van Ovidius gaat. Welk werk dat is, blijkt uit die tien overgeleverde regels, met name uit de eerste zes, want die vertonen een zeer duidelijke overeenkomst met het begin van de Ars amatoria. Bij Ovidius lezen we: Siquis in hoc artem populo non novit amandi, (Als iemand onder dit volk geen weet heeft van de kunst van het beminnen, Het Middelnederlands geeft in die eerste zes verzen Ovidius weer, zij het wat omslachtig bewerkt. Maar daarna is het afgelopen. Want vanaf vers 7 gaat het over een vertaling uit het Frans, niet uit het Latijn. Die vertaling zou tot stand (moeten? kunnen?) komen op verzoek van een jonkvrouw. Dat wil niet zeggen dat in het verloren gegane gedeelte van het gedicht Ovidius níet vertaald zal zijn, want ongetwijfeld hebben we hier te maken met een inleiding, een proloog, waarna mogelijk een volledige vertaling van Ovidius' Ars volgt. Anders gezegd: hebben - hadden! - we hier dan te doen met een (complete?) vertaling van Ovidius' liefdeskunst in het Middelnederlands? Dat zou prachtig zijn, doch én de niet nader bekeken voetnoot van Bormans én het feit dat de tekst na tien regels afbreekt, doet ons vooralsnog tasten in het duister. | |||||||||||||||||||||||||||
Pyramus en Thisbe: twee keerHet tweede voorbeeld. In het vierde boek van Ovidius' Metamorfosen (vs. 55-166) komt het bekende verhaal van Pyramus en Thisbe ter sprake. De twee naast elkaar wonende gelieven uit Babylon kunnen - ten gevolge van | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||
tegenwerking door de ouders - slechts met elkaar praten via een scheur in de muur tussen de woningen en moeten het zoenen beperken tot het kussen van diezelfde muur. Totdat ze heimelijk een afspraak maken elkaar te ontmoeten bij het graf van Ninus buiten de stad, waar naast een bron een moerbeiboom met sneeuwwitte vruchten staat. Thisbe is het eerst ter plekke. Wachtend op Pyramus ziet zij een leeuwin met bebloede bek aankomen die wil drinken uit de bron. Thisbe vlucht in een spelonk, maar verliest haar sluier. De leeuwin ziet de sluier en verscheurt deze, met haar nog altijd bebloede muil. Als Pyramus wat later ten tonele verschijnt, ziet hij de sluier, denkt dat Thisbe niet meer tot het land der levenden behoort en roept uit: ‘una duos nox perdet amantes’ (IV, 108) (één nacht jaagt twee gelieven in de dood).Ga naar eindnoot7. Hij pakt de sluier, loopt naar de moerbei, stort tranen op het kledingstuk, kust het en zegt: ‘Accipe nunc nostri quoque sanguinis haustus’ (IV, 118) (Hier, drink nu dan ook de stromen van mijn bloed). Dan doorsteekt hij zichzelf, het bloed spuit omhoog. De witte vruchten worden met bloed besprenkeld en veranderen van kleur: ze worden donkerrood tot zwart toe. Intussen keert Thisbe terug op haar schreden. Ze ziet de boom, herkent de vruchten niet, maar dan ontdekt zij Pyramus, wordt radeloos van verdriet, omhelst de stervende, overdekt zijn gelaat met kussen, en roept:
O Piramus! Welk onheil nam jou van mij weg?
Piramus! Antwoord dan! Het is je teerbeminde Thisbe
die roept, toe, luister dan en hef je hoofd wat van de grond! (IV, 142-144)
Pyramus slaat zijn ogen op, kijkt haar nog één keer aan en sterft. Thisbe uit nog de smeekbede dat zij samen in één graf verenigd mogen blijven en dat de boom voortaan zwarte vruchten mag dragen. Dan doorsteekt zij zichzelf met Pyramus' zwaard.
