Madoc. Jaargang 2004
(2004)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |
• Mat Immerzeel
| |
De eerste kruistocht en interventies van heiligenOnze speurtocht start in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag. Hier wordt een geïllumineerd manuscript uit omstreeks 1200 bewaard, waarin een opmerkelijke topografische kaart van Jeruzalem is opgenomen (afb. I).Ga naar eindnoot1. De cirkelvormige plattegrond van de stad toont interessante details, zoals heuvels en gebouwen die in Latijnse bijschriften worden benoemd, maar er zijn ook twee verhalende scènes toegevoegd. Links van de stad is de steniging van de Heilige Stephanus te zien, en onderaan vindt een ruitergevecht plaats. Gezeten op hun paard vallen de heiligen Demetrius en Joris een groep moslimcavaleristen aan, die ijlings de vlucht nemen. Joris, de voorste van de twee, gaat gekleed in een maliënkolder en een witte tuniek. Zijn schild en het vaandel aan zijn lans zijn eveneens wit en voorzien van een rood kruis. De heilige is dus voorgesteld als een kruisridder. Dit tafereel grijpt terug op legendarische gebeurtenissen tijdens de eerste kruistocht. In 1098 viel Antiochië in handen van de kruisvaarders. Een verslag van de beslissende slag werd kort daarna door een anonieme schrijver op schrift gesteld in de Gesta francorum et aliorum Hierosolimitanorum. Een inderhaast opgetrommeld moslimleger wist niet te voorkomen dat hun tegenstanders zegevierden, volgens de auteur omdat zij assistentie kregen van drie militaire heiligen te paard: Joris, Demetrius en Mercurius. Dit verhaal werd enige decennia later herhaald door de Engelse kroniekschrijver William van Malmesbury (circa 1090-1143), die vermeldde hoe Joris en Demetrius de aanval openden met wapperende banieren.Ga naar eindnoot2. Maar met de interventie bij Antiochië was het nog niet afgelopen met de hemelse hulp. Volgens Raimund d'Agiles, deelnemer aan de eerste kruistocht, verscheen Joris aan de vooravond van de inname van Jeruzalem aan een priester als vaandeldrager van het leger.Ga naar eindnoot3. Omstreeks 1260 ging Jacobus de Voragine | |
[pagina 98]
| |
Afb. 1. Topografische kaart van Jeruzalem (Koninklijke Bibliotheek, Den Haag, inventarisnr. MS 76, Fol. 5).
nog een stap verder; nu was de heilige gehuld in volledig kruisvaardertenue, zoals hij ook is afgebeeld op de kaart in het Haagse handschrift.Ga naar eindnoot4. Uitgaand van deze verhalen kan worden geconcludeerd dat op deze kaart de interventie bij Antiochië voor de stadsmuren van Jeruzalem is gesitueerd. De artiest zal zijn geïnspireerd door verhalen die hem ter ore waren gekomen zonder zich te bekommeren om de exacte details. Mag dit in onze ogen een typisch staaltje van geschiedvervalsing zijn, in de Middeleeuwen keek men hier anders tegenaan. Wat telde was te benadrukken dat God instemde met de kruistochten, waarvan de rechtvaardigheid destijds absoluut niet ter discussie stond. | |
De oosterse ruiterheiligenDe oorsprong van de ruiterheiligen lag in het Oosten. Volgens hun heiligenlevens waren heiligen als Joris, Theodorus, Sergius, Bacchus en Mercurius Romeinse soldaten die tijdens de christenvervolgingen van omstreeks 300 de marteldood waren gestorven.Ga naar eindnoot5. Al eeuwen vóór de kruistochten werden Joris en consorten in West-Europa vereerd, zij het uitsluitend als martelaren. Daarentegen hadden zij in het Oosten in de loop van tijd de status van militaire heiligen gekregen; zo stond Joris bij de Byzantijnen bekend als Agios Georgios, de schutspatroon van het leger en de soldaten. Dankzij deze reputatie groeiden zij spoedig uit tot ware voorvechters van het christendom. In een gebied dat zich uitstrekte van