Madoc. Jaargang 2004
(2004)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermdBrede studie over Holland op z'n smalstB. Koene, J. Morren en F. Schweitzer, Midden-Kennemerland in de Vroege en Hoge Middeleeuwen. Het land, de bewoners en hun heren tussen 700 en 1300 (Verloren, Hilversum 2003). 192 p. Geïll. ISBN 90-6550-774-4. €20, -.Een paar jaar geleden verscheen er een mooie studie over het ontstaan van Beverwijk, die het resultaat was van een multidisciplinaire benadering door specialisten op het gebied van de archeologie, de historische geografie en de stadsrechtverlening.Ga naar eindnoot1. Het hier te bespreken boek kan worden beschouwd als een vervolg daarop. Twee van de destijds betrokken auteurs hebben, samen met een derde, hun blikveld verbreed tot een wat groter gebied: Midden-Kennemerland. Het boek Midden-Kennemerland in de Vroege en Hoge Middeleeuwen. Het land, de bewoners en hun heren tussen 700 en 1300 concentreert zich op de institutionele, sociaal-economische en nederzettingsgeschiedenis van die regio, waartoe plaatsen zoals Velsen, Beverwijk en Heemskerk behoren. Het behandelt de periode tot ongeveer het einde van de dertiende eeuw, zodat de als ‘mijlpalen’ gekarakteriseerde verleningen van een landkeur aan de Kennemers door graaf Floris V in 1292 en van een stadsrecht voor Beverwijk door graaf Jan I in 1298 er nog juist binnen vallen. De auteurs hebben zich vooral gericht op het oude land van de strandwallen; het oostelijk daarvan gelegen veengebied werd weliswaar vanaf de tiende eeuw ontgonnen maar er is bewust voor gekozen om dit gebied buiten beschouwing te laten. Het vroegmiddeleeuwse Midden-Kennemerland was een smalle strook land tussen het zich toen nog ver naar het westen uitstrekkende IJ en de Noordzee. | |
[pagina 113]
| |
Dit stukje ‘Holland op z'n smalst’ lag niet alleen gunstig in strategisch opzicht maar kende ook goede verbindingen, bijvoorbeeld via de Vecht met Utrecht. Rond het begin van de jaartelling was Velsen een Romeinse voorpost, net ten noorden van de rijksgrens in het land van de Friezen. In de Frankische periode ontstond hier een aanzienlijk domeingoed, dat aan het einde van de negende eeuw in handen kwam van het Hollandse gravengeslacht. Ook de abdijen van Echternach en Egmond hadden bezittingen in het gebied. Egmond beschikte er over een doorvoer- en overslagplaats, waaruit in de dertiende eeuw Beverwijk zou ontstaan. Aan dergelijke omstandigheden is het te danken dat er met betrekking tot Midden-Kennemerland voor deze vroege periode, behalve archeologische en landschappelijke resten, toch ook de nodige schriftelijke bronnen beschikbaar zijn. Naast inleidende hoofdstukken over ‘Landschap en bewoning’ en ‘Maatschappelijke verhoudingen’ en een aan het slot opgenomen synthese telt het boek veertien hoofdstukken die min of meer op zichzelf staande bijdragen vormen. Vanuit heel diverse invalshoeken (onder meer geschiedenis, bodemkunde, archeologie, naamkunde, genealogie) handelen ze over uiteenlopende onderwerpen, wat mag blijken uit hoofdstuktitels zoals ‘Friezen, Franken en de kerk’, ‘Tienden’, ‘Welgeborenen’, ‘Gerard van Velsen’ of ‘Twee Huizen te Heemskerk’. Hoewel geen van de hoofdstukken echt lang is, wordt menig onderdeel diepgaand of zelfs uitputtend behandeld. Daarbij komen de auteurs tot een aantal nieuwe inzichten, bijvoorbeeld met betrekking tot het ontstaan van Beverwijk en de rol die de abdij van Egmond daarbij speelde, de ligging van de Frankische domeingoederen of de locatie van de woningen van de wat mysterieuze, rond 1200 in de bronnen voorkomende Albert Banjaert en van die van Gerard van Velsen, een lokale edelman die vooral bekendheid geniet als dader van de moord op Floris V. Een goed voorbeeld van de grondigheid waarmee de auteurs te werk zijn gegaan vormt hoofdstuk vijf, waarin is geprobeerd om de in de eerste helft van de achtste eeuw door Karel Martel aan Willibrord geschonken villa Adrichem te lokaliseren. Met behulp van veel latere gegevens (uit de zestiende tot en met de achttiende eeuw) over de verpachting van de tienden en de plaatselijke toponiemen zijn de auteurs in staat geweest de precieze ligging en omvang van het oorspronkelijke Adrichem vast te stellen. Ook elders komen de auteurs met nieuwe inzichten. Daarbij wordt het debat niet geschuwd. Regelmatig nemen de auteurs in de tekst of in de voetnoten stelling in lopende discussies. Een enkele keer gebeurt dat zelfs in afzonderlijke tekstkaders, zoals die over het gebruik van de term ‘stadskeur’ (p. 46). Al enige tijd wordt er gestreden over de vraag of het woord ‘stadskeur’ de voorkeur verdient boven ‘stadsrecht’. In deze terminologische kwestie kiezen de auteurs nadrukkelijk voor ‘stadskeur’, maar hun argumentatie overtuigt mij niet. Terecht stellen de schrijvers dat in geen enkele contemporaine Hollandse bron de term ‘stadsrecht’ voorkomt, maar met de erkenning, twee alinea's lager, dat ook ‘de term “stadskeur” niet als zodanig [is] opgetekend’ verliest dat argument zijn kracht. De toevoeging dat ‘uit de omstandigheden kan worden afgeleid dat het woord in het spraakgebruik moet hebben bestaan’ is een zwaktebod, temeer daar uit het enige concrete voorbeeld waarmee de auteurs dit proberen te ver- | |
[pagina 114]
| |
duidelijken niet precies blijkt op welke bepaling(en) het woordje ‘keur’ betrekking heeft. De drie auteurs van Midden-Kennemerland in de Vroege en Hoge Middeleeuwen hebben niet alleen een indrukwekkende hoeveelheid bronnen bestudeerd, maar aan de hand daarvan ook nog eens een fraai en verzorgd geschreven boek gepubliceerd. Het onderzoek is hier en daar wel erg gedetailleerd, maar dankzij de zorgvuldig samengestelde kaarten die in het boek zijn opgenomen is het betoog doorgaans goed te volgen. De diversiteit van de behandelde materie is weliswaar groot, maar in de synthese worden de uitgezette lijnen op een heldere manier bijeengebracht. De schrijvers hebben op een hoop vragen antwoord gegeven; tegelijk zijn nieuwe problemen opgeworpen. Voor de geschiedschrijving van de onderzochte regio is dit boek dan ook een gewichtige bijdrage én een flinke stimulans. Hildo van Engen |
|