Madoc. Jaargang 2004
(2004)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 52]
| |
Het hertogdom GelreM. Evers e.a. (red.), Het hertogdom Gelre. Geschiedenis, kunst en cultuur tussen Maas, Rijn en IJssel (Matrijs, Utrecht 2003) (redactie van oorspronkelijke uitgave door Johannes Stinneren Karl-Heinz Tekath). 616 p. Geïll. ISBN 9053451951. €49,95.De belangstelling voor de geschiedenis van de eigen regio is groter dan ooit tevoren in Nederland. Die interesse heeft zich in het afgelopen decennium geuit in een ware lawine van stadsgeschiedenissen en ook op het niveau van de provincie is er veel verschenen. Over Noord-Brabant, Utrecht, Friesland en Limburg zijn de voorbije jaren geschiedenissen gepubliceerd en nog zeer recent genoot de vierdelige geschiedenis van Holland grote belangstelling van de landelijke pers. Ook in Gelderland heeft men zich niet onbetuigd gelaten, al moest het vuurtje vanuit Duitsland worden aangewakkerd. In 2001 organiseerde de Historische Verein Geldern de grote rondreizende tentoonstelling Gelre's Gouden Eeuw over de bloeiperiode van dit hertogdom in de late Middeleeuwen. De organisatoren en geldschieters van de tentoonstelling kozen daarbij bewust een grensoverschrijdende aanpak. De bezittingen van de hertogen van Gelre strekten zich in de bewuste periode immers uit over een grondgebied dat delen van zowel het huidige Nederland als Duitsland beslaat. Gelre's Gouden Eeuw was dan ook niet alleen in het Duitse Kevelaer te zien, maar deed ook Nijmegen, Roermond en Zutphen aan. Het euregionale karakter van het project kwam bovendien volledig tot uiting in de bijbehorende catalogus: vele auteurs uit Duitsland en Nederland werden gerekruteerd om er een bijdrage aan te leveren. De tentoonstelling bleek een doorslaand succes. Er kwamen tienduizenden belangstellenden op af en de tweedelige catalogus (een tekstenbundel en een catalogus van de tentoongestelde voorwerpen, beide in een Duits- en een Nederlandstalige versie) was binnen de kortste keren uitverkocht. Voor uitgeverij Matrijs was dit aanleiding om het tekstdeel van de catalogus opnieuw uit te brengen, voorzien van vele (kleuren)illustraties, voornamelijk van objecten die op de tentoonstelling te zien waren. Het resultaat mag er zijn: Het hertogdom Gelre ziet er prachtig uit. Waar de opmaak en drukkwaliteit van de catalogusdelen nog te wensen overlieten, is dit boek een fraaie luxe uitgave geworden. Ten opzichte van de catalogus is Het hertogdom Gelre iets aangepast. De auteurs kregen de mogelijkheid hun teksten waar nodig te herzien, het geheel werd bibliografisch geactualiseerd en bovendien van een personen- en geografisch register voorzien. Een paar bijdragen sneuvelden omdat ze voor het Nederlandse taalgebied niet interessant genoeg zouden zijn, en een paar andere artikelen werden vanuit het tentoonstellingsdeel overgeheveld naar de tekstbundel. Wat bleef was het aanzienlijke aantal bijdragen van 46 stuks, geschreven door 44 auteurs. Om de lezer houvast te geven zijn de artikelen in zes hoofdthema's ondergebracht. De onderverdeling doet echter wat onevenwichtig aan. Erg veel aandacht gaat uit naar traditionele politieke geschiedenis: dit thema vult maar liefst | |
[pagina 53]
| |
drie van de zes delen. In het eerste deel komt de staatkundige ontwikkeling van het hertogdom vóór 1543 aan bod (het jaar waarin Karel V Gelre veroverde en toevoegde aan het Bourgondisch-Habsburgse landencomplex). Het tweede deel gaat verder met de periode na 1543 en in deel drie staan hoofdzakelijk de relaties van het hertogdom met verschillende nabijgelegen graafschappen, hertogdommen en koninkrijken centraal. Naar mijn smaak is dit wat teveel van het goede. Hoewel de meeste stukken op zijn minst degelijk zijn geschreven en zeker ook overzicht bieden (zo maakt de genealogie van de Gelderse vorstenhuizen van Jahn en Van Winter de laatmiddeleeuwse dynastieke jungle aan de Nederrijn een