Madoc. Jaargang 2004
(2004)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 77]
| |
• Jacqueline van Leeuwen
| |
De cultuur van publieke geschriftenDe middeleeuwse stad was niet alleen vol van geluid en kleur, maar ook wemelde het er van teksten en opschriften. Inderdaad, de stedelingen konden op allerlei plaatsen letters, woorden en zinnen aantreffen die hen moesten inspireren | |
[pagina 78]
| |
Afb. 1. Plakkaat op een boom. Detail uit een Vergilius-handschrift uit 1488. Gent, Sint-Baafskathedraal hs. 9 f. 1r. Uit: W. Prevenier (red.), Prinsen en poorters: beelden van de laat-middeleeuwse samenleving in de Bourgondische Nederlanden 1384-1530 (Antwerpen 1998) 381.
of tot actie aansporen. Dit gebruik van het geschreven woord kan sinds een aantal jaren op de warme belangstelling van cultuurhistorici rekenen. Zo bestudeerde Fleming de manier waarop het schrift als visueel teken fungeerde in vroegmodern Engeland. Ze besteedde daarbij ruime aandacht aan het voorkomen van teksten op ongewone dragers, zoals bijvoorbeeld opschriften op schilderijen, letters als tatoeage en graffiti op gebouwen. Die laatste vorm van schriftgebruik associëren wij doorgaans met criminaliteit. Toch was dat in de zestiende eeuw zeker niet het geval. Opschriften op de muren van privé-woningen fungeerden vaak als decoratie en moesten de inwoners inspireren of treffen door hun snedige formulering.Ga naar eindnoot3. Voorbeelden hiervan uit middeleeuws Vlaanderen zijn legio. In het vijftiende-eeuwse Geraardsbergse handschrift werd bijvoorbeeld een groot aantal opschriften samengebracht; de middeleeuwse lezer kon er gepaste leuzen terugvinden om aan te brengen op de muur van een stal, in een kleine ruimte of bij een wasbekken.Ga naar eindnoot4. Op middeleeuwse schilderijen ontdekt de aandachtige toeschouwer teksten die in sierlijke letters op de muur werden geschreven of ziet hij losse blaadjes perkament die met behulp van zegelwas aan de wand werden bevestigd. Daarbij gaat het vaak om religieuze teksten die de eigenaar bij zijn private devotie steun moesten bieden. Maar niet alleen in middeleeuwse woonhuizen kon men opschriften aantreffen, ook in de openbare ruimte eisten teksten en documenten de aandacht van de voorbijganger op. Castillo Gómez noemde deze teksten ‘publieke geschriften’ (écrits publics). Hij omschreef dit begrip als ‘alle uitingen van het schrift die tot doel hebben om betekenis te stichten door hun aanwezigheid in de openbare ruimte’, en legde daarbij dus sterk de nadruk op het gebruik van deze geschriften als visuele interventies in de ruimte. Het waren openbaar toegankelijke teksten die door iedereen konden worden gezien en gelezen. In normale omstandigheden bezat het stadsbestuur het monopolie op het gebruik van publieke geschriften. Teksten en documenten maakten de besluitvorming zichtbaar voor de bevolking en stelden deze inwoners tevens in staat het beleid te controleren. Zo bezien waren opschriften een tastbaar teken van enerzijds de macht van het stadsbestuur, maar ook anderszijds de evaluatie van het beleid door de stadsbevolking, en konden ze dus zelfs van symbolische waarde zijn.Ga naar eindnoot5. | |
[pagina 79]
| |
Afb. 2. Gezicht op Gent. Houtsnede uit 1524. Uit: W. Prevenier (red.), Prinsen en poorters: beelden van de laat-middeleeuwse samenleving in de Bourgondische Nederlanden 1384-1530 (Antwerpen 1998) 254.