De goden hebben haar gesmeek verhoord, hun vaders ook,
want als de moerbei rijp is, is zij zwart; en wat de vlammen
van hen tot as hebben verbrand, rust samen in één urn. (IV, 164-166)
Dit verhaal heeft in de literatuur en de beeldende kunst veel opgang gemaakt. We vinden het bijvoorbeeld bij Chrétien de Troyes, Chaucer en Boccaccio, en - burlesk bewerkt - in Shakespeare's Midsummer Night's Dream. In de Middelnederlandse letterkunde bestaan van de geschiedenis van Pyramus en Thisbe als afzonderlijk verhaal twee redacties.Ga naar eindnoot8. De ene bevindt zich als nummer 159 in het bekende handschrift-Van Hulthem (Brussel, KB, hs. 15.589-15.623, f. 155r, b 22 - f. 156v, b, 45), draagt de titel Van tween kinderen die droeghen ene starcke minne Een ontfarmelijc dinc en telt 288 verzen. De andere staat in een handschrift dat berust in Berlijn (Staatsbibliothek zu Berlin - Preussischer Kulturbesitz, Ms. germ. fol. 922, f. 1r, a 1 - f. 3v, b 2). Het begin ontbreekt, maar het geheel telt 380 versregels, dus ondanks de incompleetheid zo'n 100 verzen meer dan de redactie in Hulthem. Het interessante is dat de twee redacties duidelijk samenhangen: gedeelten komen woordelijk of vrijwel woordelijk overeen. Maar er zijn ook grote verschillen en die betreffen niet alleen de lengte doch ook de inhoud. Nu is er op het klassieke verhaal van Pyramus en Thisbe zoals wij dat uit Ovidius kennen en op de vele derivaten die in de loop der eeuwen daaruit zijn ontstaan | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||
Afb. 2. Ovidius onderwijst de kunst der minne. Miniatuur in een Vlaams handschrift van de Ars amatoria uit circa 1497. Holkham Hall, MS 324, f. 159v. Uit: Hans-Jürgen Horn & Hermann Walter (ed.), Die Rezeption der Metamorphosen des Ovid in der Neuzeit: der antike Mythos in Text und Bild (Berlin 1995) afb. 59.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||
Afb. 3. Pyramus en Thisbe verenigd in de dood. Fragment van een timpaan uit de kerk van Saint-Gery-au-Mont-des-Boeufs, Kamerijk, circa 1180. Kamerijk, Musée de Cambrai. Uit: Hervé Oursel, Nord roman (Saint-Léger-Vauban 1994) afb. 70.
al heel wat gestudeerd, maar wat deze twee Middelnederlandse verhalen betreft is er nog nooit een diepgaand onderzoek ingesteld: noch een uitvoerige vergelijking met het verhaal bij Ovidius, noch een precieze vergelijking van de twee overgeleverde Middelnederlandse redacties is ooit ondernomen. De Germanist Brian Murdoch heeft in 1981 op een colloquium in Dublin een mooie lezing gehouden onder de titel ‘“Pyramus und Thisbe”: spätmittelalterliche Metamorphosen einer antiken Fabel’.Ga naar eindnoot9. Ook aan de Middelnederlandse overlevering besteedt hij enige aandacht. Over de redacties in ‘Hulthem’ en in ‘Berlijn’ zegt hij dat die in Hulthem ‘jünger’ is dan die in het Berlijnse handschrift ‘und auch etwas gekürzt’ en hij citeert alleen uit Hulthem ‘der Vollständigkeit halber’. Met betrekking tot de inhoud van het verhaal - zeg maar: ter vergelijking met Ovidius - maakt hij slechts enkele opmerkingen, waaronder deze twee: ‘Der Liebestod wird in diesem Gedicht beinahe zum Leitmotiv’ en ‘Psychologisch werden die Hauptpersonen stärker entwickelt’. Dat zijn stellig interessante aanzetten, maar het feit dat er alleen die aanzetten zijn en dat die dan nog komen van een Germanist maakt duidelijk dat de medioneerlandistiek het erbij heeft laten zitten. Deze voorbeelden - Maerlant, Hier beghint Ovidius, en Van tween kinderen - laten zien dat er alleen al wat dit onderwerp betreft nog heel veel werk te doen valt voor de neerlandici-mediëvisten. | |||||||||||||||||||||||||||
Dirc PotterHet verhaal van Pyramus en Thisbe komt ook voor in Dirc Potters Der minnen loep, een lang Middelnederlands liefdestraktaat op rijm uit het begin van de vijftiende eeuw.Ga naar eindnoot10. Potters Der minnen loep is door en door ‘Ovidiaans’. Eerst iets over de auteur: wie is Dirc Potter? Dirc Potter is de middeleeuwse Ovidius. In telegramstijl zijn leven.Ga naar eindnoot11. Geboren ca. 1368/1370, overleden 30 april 1428. Vader Potter was ambtenaar aan het Hollandse hof in het grafelijke Den Haag. Dirc trad in zijn voetstappen, nadat hij de Latijnse school had doorlopen. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||