Georgië tot Nubië (zuidelijk Egypte en Soedan) werden zij weergegeven als zegevierende cavaleristen, gekleed als Romeinse soldaten, en al dan niet met hun legendarische tegenstanders verslagen aan de voeten van hun rijdier (afb. 2). Soms kreeg deze vijand het uiterlijk van een draak, symbool van het kwaad, waarover zodadelijk meer. Waarschijnlijk is de aanwezigheid van westerse huurlingen in Byzantijnse dienst van invloed geweest op de plotselinge Latijnse interesse in ruiterheiligen. Verhalen over hun miraculeuze krachten moeten al spoedig de ronde hebben gedaan onder de nieuwkomers. Zij brachten de heiligen in verband met succes op het slagveld, en al snel heette het dat met name Joris strijd voerde onder het teken van het Kruis. Ongetwijfeld waren de kruisvaarders ook getroffen door afbeeldingen van deze overwinnaars die zij in plaatselijke kerken zagen. Het was alsof zij in een spiegel keken. Velen waren berooid, zonder paard en treurend om | |
[pagina 99]
| |
het verlies van zovele strijdmakkers in de Levant gearriveerd, maar juist daarom kwam deze in beeld gebrachte cavalerie letterlijk en figuurlijk als door de hemel gezonden. Ruiterheiligen bleken zelfs uitstekend te passen in het toen opkomende ideaal van het ridderschap. Daar kwam nog bij dat de relieken van Joris werden bewaard in Lydda nabij Jeruzalem. Zijn op dat moment geruïneerde heiligdom was al snel in Latijnse handen gevallen. Er werd een nieuwe kerk gebouwd, die vervolgens tot een belangrijke pelgrimsbestemming zou uitgroeien. Kortom: de tekenen logen er niet om; in Palestina vonden de kruisvaarders hun ideale beschermer, en naar Byzantijns voorbeeld werd Joris de schutspatroon van soldaten. Uiteindelijk zou de militante heilige door de invloed van teruggekeerde kruisvaarders het zelfs tot beschermheilige van westerse steden en landen (Engeland!) brengen. Zijn strijdmakkers werden niet geheel vergeten, maar in de Latijnse heiligenwereld zou hun rol marginaal zijn. Afb. 2. Zijpanelen van een triptiek, met links Theodorus als drakendoder en rechts Joris met een menselijke tegenstander (Koning Dadianus?). Catharinaklooster, Sinai, 9de-10de eeuw.
| |
De lokale KerkenDe kruisvaarders waren gearriveerd in een gebied dat behalve door moslims ook door geloofsgenoten werd bewoond. Al ruim vóór de Arabische verovering van het Midden-Oosten in de zevende eeuw was de plaatselijke bevolking tot het christendom bekeerd. Ondanks de voortschrijdende islamisering wisten deze gemeenschappen zich te handhaven, maar zij vormden allesbehalve een eenheid. Tijdens het Concilie van Chalcedon (451) was het tot een splitsing gekomen op het punt van de natuur van Christus. Het officiële Byzantijnse standpunt ging uit van een dubbele natuur - een goddelijke en een menselijke -, terwijl een als dissident beschouwde groepering slechts één natuur met een goddelijke en menselijke component erkende. Veel aanhangers van dit monofisisme, woonden in het oostelijke deel van het Byzantijnse Rijk, en gingen gedwongen door de Byzantijnse repressie uiteindelijk hun eigen weg. Onder meer de Koptisch-Orthodoxe en Syrisch-Orthodoxe Kerken zijn uit deze stroming voortgekomen. Andere oosterlingen bleven trouw aan Constantinopel, ook nadat het Midden-Oosten voor het Byzantijnse Rijk verloren was gegaan. Hun tegenstanders noemden hen misprijzend ‘melkieten’ (‘royalisten’), naar het Syrische woord ‘malko’ voor koning of keizer. Verder kenden de kruisvaarderstaten een maronitische bevolkingsgroep - volgens hun eigen traditie volgelingen van de Syrische heremiet Maron -, die zich aan de Kerk van Rome bond. | |
[pagina 100]
| |
Afb. 3. Joris op een munt geslagen in Antiochië, 1112-1119.
