Madoc. Jaargang 2004
(2004)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermdFriese ideologie in de MiddeleeuwenH. van Lengen (red.), Die Friesische Freiheit des Mittelalters. Leben und Legende (Ostfriesische Landschaftliche Verlags- und Vertriebsgesellschaft mbH; Aurich 2003). ISBN 3-932206-30-4. 512 p. Geïll. €45, -De Friese Vrijheid, Vrije Friezen, vrij en Fries; dit begrippenpaar zingt al eeuwenlang rond in de Friese kuststreken. Het was dan ook niet voor niets dat het Fries Genootschap van Geschied-, Oudheid- en Taalkunde, opgericht in 1827, zijn periodiek De Vrije Fries noemde: de ideologie werkte met intervallen door tot in de negentiende eeuw. De bundel Die Friesische Freiheit des Mittelalters. Leben und Legende gaat over het ontstaan en de ontwikkeling van deze Friese Vrijheid gedurende de Middeleeuwen en is uitgebracht naar aanleiding van een dubbeltentoonstelling in de Oost-Friese steden Emden en Aurich. Als rode draad door de hele bundel loopt een aantal kernvragen met betrekking tot de Friese Vrijheid: wat behelsde de idee van de Friese Vrijheid nu precies, waar was hij op gebaseerd, en wie waren er eigenlijk vrij? Na lezing van de verschillende bijdragen blijkt dat er nog veel onduidelijk is. Eén basisgegeven is dat de verschillende Friese landen in de Middeleeuwen geen landsheren kenden. Deze Friese landen besloegen de huidige provincies Friesland en Groningen, evenals Ostfriesland in Duitsland. Zij claimden een vrijheid die zou zijn ge- | |
[pagina 115]
| |
schonken door Karel de Grote. Deze geclaimde vrijheid moesten de verschillende Friese gebieden voortdurend verdedigen tegenover buitenlandse machthebbers. Zo maakten de graven van Holland eeuwenlang aanspraak op Westerlauwers Friesland (de huidige provincie Friesland). De Groninger Ommelanden werden tezelfdertijd belaagd door de stad Groningen, die deze gebieden in zijn invloedssfeer trachtte te trekken en daarin uiteindelijk in de vijftiende eeuw succesvol was. De vrije Friezen vormden zogenaamde landgemeenten of terrae, die als zelfstandige eenheden functioneerden. De inwoners van de landsgemeenten kozen rechters uit hun midden. Dit ambt rouleerde meestal jaarlijks. Zo werd er een wankele machtsbalans onderhouden in deze verschillende vetemaatschappijen. Wie de kroniek van het klooster Bloemhof uit de dertiende eeuw of de verslagen van de verschillende vetes tussen de hoofdelingen in Westerlauwers Friesland in de vijftiende eeuw leest, begrijpt dat de balans snel verstoord was. Telkens moest een nieuw evenwicht gezocht worden. Een belangrijk discussiepunt is wie er nu eigenlijk vrij waren. Gold dat voor alle Friezen en was er sprake van zogenaamde boerenrepubliekjes? Daarmee zouden de Friezen een vroege vorm van democratie hebben bezeten. Moderner onderzoek naar Westerlauwers Friesland heeft echter aangetoond dat de laatmiddeleeuwse hoofdelingen die zich vooral in de vijftiende eeuw duidelijk manifesteerden niet uit de laag van de eigenerfde boeren waren ontstaan, maar dat hun voorgeslacht meestal kon worden teruggevoerd op dezelfde mensen die in de schaarse dertiende-eeuwse bronnen al als nobiles worden opgevoerd. In enkele gevallen is hun afstamming zelfs tot in de twaalfde eeuw terug te voeren. Het lijkt dan ook waarschijnlijker dat niet alle Friezen vrij waren, maar dat de vrije Friezen diegenen waren die genoeg eigen bezit hadden om aan de rechtspraak deel te nemen. Dit betekende in de praktijk de eigenerfde boeren en de adel. Ten slotte moet gewezen worden op de pan-Friese ideologie van de Friese Vrijheid, die zich vanaf de dertiende eeuw waarneembaar over alle Friese landen verspreidde middels een klein corpus aan in het Oudfries gestelde handschriften, die naast rechtsteksten ideologisch getint materiaal bevatten. Deze combinatie hoeft niet te verbazen: de ideologie van de Friese Vrijheid behelsde nu juist dat Karel de Grote de Friezen gekerstend had en hun vrijheid en een eigen recht had geschonken. Eén van de eerste rechtsregels luidde dan ook dat de Friezen vrij waren om zichzelf te berechten en in een rechtszaak hun eigen belangen te behartigen. Verder mochten ze alle misdaden met geld afkopen en hoefden ze geen lijfstraffen te ondergaan. In sommige teksten duikt ook de naam van het zogenaamde Opstalsboomverbond op, de haast mythische vergaderplaats van de Friese landsgemeenten in de Middeleeuwen, een soort Fries Europees parlement in de Middeleeuwen. Het Friese Brussel lag vermoedelijk in Aurich. Het is opmerkelijk dat de grenzen van de vier bisdommen, waarbinnen de Friese gebieden vielen (Utrecht, Munster, Bremen, Osnabrück), geen belemmering vormden voor de verspreiding van de Friese teksten en ideologie. In Die Friesische Freiheit des Mittelalters is Nederlands en Duits onderzoek samengebracht, dat als onderzoeksgebied alle Friese landen in de Middeleeuwen | |
[pagina 116]