Ook in laatmiddeleeuwse Vlaamse steden maakten de schepenen gebruik van publieke geschriften om hun beleid kenbaar te maken. In en rond het stadhuis kon men inderdaad heel wat teksten aantreffen. Zo maakten stadsbesturen nieuwe muntordonnanties, broodprijzen en andere verordeningen bekend door deze op borden te noteren en die aan de gevel van het stadhuis op te hangen. Schandstrafstukken beeldden niet alleen visueel de straffen af waarmee misdadigers werden gecorrigeerd, maar werden ook vergezeld door plakkaten waarop de aard van het misdrijf kort werd samengevat. Door de dader met naam en toenaam te noemen, zou hem eeuwige schande te beurt vallen. Bovendien werden de raadszalen voorzien van inspirerende teksten die het stadsbestuur tot een goed beleid moesten aansporen. Het veertiende-eeuwse raadsgedicht Hoemen ene stat regeren sal is daar wellicht het meest bekende voorbeeld van.Ga naar eindnoot6. Maar ook teksten van een meer lokale strekking werden op de muren van de raadszalen opgeschreven. Zo werd in het Gentse stadhuis een opschrift aangebracht dat degenen die de nieuwe schepenen zouden kiezen, moest aansporen om de plaatselijke gewoontes te respecteren.Ga naar eindnoot7. Kortom, strooibriefjes en pamfletten waren op zich niet uitzonderlijk, want in de middeleeuwse stad waren heel wat publieke geschriften aanwezig. Wat beroering opwekte, was dat deze publieke geschriften niet door de overheid werden uitgevaardigd. De opstellers ervan hadden het monopolie van het stadsbestuur doorbroken en infiltreerden in een officieel communicatienetwerk om kritiek te spuien en de inwoners tot actie aan te sporen. Hun geschriften werden daarom beschouwd als een overtreding, men zag ze als een vorm van visueel geweld waarmee de macht van het stadsbestuur werd uitgedaagd. | |
Strooibriefjes als visuele interventies in de ruimteCastillo Gómez omschreef publieke geschriften in de eerste plaats als visuele tekens in de ruimte. Middeleeuwse kroniekschrijvers besteedden inderdaad aandacht aan de locatie waarop de strooibriefjes en pamfletten werden achtergelaten. Het valt daarbij op dat dergelijke geschriften meestal in de buurt van politieke gebouwen circuleerden. In Gent werd het stadhuis doorgaans als | |
[pagina 80]
| |
Afb. 3. Opschrift op een winkel. Detail uit Gilles Romain, Livre du Gouvernement des Princes. Parijs, Bibliothèque de l'Arsenal, ms. 5062, f. 149v. Uit: W. Prevenier (red.), Prinsen en poorters: beelden van de laat-middeleeuwse samenleving in de Bourgondische Nederlanden 1384-1530 (Antwerpen 1998) 284.
mikpunt uitgekozen, terwijl in Brugge scherpe aanklachten op de deur van het belfort werden geplakt of op de daarbij gelegen markt werden verspreid. De keuze voor dergelijke centrale locaties lijkt in de eerste plaats vooral door praktische motieven te zijn ingegeven. Op die plaats kwamen immers vele mensen voorbij zodat de teksten zeker zouden worden opgemerkt. De aanklachten waren dan ook op een dubbel publiek gericht, zij waren zowel bedoeld om het slachtoffer te treffen als om de inwoners van de stad tot actie aan te sporen.Ga naar voetnoot8. De makers van de strooibriefjes en pamfletten wilden het stadsbestuur publiekelijk te schande maken en dat kon enkel op een doeltreffende wijze gebeuren als zoveel mogelijk mensen de aanval zouden zien. Maar deze praktische overwegingen volstaan niet om de keuze voor een bepaalde locatie te verklaren. De ruimtes die door de opstellers van pamfletten werden uitgekozen hadden immers vaak ook een grote symbolische betekenis. Stadhuizen, belforten en marktpleinen verbeeldden de macht in de stad en fungeerden | |
[pagina 81]
| |
Afb. 4. Vijftiende-eeuws gezicht op Brugge. Detail uit De bewening van Christus in The Minneapolis Institute of Arts, Minneapoli. Uit: W. Prevenier en W. Blockmans, De Bourgondische Nederlanden (Antwerpen 1983) 33.