Als vijftien-, zestien- of zeventienjarige is hij in 1385 als jong klerkje in dienst bij de tresorie (de afdeling financiën) van graaf Albrecht van Beieren. Hij maakt carrière, is onder andere griffier, baljuw van Den Haag, en brengt het zelfs tot secretaris van de graaf. Hij maakt nogal wat diplomatieke reizen, onder meer naar Calais, naar Engeland en naar Rome. Die laatstgenoemde reis had plaats tussen februari 1411 en mei 1412. Diende hij aanvankelijk onder Albrecht, na diens dood in 1404 bleef hij in dienst, nu onder Willem VI, later onder Jacoba van Beieren, daarna nog onder Jan van Beieren en ten slotte Filips de Goede. Maar om dat alles gaat het nu niet. Potter heeft ook literatuur geschreven. Op zijn naam staan drie werken. Het oudste daarvan is het hierboven genoemde Der minnen loep, een berijmd traktaat over de liefde, over de ‘loop’, de gang van zaken, met betrekking tot de minne. Het idee is bij Potter ontstaan in Rome, tijdens zijn diplomatieke reis van 1411-1412. Mogelijk heeft hij het werk daar ook geschreven. Potter was ambtenaar. De literatuur die hij schreef is tot stand gekomen in zijn vrije tijd. Hij was in dienst van de graaf, maar er is geen enkele aanwijzing dat zijn broodheer als mecenas optrad wanneer het om Potters literaire werk ging. In die zin is Potter een ‘modern’ schrijver. | |||||||||||||||||||||||||||
Der minnen loepDe ruim 11.000 regels van Der minnen loep zijn verdeeld over vier zogenoemde ‘boeken’. Potter onderscheidt in de menselijke liefdesbetrekkingen vier soorten: ghecke, goede, ongheoerlofde en gheoerlofde minne. Daar kom ik nog op. Aan elke soort wordt een apart boek gewijd. Voor de helft bestaat het werk uit theoretische uiteenzettingen, afgewisseld met de andere helft, verhalen die de theorie toelichten, concretiseren. Potter schrijft dus over de liefde. Hij wil duidelijk maken wat er op het terrein van de menselijke liefde allemaal goed en fout is, goed en fout kan gaan. Hij heeft daarover zeer uitgesproken opvattingen. Enerzijds blijkt hij tolerant, anderzijds trekt hij duidelijk grenzen. Om twee voorbeelden te noemen: de bijslaap vóór het huwelijk acht hij uit den boze, maar een behoorlijke vrijpartij voor de bruiloftsdag daar is, zonder dat het tot ‘de daad’ komt, acht hij heel acceptabel. Tweede voorbeeld: opmerkelijk is dat hij de kerkelijke leer omtrent het huwelijk (kinderen verwekken) laat voor wat het is, maar hamert op het aambeeld van de onderlinge trouw in de relatie. Op dat punt is hij zelfbewust en in zekere zin modern. Wat behelst Der minnen loep nu eigenlijk? En hoe heeft Potter zijn onderwerp behandeld? Laten we beginnen met een inhoudsoverzicht.Ga naar eindnoot12. In de proloog vertelt Potter allereerst over de omstandigheden waaronder hij het werk heeft aangepakt: Venus heeft hem, toen hij eens wandelde langs de Tiber, de opdracht gegeven over de liefde te schrijven. Hij maakt melding van het publiek waarvoor hij zegt te schrijven, deelt mee dat er allerlei soorten liefde zijn (tot God, tot bezit, enzovoort), maar dat hij het hier wil hebben over de liefde die ‘menich herte heeft doen breken’ (I, 248). Als twee mensen echt van elkaar houden is het allemaal prachtig, maar komt er tweedracht, doordat een van beiden een ander liefkrijgt, dan is het voor de verlatene een hel en kan het totter dood misgaan. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||