| |
beslaat. De auteurs zijn onder andere verbonden aan de Fryske Akademy, de Rijksuniversiteit Groningen, het Ostfriesische Landschaft en de Universiteit van Oldenburg. De bundel biedt een goed inzicht in de status quaestionis van het lopende onderzoek. De bijdragen zelf tonen meermaals aan hoe belangrijk het is zowel de Duitse als Nederlandse Friese gebieden te onderzoeken. Tot op heden is er namelijk veelal sprake van geïsoleerde onderzoekstradities. Soms blijkt dat ook in deze bundel. Zo vertonen de artikelen van de archeologen Knol en Bärenfanger een opdeling van het Friese onderzoek in enerzijds Friesland/Groningen en anderzijds Ostfriesland.Ga naar eindnoot1. De historici zijn er over het algemeen beter in geslaagd een totaaloverzicht te bieden. Bijzonder verhelderend vond ik de bijdrage van Oebele Vries (‘Die Friesische Freiheit: ein Randproblem des Reiches’), waarin getoond wordt hoe de Friese autonomie deels te maken had met de marginale positie die de gebieden in het Roomse rijk innamen. Hetzelfde geldt voor de bijdrage van Ernst Schubert (‘Die Friesische Freiheit im europäischen Vergleich: Island, Schweiz, Siebenbürgen und Schottland’), waarin de Friese situatie met een aantal andere Europese cases wordt vergeleken. Interessant en mooi geïllustreerd is verder de bijdrage van Hajo van Lengen over de middeleeuwse zegels van de verschillende Friese landsgemeenten. Hij laat goed zien hoe hun zelfbeleefde identiteit hierin tot uitdrukking wordt gebracht. Het is misschien wat flauw om te wijzen op wat er in dit reeds zo omvangrijke werk ontbreekt. Toch wil ik twee zaken noemen waaraan meer aandacht besteed had kunnen worden. De eerste omissie wordt uitgelokt door de bundel zelf. Onder de vele kleur- en zwart-wit-afbeeldingen vinden we verschillende tekeningen van Friese krijgers. De kaft is zelfs versierd met een tekening van de muurschildering van Woldendorp, waarop te zien is hoe twee krijgers met speer, schild en zwaard elkaar bevechten. Deze tekening is ontleend aan een recent artikel van Hans Mol over Friese kruisvaarders.Ga naar eindnoot2. Daarnaast zijn nog drie tekeningen uit het artikel van Mol als illustratie in het boek opgenomen (zie pagina's: 140, 296 en 363). Er blijkt namelijk een stereotype Friese krijger te bestaan, uitgerust met een uitzonderlijk lange speer, een zwaard en een schild. Hij heeft bovendien een opmerkelijke haardracht: hoog opgeschoren tot boven de oren, zodat er een kuifje boven op zijn hoofd overblijft. Een beschrijving van dit uiterlijk vinden we letterlijk terug in de centrale Oudfriese teksten rondom de ideologie van de Friese Vrijheid. Dit thema had dan ook wat meer aandacht verdiend, maar is wellicht nog niet genoeg uitgekristalliseerd om al verwerkt te worden. Daarmee blijft echter het beeldmateriaal waarmee het boek en de tentoonstelling zichzelf afficheren wat in het luchtledige hangen. Ten tweede mis ik een bijdrage over de rol van het Oudfries, de Friese taal in de Middeleeuwen dus, en de Oudfriese rechtshandschriften. De taal en de handschriftoverlevering speelden een cruciale rol in de verspreiding van de ideologie van de Friese Vrijheid. De laatste vijf bijdragen van de bundel tenslotte, zijn tot stand gekomen in het kader van de tweede tentoonstelling, die over de Upstalsboom in Aurich. Hier heeft men gekozen voor een iets andere aanpak en explicieter de lijnen naar het heden gezocht. Dit blijkt het duidelijkst uit de laatste twee artikelen, die van Pa- | |
[pagina 117]
| |
risius (‘Annäherung an einen Mythos. Zur Wirkungsgeschichte von Friesischer Freiheit und Upstalsboom in der ersten Hälfte des 20. Jahrhunderts’) en Frieswijk (‘Die Vorstellung von der Friesischen Freiheit in der niederländischen Provinz Friesland 1918-1950’). Of dit een gelukkige keuze is binnen het kader van het thema, laat ik in het midden. De lezer die alleen geïnteresseerd is in informatie over de middeleeuwse Friezen hoeft hierdoor overigens niet het gevoel te hebben dat hem tekort gedaan is: alleen dat gedeelte telt al meer dan 400 pagina's, terwijl het totale werk de 500 pagina's overschrijdt. De genoemde punten van kritiek vallen in het niet bij wat het boek wel biedt: veel informatie en goede literatuuroverzichten over de behandelde subthema's. Ik hoop dan ook dat de bundel aanleiding zal geven tot nieuw onderzoek naar de Friese landen en de Friese overlevering gedurende de Middeleeuwen. Er valt immers nog veel werk te doen. In hoeverre was bijvoorbeeld West-Friesland (in het huidige Noord-Holland) Fries en deed het mee aan de Friese Vrijheid tot zij aan het einde van de dertiende eeuw door de graaf van Holland overwonnen werden? Waren de Friese gebieden uitzonderlijk in middeleeuws Europa of juist niet? En waar lag de oorsprong van de ideologie van de Friese vrijheid: in Oosterlauwers of in Westerlauwers Friesland? Han Nijdam |
|