Over het algemeen waren de relaties van de nieuwe heersers met de maronieten en de Syrisch-Orthodoxen beter dan met de melkieten. De Syrisch-Orthodoxe Patriarch Michaël de Grote (1126-1192) geeft in zijn kroniek diverse voorbeelden van contacten tussen de Latijnen en zijn kerk. Zo liep de zoon van een Frans echtpaar uit Antiochië, Henri en Isabelle, een verwonding op, waar geen dokter heling voor wist te vinden. In hun wanhoop namen zij contact op met de Syrisch-Orthodoxe monnik Saliba. Deze arriveerde met een icoon van de Syrische heilige Barsauma, en stelde het paar voor gezamenlijk te bidden. Daarop kregen zowel de monnik als Isabelle een visioen van Barsauma, die hen opdroeg een aan hem gewijde kerk te laten bouwen. Ten slotte genas de jongen en in 1156 werd het op kosten van het echtpaar neergezette kerkgebouw ingewijd in het bijzijn van diverse Latijnse en Syrisch-Orthodoxe prelaten en van burgerlijke autoriteiten.Ga naar eindnoot6. Men moet zich voorstellen dat mensen als Henri en Isabelle afstamden van de eerste generatie kruisvaarders. Zij waren trouw aan de Kerk van Rome, maar hebben vermoedelijk nooit een voet in het land van hun voorouders gezet. Voor latere generaties waren de kruisvaarderstaten hun thuisland. Gezien de eerdere enthousiaste verhalen over de hulp van ruiterheiligen hadden deze grotendeels geïntegreerde westerlingen weinig reden om te twijfelen aan de effectiviteit van inheemse heiligen. Niet alleen werden er kerken gebouwd die zowel voor de Latijnse als voor de lokale riten dienden, ook in de kunst vindt men bewijzen voor vruchtbare, bijna vriendschappelijke contacten. | |
Ruiterheiligen in de oosterse kunstDe oudste afbeeldingen van ruiterheiligen zijn gevonden in Egypte, Syrië en Turkije, en worden gedateerd vanaf omstreeks de zesde eeuw (afb. 2). Al kort na de stichting van de kruisvaarderstaten vond Joris een plaats in de officiële kunst van de kruisvaarders. Roger van Salerno, die van 1112 tot 1119 aan het hoofd stond van het Prinsdom Antiochië, liet munten met diens beeltenis slaan, misschien vanwege zijn geroemde hulp bij de inname van de stad (afb. 3). Oosterse voorbeelden dienden hierbij als inspiratiebron. Gezeten op een paard doorboort Joris een vermoedelijk menselijke tegenstander met zijn lans. Volgens de overlevering is dat ene Koning Dadianus (Diocletianus?), die hem ter dood had laten brengen (afb. 2). Op een zegel uit 1115 van Bisschop Roger van Ramla (Lydda), waar Joris' relieken werden bewaard, is deze heilige te paard weergegeven, met in zijn linkerhand een schild en in zijn rechterhand een lans waaraan een vaandel was bevestigd, beide gedecoreerd met een kruis. Dit element kende de oosterse traditie op dat moment helemaal niet. Met deze voorstelling spie- | |
[pagina 101]
| |
gelde de bisschop zich aan politieke leiders die op lakzegels en munten als kruisridders met een dergelijke banier en schild werden afgebeeld, maar ongetwijfeld kende hij ook de verhalen volgens welke Joris het vaandel van de kruisvaarders zou hebben gevoerd.Ga naar eindnoot7. In de loop van de twaalfde en dertiende eeuw zou Joris in toenemende mate zijn weg in de beeldende kunst van Europa vinden, steevast gekleed in het wit met het rode kruis als symbool. Hier maakte hij evenwel furore als de doder van de draak die een prinses dreigde te verslinden. Curieus is dat in het Midden-Oosten niet Joris, maar Theodorus als drakendoder gold (afb. 2). Een uitzondering vormt deAfb. 4. Joris in de kerk van Bahdeidat, omstreeks 1250.