Dat blijkt bijvoorbeeld, aldus Potter, uit het trieste verhaal van Phyllis en Demophon. Demophon, een van de Trojaanse helden, wordt op de terugtocht naar huis door een storm gedwongen aan land te gaan in Rhodope. Daar ontmoet hij koningin Phyllis. Zij worden halsoverkop verliefd op elkaar en zweren elkaar trouw. Als de storm gaat liggen vertrekt Demophon. Zijn belofte terug te keren houdt hij niet en Phyllis, wanhopig geworden, pleegt zelfmoord. Met dat verhaal vangt het eigenlijke werk aan. Aan het slot van de vertelling deelt de verteller mee dat het in de liefde zo niet moet. En na enige uitweiding in een terzijde - Potter schrijft graag associatief - komt hij terug op zijn eigenlijke onderwerp en krijgt de lezer te horen dat er met betrekking tot de minne zoals die in dit - zijn - werk behandeld wordt vier soorten zijn te onderscheiden: ghecke, goede, ongheoerlofde en gheoerlofde (I, 527-528). Het verhaal van Phyllis was een voorbeeld van ghecke minne. Waarom? Omdat zij zomaar verliefd werd op Demophon, van wie zij niets wist. Uit het vervolg van Potters theoretische uiteenzettingen in dit eerste boek en uit de erbij vertelde toelichtende verhalen, exempla, blijkt dat men in het geval van ghecke minne altijd overhaast, ondoordacht, onberaden te werk gaat. Dat is voor de meer dan 3200 versregels van het eerste boek wel een heel korte samenvatting, maar het geeft de kern weer. Pas helemaal aan het slot van Boek I krijgen we van de auteur te horen dat dit nu allemaal over die ghecke minne ging en dat hij in de nog volgende drie boeken respectievelijk de goede, ongheoerlofde en gheoerlofde zal behandelen. Onder die goede minne (Boek II) verstaat Potter de liefde tussen twee mensen vóór het huwelijk. Hij onderscheidt daarbij vier graden of trappen. Eerst is er de fase van het verliefd worden: de twee zien elkaar temidden van een gezelschap, ‘opter straten of op dat velt’ (II, 784) en er ontstaat genegenheid. Het tweede stadium vindt plaats bij een ontmoeting à deux ‘inden gairde’ (in de tuin, II, 1167): zij voeren verliefde gesprekken, nemen elkaar bij de hand en kussen elkaar. De derde trap speelt zich af ‘daer boven’ (II, 1275), ‘in die camer’ (II, 1565), ‘up een koetskijn’ (II, 1291). Zij gaan nu verder in hun liefdesspel en de man, de jongen, mag zelfs ‘Die borstkijns [...] an stoten, / Sijn sy niet te vast besloten’ (II, 1313-1314). Het mag echter niet komen tot wat Verdam in het Middelnederlandsch woordenboek gewoonlijk ‘vleeschelike gemeenschap’ noemt. Want dan gaat het om het vierde stadium, dat zich ‘opten bedde’ (II, 1566) afspeelt, te weten de gheoerlofde minne ofwel het huwelijk. De bijslaap is naar Potters opvatting voorbehouden aan gehuwden. Aan deze hoogste trap van de goede minne, de gheoerlofde dus, besteedt hij het hele vierde boek. Intussen zij opgemerkt dat ook in het tweede boek - met zijn 4268 versregels veruit het langste - alle ‘theoretische’ uiteenzettingen steeds worden afgewisseld met vertellingen die het betoogde concretiseren. Het derde boek behandelt op vergelijkbare wijze de ongheoerlofde minne, in slechts 1264 verzen. Het gaat hier om homoseksualiteit, bestialiteit, incest, en - jawel - liefde voor joden en heidenen (dat zijn: niet-christenen). Het vierde boek ten slotte, over de gheoerlofde minne (2324 verzen), behandelt de hoogste graad van de goede minne, het huwelijk. Zoals steeds bij Potter komt ook hier van alles ter sprake: onder andere de rol van de vrouw, haar onderdanigheid, maar ook de plichten van de | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||||
man, en vooral de wederzijdse trouw. Dat alles weer met allerlei voorbeeldverhalen ter adstructie. Het hele werk vertoont déze dubbele structuur: enerzijds staat Boek I tegenover Boek II en Boek III tegenover Boek IV; anderzijds staan Boek I en III samen tegenover Boek II en IV, die een uitgesproken eenheid vormen. Mijns inziens werkt Potter naar dit vierde boek toe: het gaat hem uiteindelijk om het huwelijk. Maar misschien interpreteer ik wel te puriteins.Ga naar eindnoot13. Hoe dat zij, zeker is dat we in Der minnen loep een Ars amandi, een liefdesleer, voor ons hebben, en wel een in christelijke geest. | |||||||||||||||||||||||||||
De vier soorten liefdeBij het lezen van Der minnen loep komen natuurlijk allerlei vragen op. Een ervan is deze:Afb. 4. Thisbe ontdekt de stervende Pyramus. Kapiteel in het koor van de kathedraal van Bazel (eind twaalfde eeuw). Hans Rudolf Meier, Suisse romane (Saint-Léger Vauban 1996) afb. 130.
