Madoc. Jaargang 2004
(2004)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 107]
| |
RecensiesDe Deventer Waag steen voor steenW. Bloemink e.a. (red.), De Waag in Deventer. 475 Jaar geschiedenis (Walburg Pers, Zutphen 2003). 160 p. Geïll. ISBN 90-5730-260-8. €22,95Tussen 1527/1528 en 1531 werd in Deventer een nieuwe waag opgetrokken, vermoedelijk pal naast de plaats waar haar middeleeuwse voorganger had gestaan. Zij deed als weeghuis dienst tot kort na 1860. De afgelopen jaren is het pand grondig gerestaureerd. Als bekroning daarvan verscheen een ‘gedenkboek’, dat de geschiedenis en architectuur van deze oudste waag van Nederland behandelt. Het boek past in een Deventer traditie van een multidisciplinaire benadering van bouw- en bewoningsgeschiedenis. Aan het begin daarvan staat de omvangrijke studie van A.C.F. Koch over het Bergkwartier.Ga naar eindnoot1. Nadien volgden de Lebuïnuskerk en het immuniteitsgebied van het daaraan verbonden kapittel, terwijl het Elisabethsgasthuis en omgeving op de rol staan.Ga naar eindnoot2. De Waag is een mooi boek geworden, waarin niet op afbeeldingen is bezuinigd. Natuurlijk zijn er ook wel wat noten te kraken. In de inleiding lezen we dat voor de hoofdstukken drie tot en met vijf veel nieuw archiefwerk is verricht. Er is echter voor gekozen selectief te annoteren; afschriften van de gebruikte documenten met bronverwijzing zijn ondergebracht in de collectie Architectuurhistorische documentatie (perceel Brink 56-57) van het Deventer Stadsarchief. Uw recensent vindt dit een ongelukkige keuze. De makers hadden er beter aan gedaan óf volledig, óf helemaal niet te annoteren. In dat laatste geval had men een bijbehorend volledig notenapparaat op een voor iedere belangstellende gemakkelijk toegankelijke plaats kunnen deponeren. R. Stenvert geeft in het eerste deel van hoofdstuk 1 een kort overzicht van de ruimtelijke ontwikkeling van Deventer in de vroege en hoge Middeleeuwen. Hij concentreert zich daarbij op het plein De Brink waar zich de jaarmarkten afspeelden en waar zeker sinds 1348 een waaggebouw stond. De feiten zijn jammer genoeg niet altijd even accuraat weergegeven. Zo is te lezen dat Deventer omstreeks 1190 stadsrechten verwierf. Het Deventer stadsrecht is echter in de loop van de twaalfde eeuw (en wellicht daarvoor al) organisch gegroeid door de toekenning van afzonderlijke privileges op gezette tijden (overigens niet in 1190). Er is dus geen jaar aan te wijzen waarin ‘het’ stadsrecht verleend is. Het valt te betreuren dat dit boek deze mythe bestendigt (andermaal in hoofdstuk 3, p. 77). In het tweede deel vinden we het sterk ingedikte verhaal van de bloei en neergang van de Deventer jaarmarkten in de periode van de veertiende tot en met zestiende de eeuw, ingebed in de grote politieke en militaire ontwikkelingen. | |
[pagina 108]
| |
Hoofdstuk 2 biedt achtereenvolgens een gedegen bouwhistorisch en een in tweeën gesplitst architectonisch-iconologisch overzicht. Een opmerkelijke bevinding van W. Bloemink en P. Boer in deel 1 is dat de Waag op onderdelen een schijnbare authenticiteit bezit, toe te schrijven aan hergebruik van origineel materiaal en een sterk historiserende bouwtrant. Interessant is ook de vaststelling dat het pand van meet af aan te lijden had van verzakkingen, doordat de westkant op de gracht van de recent ontdekte negende-eeuwse ringwalburg gebouwd was. Minder zinvol is de uitweiding over de aanleg van twee grote verdedigingswerken in Deventer in 1487 en 1558, waarvoor gebouwen in andere plaatsen model stonden. Deze excurs, hoe boeiend op zich ook, zegt welbeschouwd niets over de totstandkoming van