traditie volgens welke Joris het ondier nabij Beiroet zou hebben verslagen, maar vrijwel zeker heeft deze geen neerslag in de plaatselijke kunst gehad.Ga naar eindnoot8. Schaarse informatie lijkt er op te duiden dat Joris' optreden in de drakenlegende een meer noordelijke oorsprong heeft gehad (Cappadocië, Georgië).Ga naar eindnoot9. Wel spreekt het voor zich dat het verhaal Europa heeft bereikt dankzij de hernieuwde contacten met het Oosten. De inheemse christenen hebben eeuwenlang hun eigen kerken en kloosters behouden. Deze werden gedecoreerd met wandschilderingen en iconen, al is daar voor wat betreft de periode van vóór de kruistochten weinig van behouden gebleven. Voor hen bracht de veranderde situatie naast het onvermijdelijke geweld ook positieve ontwikkelingen met zich mee. De late twaalfde en de eerste helft van de dertiende eeuw werden gekenmerkt door een relatieve vrede tussen de kruisvaarderstaten en hun islamitische buren. Iedereen profiteerde van de oplevende handel en industrie, en het is dan ook niet vreemd dat juist in deze periode de christelijke kunst een opbloei kende. In het huidige Libanon en het aangrenzende gebied van Syrië ten noorden van Damascus zijn nog enige tientallen kerken met wandschilderingen uit die tijd te vinden. Het betreft gebouwen die in gebruik waren bij lokale gemeenschappen, maar ook kruisvaarderbolwerken als het beroemde Krak des Chevaliers. Opvallend is dat veel schilderingen een grote eenheid in stijl en iconografie vertonen. Dit duidt erop dat zij zijn vervaardigd door lokale, Syrische artiesten. Blijkbaar werkten zij voor elke partij die behoefte aan hun diensten had.Ga naar eindnoot10. | |
[pagina 102]
| |
Afb. 5. Detail van afb. 4: de opdrachtgever bij Joris.
Uitermate interessant zijn de wandschilderingen in de kerk van de Heilige Theodorus in het plaatsje Bahdeidat, tussen Tripoli en Jbeil (Byblos) in Libanon. Uit een tekst uit 1256 blijkt dat dit gebouw in Syrisch-Orthodoxe handen was. De onderwerpkeuze, stijl en het gebruik van het Syrisch voor de bijschriften demonstreren dat het decoratieve programma omstreeks 1250 moet zijn uitgevoerd door een lokale schilder. Op de noordelijke muur bracht hij een voorstelling aan van Theodorus te paard, die een slangachtige draak doodt. Tegenover hem is Joris afgebeeld (afb. 4). Achter op zijn paard zit een mannetje met een schenkkan en beker, en onder het rijdier ontwaart men een zee met vissen. Voorgesteld is het verhaal van de jongen uit Mitilene, dat vanwege het element van verlossing erg populair was in het Oosten. Dit christelijke slaafje zou tijdens het schenken van wijn voor zijn meester Joris om bevrijding hebben gebeden. Daarop verscheen de heilige, die hem over zee in veiligheid bracht.Ga naar eindnoot11. Maar er is meer. Het was destijds gebruikelijk om bij voorstellingen van heiligen een afbeelding van de opdrachtgever ofwel donor van de schildering te plaatsen. Ook in Bahdeidat is dat het geval. Naast Theodorus knielt een in een lange tuniek en maliënkolder geklede man, die gezien deze kledij een Latijnse edele moet zijn geweest. Dat geldt eveneens voor de persoon die onder Joris' paard de handen in gebed opheft. Hij is gekleed in een deels rood, deels blauw gekleurde tuniek (afb. 5). Dit kledingstuk staat bekend als mi-parti, en werd in West-Europa gedragen door onder meer dienaren, artiesten en beulen.Ga naar eindnoot12. Een andere aanwijzing voor de Latijnse achtergrond van deze figuur