zou de schrijver nu die vier soorten van liefde zelf bedacht hebben? Het is opvallend dat Potters toelichtende verhalen voor een groot deel afkomstig zijn uit de Bijbel en uit de Klassieke Oudheid. Wat die laatste bron betreft gaat het in zeer veel gevallen om Ovidius, en met name om diens Heroides of eigenlijk Epistulae Heroidum. Dat zijn eenentwintig gefingeerde brieven.Ga naar eindnoot14. De eerste vijftien heten afkomstig te zijn van beroemde vrouwen die schrijven aan hun afwezige mannen of minnaars (bijvoorbeeld Penelope aan Odysseus, Phyllis aan Demophon, Dido aan Aeneas, enzovoort). De laatste zes vormen een correspondentie waarbij ook geantwoord wordt (Paris aan Helena, Helena aan Paris, Leander aan Hero, Hero aan Leander, en Aconcius aan Cydippe, Cydippe aan Aconcius). Het gaat om verschillende verhoudingen. Enkele voorbeelden: Penelope schrijft aan haar wettige echtgenoot, Phyllis aan de vriend op wie ze als bij toverslag verliefd werd en die haar na een korte, stormachtige periode liet zitten. Canace aan haar broer Macareus voor wie zij een dodelijke liefde koesterde. Enzovoort. Nu werd een aantal klassieke schrijvers in de Latijnse school gelezen, onder wie Ovidius. Zowel zijn Metamorphoses, als zijn Heroides, maar ook de beroemde en beruchte liefdesleer Ars amatoria en de ironische tegenhanger daarvan de Remedia amoris waren schoollectuur. En Potter heeft in zijn jonge jaren dus met deze werken kennisgemaakt. Maar er is nog iets. Middeleeuwse schoolmeesters deden wat goede schoolmeesters altijd doen. Zij geven - steeds op hún manier - | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||||||
toelichting, zoals ook in de bijdrage van Árpád Orbán naar voren is gekomen. We hebben honderden, vooral laat-middeleeuwse, Heroides-handschriften en de meeste ervan bevatten niet alleen een inleiding, maar staan ook vol met glossen, verklaringen, toelichtingen, uitleg, soms uitvoerig commentaar. Zo'n inleiding van een middeleeuwse schoolmeester (in het Latijn: Accessus ad auctorem) behandelt standaard een aantal vragen: over het leven van de auteur, de titel van het werk, het onderwerp, en ook de intentio auctoris, de bedoeling van de schrijver. Met betrekking tot de Heroides nu vinden we wat dat betreft toelichtingen als de volgende: Zijn [Ovidius'] bedoeling is aan te bevelen (of: te prijzen) een wettig huwelijk en een wettige liefde, en dienovereenkomstig handelt hij op drievoudige wijze over de liefde zelf, namelijk over de wettige, de ongeoorloofde en de gekke [...]. Maar deze twee delen, te weten die van de gekke en de ongeoorloofde liefde, voegt hij erbij niet om die twee zelf, maar om die derde aan te bevelen, en zo laakt hij de gekke en de ongeoorloofde liefde door de wettige aan te bevelen.Ga naar eindnoot15. Zijn bedoeling is sommigen te prijzen vanwege haar [te weten: de schrijfsters der brieven] geoorloofde liefde [...] anderen te laken om haar ongeoorloofde liefde [...] weer anderen ten slotte te laken om haar gekke liefde.Ga naar eindnoot16.Het zal duidelijk zijn wat er gebeurd is: Potter heeft voor zijn Der minnen loep van de Epistulae Heroidum, de Heldinnenbrieven, gebruikgemaakt. En er kan Afb. 5. Pyramus en Thisbe verenigd in de dood. Kapiteel in het koor van de kathedraal van Bazel (eind twaalfde eeuw). Hans Rudolf Meier, Suisse romane (Saint-Léger Vauban 1996) afb. 131.
geen twijfel over bestaan dat hij dat deed in de geest van wat hem op school was bijgebracht.Ga naar eindnoot17. Dat wordt ten overvloede bevestigd als we in de middeleeuwse Latijnse handschriften de brieven opslaan: in de toelichtende middeleeuwse commentaren vinden we precies de aanduidingen stultus, illicitus en licitus bij díe brieven die in Potters bewerkingen tot verhalen respectievelijk gheck, ongheoerloft en gheoerloft worden genoemd. De goede minne van het tweede boek komt in de Ovidiuscommentaren niet voor, althans niet in die welke tot nu toe zijn uitgegeven of onderzocht. Dat is, als men wil, een zwak punt in mijn betoog. Maar de andere drie staan te sterk om terzijde geschoven te kunnen worden. Naar mijn idee heeft Potter de gheoerlofde minne voor zijn doel in tweeën gesplitst: de goede minne is een onderdeel van de gheoerlofde, en wel dat deel dat het voorhuwelijkse stadium vertegenwoordigt.Ga naar eindnoot18. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||||||||
Potter: de middeleeuwse OvidiusPotter geeft er in Der minnen loep overigens blijk van dat hij ook Ovidius' Ars amatoria en Remedia amoris én de commentaren bij deze werken heeft gekend, want het is te bewijzen dat hij er gebruik van heeft gemaakt. Ter adstructie slechts één voorbeeld, betrekking hebbend op de Ars amatoria.Ga naar eindnoot19. Als aan Potter, terwijl hij langs de Tiber wandelt, Venus verschenen is en deze hem heeft opgedragen over de liefde te schrijven, denkt hij na, zo vertelt hij, over die opdracht (Boek I, 146-158):