stuk toegankelijker) overlappen ze elkaar inhoudelijk nogal eens. Bovendien zijn de meeste bijdragen niet de vrucht van nieuw onderzoek, maar leunen ze zwaar op de klassieke, hier en daar wat sleets aandoende Gelderse historiografie. Mijns inziens hadden de eerste drie delen aan kracht gewonnen als men de diverse aspecten van de politiek-militair-staatkundige verwikkelingen in wat langere, meer geïntegreerde betogen had behandeld. Als uitgangspunt hadden de artikelen van Wilhelm Janssen (een zeer helder beknopt overzicht van de geschiedenis van Gelre van de elfde eeuw tot 1543) en Frank Keverling Buisman (over de gevolgen van de Habsburgse verovering van Gelre in 1543 voor het bestuur in het hertogdom) kunnen dienen. Na alle politiek volgt met het vierde deel van het boek eigenlijk een allegaartje. Onder de kop ‘Gezagsverhoudingen, bestuur, economie en sociale verhoudingen’ zijn zeventien bijdragen bijeengebracht die inhoudelijk nogal uiteenlopen: het gaat van Joden in Gelre tot dijkschouwingen in het rivierengebied en van de Gelderse ridderschap tot de architectonische kenmerken van de Gelderse boerderij. Een wonderlijk amalgaam dus, maar juist dit deel schenkt meer aandacht aan recente ontwikkelingen in de Gelderse geschiedschrijving. Dat gebeurt enerzijds aan de hand van artikelen die de stand van het onderzoek omschrijven en toelichten (Klaus Flink en Bert Thissen in een ruim stuk over de Gelderse steden, Winfried Thoma over muntslag). Anderzijds grijpt een aantal auteurs hier de gelegenheid aan om de resultaten van hun recente onderzoek in een breder kader te plaatsen en ze aan een wat ruimer publiek dan gebruikelijk te presenteren: voorbeelden zijn de artikelen van Bas van Bavel over landbouw, bosbouw en visserij en Jan Kuys over de verhouding tussen de regionale en centrale bestuurslagen in het hertogdom. Zeer interessant is de bijdrage van Bert Thissen over het dagelijks leven in het laatmiddeleeuwse Nijmegen. Thissen onderzocht de rekeningen van waldgraaf Hendrick van Boutershem en diens boedelinventaris. Hij reconstrueerde op grond daarvan niet alleen de werkzaamheden van deze ambtenaar, maar ook zijn persoonlijke huishouden en zijn levensstijl. Hiermee verruimt de auteur op zeer welkome en ongebruikelijk gedetailleerde wijze de kennis van het laatmiddeleeuwse stedelijk leven in Oost-Nederland. Het deel over kunst en cultuur is in thematisch opzicht meer een eenheid. Gerard Nijsten zet in zijn artikel ‘Hof en cultuur: karakteristiek van een middelgroot hof aan de Nederrijn’ enkele grote lijnen uit, grotendeels op basis van de onlangs verschenen Engelse vertaling van zijn proefschrift. Hoewel het her- | |
[pagina 54]
| |
togdom niet echt de reputatie van een groot cultuurcentrum heeft, legt Nijsten veel nadruk op de rol van het Gelders hof als cultureel doorgeefluik: nieuwe kunstzinnige en culturele uitingen uit Noord-Frankrijk of de Nederlanden vonden vaak via het Gelderse hof hun weg naar de rest van het Duitse Rijk. Dat Gelre inderdaad een eigen cultuurproductie kende, die bovendien niet per se aan het hof gebonden was, laten de overige artikelen in dit deel zien. Aan bod komen literatuur, regionale taalontwikkeling, muziek in het Ancien Régime, de vormgeving van de hertogelijke zegels, onderwijs en letterkundig leven in de Nieuwe Tijd en handschriften voor privé-devotioneel gebruik. In de vervaardiging van die handschriften blijken de steden Nijmegen en vooral Arnhem op regionale schaal een belangrijke rol te hebben gespeeld. Deel zes heeft de titel ‘Identiteit en historisch bewustzijn’ meegekregen, maar behandelt feitelijk de tastbare en minder tastbare beeldvorming rond het hertogdom. Ute Heinen-von Borries, Willem Frijhoff en Gerard Venner blijven dicht bij het titelthema. Ze behandelen respectievelijk de zestiende- en zeventiende-eeuwse historieliederen en geschiedschrijving, het Gelderlandgevoel van nul tot nu en de Gelderse