is een rood schild met daarop een adelaar op de flank van het paard (afb. 6). Zijn identiteit had mogelijk achterhaald kunnen worden indien er bij de weergave van dit heraldische symbool geen cruciale fout was gemaakt. Normaal gesproken zouden er twee contrasterende kleuren gebruikt moeten zijn, maar daarvan is hier geen sprake. Zou men de inheemse artiest een rood lakzegel als voorbeeld hebben gegeven, dat hij vervolgens zonder enige kennis van de juiste kleuren gekopieerd heeft? Dit geval is een typerend voorbeeld van een decoratieproject in een lokale kerk met een inbreng van Latijnse edelen die een bijna vanzelfsprekende voorkeur voor ruiterheiligen hadden. In de kruisvaarderstaten kende men het feodale stelsel zoals dit in West-Europa bestond, maar wel op kleinere schaal.Ga naar eindnoot13. Plaatselijke heren waren op de hoogte van initiatieven om kerken te bouwen en te decoreren, en steunden deze. Zij hadden immers alle belang bij goede relaties | |
[pagina 103]
| |
met hun inheemse onderdanen, en konden zo tegelijkertijd hun zielenheil veiligstellen. In de omgeving van Tripoli zijn meer interessante gevallen van ‘overheidshulp’ bekend. Zo is in de kerk van de Heilige Phocas in Amioun, ten zuidoosten van Tripoli en gelegen in een gebied dat voornamelijk door Melkieten werd bevolkt, naast de beeltenis van de apostel Philippus een donor geplaatst, die blijkens het Griekse bijschrift dezelfde naam droeg (‘Dienaar van God, Philippus’). Als mogelijke kandidaat is Philippe de Ibelin genoemd, heer van het nabijgelegen Besmedin en baljuw van Cyprus (gestorven in 1227).Ga naar eindnoot14. Hij was de zoon van Balian de Ibelin en de Byzantijnse prinses Maria Comnenus, hetgeen zijn contacten met een Byzantijns-Orthodoxe kerk in zijn gebied verklaart. In deze kerk is ook een vrouwelijke donor afgebeeld wier naam blijkens het zwaar beschadigde bijschrift met ‘MA’ begint. Zou dit misschien zijn moeder zijn? Een aardig detail is dat in het bijschrift bij Philippus hij als dienaar wordt gepresenteerd, want ook in Bahdeidat is een donor als dienaar gekleed. De mecenassen kenden hun bescheiden plaats aan de zijde van de door hen vereerde heiligen. Dit neemt echter niet weg dat zij elk hun redenen hadden om zich aan een van de plaatselijke kerken en hun heiligen te binden. Afb. 6. Detail van afb. 4: het wapenschild van de opdrachtgever.
| |
Nogmaals: het vaandelHadden de kruisvaders het concept van de ruiterheilige aan de kunst van hun oosterse geloofsgenoten ontleend, omgekeerd adopteerden dezen het banier met het kruis. In diverse kerken nabij Tripoli zijn ‘Syrische’ wandschilderingen van ruiterheiligen met deze vlag aangetroffen. Dit hoeft niet per se op een Latijnse inmenging te duiden. Zulke voorstellingen zijn namelijk ook ontdekt ten noorden van Damascus, in een gebied dat nooit door de kruisvaarders is bezet. In 1208 decoreerde de schilder Sarkis (Sergius) de kapel van het Syrisch-Orthodoxe klooster van de Heilige Mozes de Ethiopiër.Ga naar eindnoot15. In het schip schilderde hij zes ruiterheiligen, waaronder Joris (met het schenkertje) en Theodorus (met draak), alsmede de belangrijke Syrische heiligen Sergius en Bacchus. Traditiegetrouw zijn zij gekleed als Romeinse soldaten, maar Sergius en Bacchus dragen ook het vaandel met het kruis (afb. 7). In de kerk van de Heilige Sergius in het | |
[pagina 104]
| |
Afb. 7. Wandschildering: Bacchus met banier. Klooster van de Hlg. Mozes de Ethiopiër, 1208.