zodoende als symbolen van het stadbestuur.Ga naar eindnoot9. Door pamfletten op deze locaties achter te laten gaf de afzender duidelijk te kennen dat de schepenen de controle over deze politiek belangrijke ruimte waren kwijtgeraakt. De zwakte en de kwetsbaarheid van de bestuursleden werd zo in het openbaar aangetoond, waardoor de schepenbank op niet mis te verstane wijze werd uitgedaagd.Ga naar eindnoot10. Bovendien kon men ook de privé-woningen van de bestuursleden tot doelwit maken, zoals in 1486 in Brugge gebeurde, toen seditieuse briefkins op het woonhuis van enkele bestuursleden werden geplakt. Deze interventie toonde aan dat de schepenen en burgemeesters ook hun eigen voordeur niet meer konden controleren. Door strooibriefjes en pamfletten op goedgekozen locaties achter te laten eigenden de zenders zich dus een bestaande ruimte toe en voorzagen deze van nieuwe betekenislagen.Ga naar eindnoot11. Daarbij trok men soms een duidelijke parallel tussen de lokatie en de boodschap die men wilde overbrengen. Zo werd er tijdens de Brugse opstand van 1488 een billet gevonden onder de pijnbank die de opstandelingen voor het belfort hadden opgesteld. Op dit briefje stond dat vele geheimen boven | |
[pagina 82]
| |
Afb. 5. Bordeel met opschriften op de muur (en ook een strook papier). Detail uit een schilderij van Jan Sanders van Hemessen, circa 1540, Berlijn, Gemäldegalerie. Uit: W. Prevenier en W. Blockmans, De Bourgondische Nederlanden (Antwerpen 1983) 167.
water zouden komen als enkele vooraanstaande bestuursleden ook ‘by haerlieder groote teen ghetrocken waren’; een aansporing dus om een aantal met naam genoemde notabelen aan een foltering te onderwerpen.Ga naar voetnoot12. In andere gevallen lijken de opstellers van de pamfletten eerder een contrastwerking te hebben beoogd. Waar de decoratie van stadhuizen en belforten het goede en rechtvaardige bestuur tot uitdrukking wilden brengen, wezen deze teksten er juist op dat de schepenen deze verwachtingen niet hadden ingelost; zij werden zelfs gedegradeerd tot slapscheten of men verweet hen levereters (aasgieren) te zijn. In die gevallen spoorden de pamfletten bijna tot een satirische interpretatie van de ruimte aan.Ga naar eindnoot13. | |
De bedreiging door een onzichtbare vijandDe vondst van strooibriefjes en pamfletten zorgde voor heel wat opschudding in de Vlaamse steden. Het vijftiende-eeuwse Dagboek van Gent vermeldt bijvoorbeeld dat ‘de wet ende 't volck eensdeels beroert waren’ na de vondst van de strooibriefjes van 1451. Volgens de Memorieboeken van dezelfde stad | |
[pagina 83]
| |
stond Gent in 1481 ‘in perycle van grooter onghenoughte’ toen men een lange rol verwijten aan het stadsbestuur in de tuin van het stadhuis ontdekte.Ga naar eindnoot14. De angst die dergelijke strooibriefjes veroorzaakten, kan in de eerste plaats worden verklaard door de agressieve toon die erin werd aangeslagen. De teksten klaagden immers niet alleen in rake bewoordingen het wanbeheer aan, maar dreigden vaak ook expliciet dat fysiek geweld snel zou volgen. Zo werden in 1407 brievekinne in Brugge verspreid waarop een aantal met naam genoemde bestuurders gewaarschuwd werd dat men hen ‘onsticx slaen zoude’.Ga naar eindnoot15. En tijdens de opstand van 1477 trof men in de straten van Ieper een brief aan waarin de schrijver dreigde het stadsbestuur en enkele andere notabelen om te brengen.Ga naar eindnoot16. Maar niet alleen de agressieve formulering wekte beroering. Misschien nog het meest beangstigend was dat de strooibriefjes en pamfletten anoniem geformuleerd waren, zoals vandaag ook het geval is met dreig- en kogelbrieven. De opsteller ervan had zijn boodschap immers niet met zijn naam ondertekend. Hierdoor kregen pamfletten en strooibriefjes een mysterieus karakter: zij vormden immers een visueel spoor van een onzichtbare vijand die elk moment en overal kon opduiken.Ga naar eindnoot17. Overheden spanden zich daarom in om de daders op