Zetten we daarnaast een vertaling van de verzen 329-340 uit Boek III van Ovidius' Ars amatoria (vergelijk ook diens Remedia amoris, vers 758-766). Ovidius adviseert daar zijn lezeressen/lezers ervoor te zorgen dat zij bekend zijn met de grote dichters. U zij bekend de Muze van Callimachus, en van de dichter uit Cos [= Cous/Philetas]; u zij ook bekend de Muze van de oude, veel wijn drinkende, van Teos [= Anacreon]; bekend zij ook Sappho - want wat is er darteler dan zij? - of hij, bij wie de vader door de handigheid van de listige Geta wordt bedrogen [= Menander of Terentius]. Gij zoudt ook de lyriek van de tedere Propertius kunnen lezen, of iets van Gallus, of iets van u, Tibullus; en het vlies, uítmuntend door zijn goudgele beharing, waar Varro over schreef en dat door uw zuster betreurd moest worden, Phrixus; en de voortvluchtige Aeneas, oorsprong van het hoge Rome; geen roemrijker werk bestaat er in Latium dan dit. Misschien zal ook onze naam zich mengen onder al dezen, en zullen mijn geschriften niet aan de wateren van de Lethe worden prijsgegeven.Ga naar eindnoot20. De teksten van Ovidius en Potter zijn hier niet identiek, maar het is evident dat de tweede auteur gebruikmaakt van het werk van de eerste. Potter heeft de Ars amatoria ongetwijfeld gekend. Maar het aardige is natuurlijk dat hij zich, zonder het expliciet te zeggen, impliciet plaatst in de rij van die reeks grote dichters die Ovidius opsomt. En het alleraardigste, dat er dus mede de allusie is naar die laatst geciteerde regels uit Ovidius' Ars: ‘Misschien zal ook onze naam zich mengen onder al dezen, en zullen mijn geschriften niet aan de wateren van de Lethe [de rivier der vergetelheid, F.v.B.] worden prijsgegeven’. Waarvan akte! Op cryptische maar niet mis te verstane wijze presenteert Potter zich in de pro- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||||||||
loog op Der minnen loep als nieuwe Ovidius. Hij schrijft, net als die grote voorganger een Ars amatoria, maar dan een op christelijke leest geschoeid.Ga naar eindnoot21. | |||||||||||||||||||||||||||
Der minnen loep en Ovidius' HeroidesHierboven is duidelijk gemaakt dat Potter voor de begrippen ghecke, ongheoerlofde en gheoerlofde minne gebruik heeft gemaakt van de middeleeuwse Heroides-commentaren. Maar hij put ook menigmaal uit de Heroides zelf. Het eerste probleem waarvoor hij zich daarbij gesteld zag was het volgende. Ovidius' werk bestaat uit brieven, waarbij de geadresseerde en de adressant bepaalde dingen weten. Bij Potter is de situatie een heel andere. Hij vertelt aan zijn lezers of luisteraars verhalen, gebruikmakend van (onder andere) die brieven. De vertelling brengt het publiek bij wat het moet weten om het verhaal te begrijpen. Van een rechttoe rechtaan vertaling van de brieven kan geen sprake zijn. Anders, en wat gesimplificeerd gezegd: de brieven moeten in ieder geval worden omgezet tot begrijpelijke verhalen voor buitenstaanders. Dat is, zou men kunnen zeggen, een kwestie van nadenken, van ordenen, van kruipen in de huid van je publiek. Zoiets is een beetje verteller - en Potter is een uitstekend verteller! - wel toevertrouwd. Maar Potter wil meer. Hij vertelt al die geschiedenissen om zijn ‘theorie’ met concrete voorbeelden te staven en past een vertelling dus aan al naar gelang van zijn doelstelling, zijn materiaal voegend naar wat hij beoogt te laten zien. Eén klein voorbeeld slechts. Voor meer ontbreekt de ruimte. De zesde brief van de Epistulae Heroidum is die van Hypsipyle aan Jason. De verhalen over Jason, de leider van de Argonauten, behoren tot de in de Middeleeuwen zeer bekende en wijd verspreide Troje-stof. Potter heeft het ongetwijfeld gekend. In Boek IV van Der minnen loep, vers 1438, verwijst hij zelfs expliciet naar het aan Dares Phrygius toegeschreven werk De excidio Troiae historia (de geschiedenis van de verwoesting van Troje, die begint met enkele hoofdstukken over Jason): ‘Soe ic in Darius boecken las’. Uit de Jason-verhalen kon hij weten, dat Jason met zijn mannen in Iolkos scheep was gegaan om te proberen het Gulden Vlies in Colchis te bemachtigen en dat de Argonauten onderweg terecht waren gekomen op het eiland Lemnos. Daar kregen koningin Hypsipyle van Lemnos en Jason een relatie. Toen de Argonauten de tocht naar Colchis uiteindelijk vervolgden, was Hypsipyle zwanger van een tweeling. Op Colchis verovert Jason het Gulden Vlies dankzij de tovenares Medea, met wie hij huwt. Met haar keert hij terug naar Iolkos. Op dit punt van de verhalen over en rond Jason komt dan de fictieve brief van Hypsipyle aan Jason in beeld, door Ovidius bedacht en opgenomen in de Epistulae Heroidum. Hypsipyle heeft vernomen hoe het Jason is vergaan op Colchis en wat zich daarna heeft afgespeeld: zij begrijpt dat zij Jason aan Medea is kwijtgeraakt. Dat zet haar aan tot een verdrietige en bittere brief aan Jason, een brief die eindigt met een reeks verwensingen en besloten wordt met deze woorden: ‘Dit wens ik, dochter van Thoas, bedrogen in het huwelijk, jullie toe: leeft verder, man en echtgenote, in het vervloekte huwelijksbed’ (vss. 163-4).Ga naar eindnoot22. Dirc Potter heeft de geschiedenis van Hypsipyle (bij hem: Isiphile/Ysiphile) en Jason in Boek I gebruikt als een van de vele voorbeelden van ghecke minne (I, | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||||||||
Afb. 6. Liefdestafereel met liefdesgod, Nederrijns moraalboek, Hannover, Niedersächsische Biliothek, IV 369, 206.