het architectonische concept van de Waag. Een leuke uitsmijter is de paragraaf over de steenhouwersmerken. In de volgende twee delen van dit hoofdstuk onderwerpt Stenvert, die hier duidelijk op dreef is, de Waag als geheel en het bordes als toevoeging uit 1643-1644 afzonderlijk aan een vergelijking met openbare gebouwen en bordessen in andere steden. In een onvermijdelijkerwijs nogal technisch betoog maakt hij de balans op van de verhouding tussen laatgotische en (vroeg-)renaissancistische elementen van de Deventer Waag. Na deze imposante stijloefening besteedt Stenvert nog aandacht aan de allure van het gebouw, die de economische functie ruim te boven ging en eerder bij een stadhuis paste. Het laatmaniëristische, voor ceremoniële doeleinden bestemde bordes beschouwt hij als de voltooiing in steen van de verschuiving van het functionele zwaartepunt van de Waag in de tweede helft van de zestiende eeuw: van economisch naar militair, en ruimer, van de transformatie van Deventer van handelsplaats tot ‘frontierstad’. De primaire functie van de Waag, het wegen van goederen, wordt in hoofdstuk 3 onderhoudend uitgewerkt. De nadruk ligt daarbij op de zestiende eeuw. Er bestonden toen naast de grote waag en een vederwaag voor lichtere waren nog twee aparte korenwagen. Het toezicht op al deze weeghuizen berustte bij het stadsbestuur, dat ordonnanties en instructies uitvaardigde, ambtseden afnam en de gewichten liet ijken. Dit en de volgende twee hoofdstukken zijn geschreven door N. Herweijer en H. Nalis. In de periode van 1568 (legering van het eerste - Spaanse - garnizoen in de stad) tot kort voor het midden van de negentiende eeuw vervulde de Waag tevens een militaire functie als ‘hoofdwacht’ (corps de garde) ofwel zenuwcentrum van de stedelijke defensie. Dit onderwerp komt aan de orde in hoofdstuk 4. Hier vinden we een uitgebreide uiteenzetting over de stadsmilitie en de schutterij, na de Middeleeuwen burgerwacht geheten. De inkwartiering van garnizoenen tijdens de Opstand was een regelrechte aanslag op de stedelijke autonomie; de commandant in plaats van de magistraat had het in de stad voor het zeggen. De garnizoenen zouden Deventer niet meer verlaten, maar vanaf 1591 veranderde de situatie fundamenteel, omdat zij gingen samenwerken met de burgerwacht. In dit hoofdstuk ontdekt de lezer pas waarvoor de verdiepingen van de waag dienden, namelijk als behuizing van de militaire staf. Deze kwestie komt in de eerste twee delen van hoofdstuk 2 niet goed uit de verf; een alertere eindredactie op dit punt ware wenselijk geweest. De Waag bood voorts onderdak aan blusmaterialen en in de achttiende en ne- | |
[pagina 109]
| |
gentiende eeuw aan de lantaarnopstekers, verschillende scholen (waaronder de Werkschool met een eigen smidse!) en het telegraafkantoor. Vanaf 1915 tot op heden is zij in gebruik als museum. Over deze zaken en dan vooral over het onderwijs handelt hoofdstuk 5, getiteld ‘Van tekenschool tot schatkamer’. Het slothoofdstuk, ‘Slijtage hersteld’, komt voor rekening van de bouwkundige die de restauratie van de Waag begeleidde, M.E. van der Steen. Hij schetst de voorgeschiedenis van twee eerdere restauraties in de twintigste eeuw en belicht de technieken en methoden die toegepast zijn om de geconstateerde problemen en gebreken, in het bijzonder de verzakkingen, te verhelpen. Deze publicatie over de Waag van Deventer, staande ‘op misschien wel het mooiste plein van Nederland’ (inleiding), is een deskundig eerbetoon aan een veelzijdig gebouw. Hopelijk zet men in Deventer de multidisciplinaire traditie van bouw- en stadsgeschiedenis nog lang voort. Jeroen Benders |
|