te sporen en zo hun vijand een gezicht te geven. Het stadsbestuur wilde daarmee het protest inperken tot de mening van één individu of één groep die concreet bestraft kon worden, in plaats van overgeleverd te zijn aan een anonieme en mogelijk zeer uitgebreide groep vijanden. Met de veroordeling van die daders zou het stadsbestuur tevens de visuele orde en maatschappelijke rust herstellen en de controle op de ruimte opnieuw verzekeren. Gordon gaf in zijn werk over zestiende-eeuws Londen een aantal schitterende voorbeelden van opsporingstechnieken die hierbij werden ingeschakeld. Het stadsbestuur ging niet alleen over tot een grootschalig buurtonderzoek, maar voerde ook een schriftkundige analyse uit waarbij men probeerde het handschrift op de strooibriefjes te identificeren. De inwoners van de stad werden uitgenodigd om de pamfletten te komen bekijken en na te gaan of zij het handschrift konden herkennen.Ga naar eindnoot18. Ook in Vlaanderen spanden de stadsbesturen zich in om de opstellers van dergelijke pamfletten terug te vinden, al beschikken we (voorlopig) niet over gedetailleerde informatie over de manier waarop het onderzoek werd gevoerd. De meeste gevallen die in de historiografie worden vermeld bleven onopgelost. Die zeldzame keren dat er wel een dader werd gevonden, deelde de schepenbank echter zware straffen uit. Zo werd in 1486 te Brugge Cornelis Thierijs ter dood veroordeeld, onder meer omdat hij beledigende brieven aan de voordeur van enige schepenen had gehangen. Omdat hij diezelfde bestuursleden later met stenen bekogeld had, kon hij als de dader geïdentificeerd worden.Ga naar eindnoot19. Enkele jaren eerder, in 1477, werd in Ieper Christiaen vander Graefscepe opgepakt omdat hij opruiende strooibriefjes in de stad had verspreid. Uit de tekst van de kroniek blijkt dat men zijn actie als een samenzwering beschouwde en daarom werd ook hij tot de doodstraf veroordeeld.Ga naar eindnoot20. | |
ConclusieIn verschillende middeleeuwse kronieken over de geschiedenis van de Vlaamse steden wordt verwezen naar pamfletten en strooibriefjes. Deze teksten | |
[pagina 84]
| |
werden, voornamelijk tijdens opstanden, in de stad verspreid en wekten veel beroering. Dat kwam in de eerste plaats omdat de inhoud ervan op een agressieve manier werd verwoord en er dikwijls geweld werd aangekondigd. De opstellers gebruikten de volkstaal en zetten hun klacht vaak op rijm, in de hoop zo een breder publiek te bereiken en de memorisering van de tekst te vergemakkelijken. Zij gingen er daarbij kennelijk van uit dat de bevolking de teksten zelf kon lezen, maar in sommige gevallen werden de pamfletten ook in het openbaar voorgelezen opdat iedereen hun inhoud zou kennen. Recent onderzoek plaatst dergelijke pamfletten binnen de cultuur van de publieke geschriften in de stad. Middeleeuwse stedelingen werden in hun dagelijks leven meermaals met opschriften in de publieke ruimte geconfronteerd. Stadsbesturen maakten veelvuldig gebruik van het geschreven woord om met hun onderdanen te communiceren en hen op de hoogte te brengen van het beleid. Niet de aanwezigheid van een tekst in de ruimte wekte dus beroering, maar wel het feit dat de opstellers ervan het monopolie van de overheid op dit communicatiemedium hadden doorbroken. Daarmee leken zij de macht in de stad te hebben overgenomen. Bovendien toonde de aanwezigheid van pamfletten op symbolisch belangrijke locaties aan dat de stedelijk overheid deze ruimte niet meer onder controle had. Sterker nog, de stad leek overgeleverd aan een onzichtbare vijand die elk moment zijn woorden in daden kon omzetten. Pamfletten en strooibriefjes waren dus niet alleen als geschreven tekst van belang, maar fungeerden tevens als een visueel teken van macht in de stedelijke ruimte. De plaats van deze teksten in de communicatiestrategie van opstandelingen en de reactie van overheden en gemeenschappen op dit visuele geweld verdient zeker verder onderzoek. |
|