2133-96). In de verzen die aan het verhaal voorafgaan (I, 2099-2132) heeft hij betoogd dat men in de liefde met ‘gueden wisen sinne’ (dat is: met verstand) te werk moet gaan en niet zomaar moet afgaan op lieden die ‘gheerne liefte roven’, want wie alle gezwets gelooft die bezorgt zichzelf veel verdriet en ellende. Bij liefde die ‘zonder mate ende wise sinne’ onberaden (‘ruekelois’) wordt aangegaan is het leed niet te overzien. Heel wat mannen zijn door vrouwen ten zeerste bemind. Maar hadden die vrouwen van hun onbetrouwbaarheid geweten, dan waren ze er niet in getrapt. Dan volgt in 64 verzen ter adstructie het verhaal van Isiphile en Jason. Hoe doet Potter dat? Om te beginnen maakt hij gebruik van Ovidius' zesde brief uit de Heroides. Uit de contemporaine commentaren wist hij dat de liefde van Hypsipyle in zijn tijd beschouwd werd als ghecke minne: ‘zij beminde immers op gekke wijze, omdat zij een gastvriend liefhad’.Ga naar eindnoot23. En hij had bovendien in de commentaren kunnen lezen dat Ovidius met deze zesde brief de bedoeling had - daar is de intentio auctoris! - ‘ook de vrouwen te berispen die zich zo onverhoeds en haastig aan de liefde voor iemand overgeven’.Ga naar eindnoot24. Een vertaling van de brief had geen zin: zijn lezers of toehoorders bezaten niet de kennis van de situatie die de brievenschrijfster en haar minnaar hadden, zoals ik hierboven heb uitgelegd, een kennis waarover de antieke lezers wel beschikten. Potter moest er een verhaal van maken en zijn publiek op de hoogte brengen van het een en ander. Hij vertelt dus - niet zozeer vanuit zijn kennis van de brief, maar vanuit zijn kennis van het Trojecomplex - dat Jason, op weg naar het Gulden Vlies, door tegenwind op Lemnos (‘Lempnes’ zegt Potter) belandt. Isiphile | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||||||||
Afb. 7. Vrouw Minne schiet een pijl op de minnaar af. Binnenzijde van de deksel van een kistje uit het Boven-Rijngebied, circa 1320. Uit: M. Camille, Middeleeuwse minnekunst. Onderwerpen en voorwerpen van begeerte (Keulen 2000) 26.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||||||||
Jason zweert trouw en belooft aan haar, mocht hij behouden weerkeren, haar mee te nemen: ‘Als wail betaemt eenre hogher bruut’ (I, 2152). Bij zijn vertrek is Isiphile zwanger. Vervolgens deelt Potter mee dat Jason zoals de lezer weet - en inderdaad, dat heeft de schrijver al verteld in de verzen 552-722 van Boek I - zich met Medea verbond. Lempnes doet hij op de terugweg niet aan, aan Isiphile denkt hij niet meer. Als zij had geweten van Jasons ongestadigheid, dan had ze zich nooit zo met hem ingelaten. Maar ze handelde onberaden en geloofde alles wat hij zei. Eigenlijk wist zij niets van hem. Het verging haar slecht en dat ‘dede hoerre herten wee’ (I, 2172). Toen hij niet kwam en zij alles hoorde over Jason en Medea, zei ze: ‘Dat is nu mijn loon voor mijn vriendschap en voor het geloof dat ik hem schonk. Vervloekt zij Medea. Moge zij waanzinnig en wanhopig door de wereld trekken en door het bloed van haar kinderen gevoed worden. Mogen die door haar handen ter dood worden gebracht en moge zij zelf in ballingschap ten onder gaan’. Potter kondigt dan aan dat al deze verwensingen in vervulling zullen gaan, zoals hij zijn lezers/toehoorders nog zal laten horen, als zij dat willen. In Boek IV gaat het verhaal over Medea inderdaad verder en in de verzen 553-6 zien we daar Isiphiles verwensingen realiteit worden. Potter besluit zijn verhaal over Jason en Isiphile aldus (I, 2192-6):