destijds Melkitische dorpje Qara is wederom Sergius met de wit-met-rode banier afgebeeld (afb. 8).Ga naar eindnoot16. Gezien de sterke overeenkomsten met schilderingen in het Graafschap van Tripoli moeten deze voorstellingen zijn vervaardigd door artiesten met connecties in deze aangrenzende kruisvaarderstaat. Vermoedelijk hebben zij het vaandel in het Emiraat van Damascus geïntroduceerd, dit met instemming van hun opdrachtgevers, die zo hun religieuze banden met hun buren (of hoop op bevrijding?) tot uitdrukking wilden brengen. Zoals gezegd stammen deze schilderingen uit een periode van relatieve vrede in het Midden-Oosten. Christenen konden ongestoord de grenzen tussen het graafschap en het emiraat passeren, en blijkbaar kende men geen aarzelingen om de kruisvaardervlag in moslimgebied af te beelden.Ga naar eindnoot17. Blijkbaar werd de soep aanvankelijk niet zo heet gegeten als zij werd opgediend, maar na 1250 veranderde deze situatie drastisch. Invallen van de Mongolen resulteerden in tweespalt onder alle christenen in het Midden-Oosten. Een deel koos partij voor de (deels ook christelijke!) invallers, terwijl anderen meer heil zagen in het continueren van de goede relaties met de islamitische buren. Helaas was deze pro-is-lamitische strategie tot mislukken gedoemd, want intussen was de dynastie der Mammelukken aan de macht gekomen, van oorsprong Turkse slaven, die met harde hand de orde herstelden. In 1266 werd de bevolking van Qara van collaboratie verdacht en deels uitgemoord, deels weggevoerd. Akko, het laatste kruisvaarderbastion in de Levant, viel in 1291, en vanaf dat moment zouden de inheemse christenen weer voor eeuwen op zichzelf zijn aangewezen. | |
[pagina 105]
| |
Afb. 8. Wandschildering: Sergius met banier. Kerk van de Hlg. Sergius, Qara, 13de eeuw.
De isolatie zou echter nooit meer compleet zijn. In de zeventiende eeuw werd de in Europa zo populaire voorstelling van Joris de drakendoder uiteindelijk ook in het Midden-Oosten geïntroduceerd, en wel op zo'n grote schaal dat veel lokale christenen menen dat het nooit anders is geweest. Hij wordt overigens ook in islamitische kringen vereerd, maar dat is een ander verhaal... | |
ConclusieDe ontwikkelingen in de verering en beeldtraditie van Joris zijn representatief voor de grote veranderingen die de kruistochten in de middeleeuwse wereld teweegbrachten. Met zijn medestrijders wist hij de harten van de kruisvaarders te veroveren, en uiteindelijk zou hij uitgroeien tot een van de meest vereerde heiligen van het christendom. Het beeld dat de westerlingen van Joris hadden, vechtend onder het teken van het Kruis, zou ook de oosterse christenen niet onberoerd laten. De gedachte dat hij onlosmakelijk aan zijn draak zou zijn verbonden blijkt onjuist te zijn als men de historische context van dit thema beziet, maar dat is niet meer dan een bijzaak als men bedenkt dat Joris boven alles als strijdlustig baken in nood werd beschouwd. In dat gegeven vonden het oosters en westers christendom elkaar. |
|