geschiedbeoefening vanaf de vroege negentiende eeuw tot net na de Tweede Wereldoorlog. Veel concreter van aard zijn de twee cartografische artikelen. Een daarvan, van de hand van Peter Meurer, is een boeiend overzicht van de Gelderse cartografie tot aan de zeventiende eeuw. Het andere is nog interessanter en vooral ook heel nuttig: Irmgard Hantsche geeft hierin acht zeer moderne overzichtskaarten van het hertogdom in de periode van 1339 tot 1980 (kaarten 5 tot en met 8 beslaan alleen Pruisisch Gelder). Zij vult hiermee een gat in de cartografie, dat is ontstaan omdat ook cartografen zich vaak langs moderne staatkundige scheidslijnen bewegen - de noodzaak van een grensoverschrijdende aanpak laat zich niet beter bewijzen. Overigens blijft het niet bij deze publicatie: in de toekomst kan de historisch belangstellende zelfs een heuse Kleiner Atlas zur Geschichte Gelderns tegemoet zien. Het beeld van Gelre komt in dit boek ook naar voren in de talloze prachtige afbeeldingen in zwart-wit en kleur. Een lust voor het oog en meestal heel functioneel, maar een enkele keer is de keuze van de beeldredactie lastig te volgen. Bij het artikel van Mare Tenten over het Gelderland van na 1578 bijvoorbeeld staan afbeeldingen van een bronzen vijzel van de beroemde krijgsheer van Maarten van Rossum (†1555), een vijftiende-eeuwse reliekbuste van de heilige Eusebius en het antependium van het Nijmeegse schippersgilde uit 1494 afgebeeld. Deze plaatjes hebben niets met de tekst te maken. Het wekt de indruk alsof men bij gebrek aan bijpassende artikelen de afbeeldingen maar ergens geplaatst heeft waar nog ruimte was. Wat mij meer in het algemeen trof in dit boek is de behoefte van enkele auteurs om Gelderland historisch op de kaart te zetten. Diverse keren wordt de lezer erop gewezen dat Gelre wel degelijk veel voorstelde, een belangrijke speler was in het politieke krachtenspel in West-Europa en zeker wél culturele betekenis had. Deze houding komt een beetje defensief over en leidt hier en daar tot een te grote nadruk op de interne historische ontwikkelingen in Gelre. Dat is nergens voor nodig. Gelre is de moeite van het bestuderen meer dan waard en mijns inziens zouden bepaalde karakteristieken van het gebied juist beter zijn | |
[pagina 55]
| |
uitgekomen als het vergelijkend perspectief wat vaker was gehanteerd. Het graafschap Holland bijvoorbeeld zou zich daar uitstekend voor lenen, maar juist deze buurman wordt verrassend weinig genoemd in de bundel. Uiteraard is de Gelderse geschiedschrijving gebaat bij een werk als dit. Niet alleen werpen de talrijke artikelen licht op veel interessante aspecten van de geschiedenis van het hertogdom, maar het boek zal die door zijn aantrekkelijke vormgeving ook onder de aandacht van een groot publiek brengen. Dat is een grote verdienste van de uitgevers. Toch staat er onvermijdelijk ook heel veel niet in. Godsdienst, economische structuren en fiscaliteit, onderwerpen die in literatuur over West-Europese staatsvorming steevast een stevige rol krijgen toebedeeld, worden in dit boek te weinig voor het voetlicht gehaald. De tekortkomingen zijn overigens bekend: Keverling Buisman haalt in de inleiding met instemming de hiaten aan die Dick de Boer in zijn recensie over de tweedelige catalogus in Bijdragen en Mededelingen Gelre opsomde.Ga naar eindnoot1. En dus is Het hertogdom Gelre, hoewel zijn uiterlijk anders doet vermoeden, niet het Nieuwe Handboek van de Geschiedenis van Gelre geworden dat de klassiekers van Jappe Alberts en Nijhoff gaat vervangen. Daarvoor ontbreekt er teveel en heeft de bundel inhoudelijk toch te weinig samenhang. Maar het was ook niet de opzet van de makers om een handboek te produceren. Zij hopen vooral dat deze bundel, in de woorden van Keverling Buisman, ‘dè smaakmaker kan worden voor een geheel nieuw opgezette, volwaardige geschiedenis van Gelre’. Daarin zijn ze wat mij betreft geslaagd. Job Weststrate |
|