Opmerkelijk is dat de brief van Hypsipyle helemaal niet ter sprake komt, al wordt er, met name in de geuite verwensingen, bijna woordelijk uit geciteerd. De brief is dus door Potter gebruikt, maar in vers 2176 staat: ‘Sprac si’. Potter laat Isiphile haar vervloekingen zéggen, niet schríjven. Door het verhaal te vertellen en de brief ‘eruit te werken’ omzeilt hij het probleem dat in de brief enkele keren expliciet aan de orde komt: Hypsipyle heeft het over haar man, over de ‘plicht van de echtgenoot’ (officium mariti (vs. 17)), en over de ‘huwelijkse verplichtingen/rechten’ (de conubialia iura (vs. 41)). En zij verklaart dat hun verbintenis niet heimelijk was: de godin ‘Juno was erbij als bruidsbegeleidster en Hymen [de god van het huwelijk], wiens slapen met bloemen bekranst zijn’ (vss. 43-4).Ga naar eindnoot25. Dat alles kon Potter in Boek I niet gebruiken, want hij heeft het over ghecke minne, een liefde die ‘zomaar’ wordt aangegaan. Maar bij de Hypsipyle van Ovidius is daar geen sprake van. Daar immers schrijft zij aan Jason dat ‘twee keer de zomer en twee keer de winter hier [bij mij] voorbijging. Het was bij de derde oogst dat je gedwongen moest afzeilen en in tranen deze woorden sprak: “Ik word weggerukt, Hypsipyle, maar als het lot mij gegeven is terug te keren: ik ga van hier als je man, ik zal altijd jouw man zijn”’.Ga naar eindnoot26. Potter kan met die | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||||||||
lange periode van meer dan twee jaar binnen zijn concept van de ghecke minne - te haastig, ondoordacht - niet overweg en maakt er dit van (vss. 2146-7):
Hy [Jason] dede aldaer een gheblijff
Van tween maenden, luttel meer.
In die twee maanden is zij wel zwanger geworden. Aan het eind van de vertelling deelt Potter mee, zoals we hierboven hebben gezien, dat zij, kort nadat zij haar verwensingen had uitgesproken, van een kind beviel en korte tijd daarna van verdriet stierf. In Ovidius' brief gaat ook dat heel anders. Wanneer Jason weg is, blijkt zij zwanger. Zij bevalt van een tweeling. Zij schrijft aan Jason dat zij zwanger was toen hij vertrok en dat zij intussen twee jongetjes ter wereld heeft gebracht. Beiden, zo schrijft zij, lijken sprekend op jou, behalve wat leugenachtigheid betreft. In Potters kraam kwam alleen te pas dat zij in die twee maanden zwanger was geraakt. Hij laat haar geen brief schrijven maar alleen vervloekingen spreken. De geboorte heeft slechts in zoverre een functie dat die bij Potter verteld moet worden om de verhaaldraad af te hechten. Het feit dat het om een tweeling ging was binnen de vertelling van geen belang.Ga naar eindnoot27. En dat Potter Isiphile korte tijd na de geboorte van het kind van verdriet laat sterven, terwijl zij in de klassieke traditie nog een heel leven vol ellende voor zich had, heeft een dubbele functie: het verhaal wordt er kort en krachtig mee afgerond én de moraal van de vertelling wordt beklemtoond. Immers, al veel eerder in Boek I had de auteur verklaard, dat bij ontrouw van de ene partner de ander zo'n verdriet heeft dat de dood erop volgt, hetzij door zelfdoding, hetzij louter ten gevolge van het liefdesverdriet. De wijze waarop Dirc Potter de trieste geschiedenis van Hypsipyle en Jason in Der minnen loep gestalte heeft gegeven, is exemplarisch voor zijn manier van werken. Hij heeft bepaalde stof te zijner beschikking en bewerkt die zo, dat alles zo goed mogelijk past binnen de opzet en de doelstelling van het werk dat hij schrijft. Daar zijn veel meer voorbeelden van te geven, niet alleen wat Ovidiaans materiaal betreft, maar ook bijvoorbeeld als het om bijbelverhalen gaat.Ga naar eindnoot28. | |||||||||||||||||||||||||||
BesluitHet is met het onderzoek naar de invloed van het werk van de Romeinse literator en alles wat daarmee samenhangt nog altijd vrij armoedig gesteld. Dat zal vooral uit het eerste gedeelte van deze bijdrage duidelijk geworden zijn. Dat nader ‘Ovidius-onderzoek’ kan lonen is hopelijk gebleken uit het tweede deel. Maar uit het geheel zal de lezer toch met name bijblijven dat er nog heel veel te doen is: hoe het met Ovidius' oeuvre ín en de invloed ervan óp de Middelnederlandse letterkunde gesteld is, weten wij op geen stukken na... |
|