Madoc. Jaargang 2004
(2004)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 56]
| |
Troubadours van grote klasseGuillaume IX d'Aquitaine. Las Cansos del Coms de Peitieus. Brice Duisit, zang en vedel met strijkstok. Alpha 505. 2003. 55:50 min. €22,50Willem van Poitiers (1071-1126) was als hertog Willem IX van Aquitanië (1086-1126) en zevende graaf van de Poitou één van de grote heersers van zijn tijd. Op het toppunt van zijn macht beheerste hij bijna een derde van het huidige Frankrijk. Hij werd ook wel Willem de Jonge genoemd. Want zoals de Vlaamse graven die Boudewijn heten en de Franse koninklijke Lodewijken, kregen de Aquitaanse Willems bijnamen om ze uit elkaar te houden. Sinds enige tijd heeft Willem XI er een nieuwe naam bij: Willem de Troubadour. Hij wordt namelijk tegenwoordig vereenzelvigd met de twaalfde-eeuwse troubadour lo Coms de Peitieus (de graaf van Poitiers), een identificatie die pas recent tot stand kwam. Willem was een kleurrijk figuur, op vele punten een vat vol tegenstellingen, zodat hij door Italiaanse letterkundigen ook wel il trovatore bifronte (de troubadour met de twee gezichten) wordt genoemd. Door zijn libertijnse gedrag raakte hij meermaals in conflict met de Kerk. En zelfs onder de dreiging van excommunicatie wegens een buitenechtelijke verhouding met de burggravin van Châtellerault bleef hij een provocateur. Zo zou hij tegen de bisschop die hem moest excommuniceren geroepen hebben dat hij zijn minnares alleen zou verstoten wanneer de bisschop zijn haar zou verven. De bisschop in kwestie was volledig kaal. Willem mocht dan moeite hebben met sommige prelaten en ook met de moraal van de Kerk, hij leefde in een tijd die doordrenkt was van het christelijk heilsperspectief en de rol van de kerk daarin. De hertog ging meermaals op kruistocht. Eerst naar het Heilig Land in 1101-1102 en later naar Spanje, waar hij samen met koning Alfonso I van Aragon enkele eclatante overwinningen tegen de Arabieren boekte. Op 10 februari 1126 stierf hij bij Blaye, ten noorden van Bordeaux, tijdens de belegering van de burcht van één van zijn opstandige vazallen. Hij werd begraven in de door zijn vader gestichte grafelijke abdijkerk van Montierneuf in Poitiers. Behalve staatsman en krijgsheer was Willem dus ook dichter, troubadour. Hij schreef verzen om te zingen. Zijn overgeleverde oeuvre bestaat uit negen gedichten waarvan de authenticiteit min of meer vaststaat en twee twijfelgevallen. Die elf liederen zijn nu voor het eerst samengebracht op de cd Las Cansos del Coms de Peitieus. Het is een uitgave van belang, want Willem geldt als de eerste van de troubadours die in de twaalfde en dertiende eeuw de hoofse liefde hebben bezongen. Wie de elf liederen op deze cd aandachtig beluistert, zal bij vlagen verbijsterd zijn dat dit tot de hoofse poëzie gerekend wordt, of zoals de troubadours zelf zeiden, de fin 'amor of veraia amor, de verfijnde of ware liefde. De erotische gedichten van de graaf van Poitiers zijn namelijk soms ronduit onbetamelijk en plat. Neem nu bijvoorbeeld het lange lied Farai un vers pos mi soneilh (Ik zal een lied schrijven in mijn slaap). De troubadour bezingt dat hij als pelgrim twee scabreuze dames tegenkomt. Omdat hij zich stom houdt, zien de dames wel moge- | |
[pagina 57]
| |
lijkheden met hem en besluiten de pelgrim mee te nemen. Om absoluut zeker van zijn stomheid te zijn, zetten ze een grote rode kat op zijn rug en trekken die aan de staart ‘van mijn ribben tot mijn hielen’. De stoutmoedige troubadour geeft geen kik. Acht dagen blijft hij bij de dames. En hij besluit zijn vers met, excusez le mot...: ‘Ik neukte hen zoveel (Tant las fotei), wel honderdachtentachtig keer, dat ik bijna mijn nieren brak, en mijn harnas. En ik kan u niet zeggen hoe groot de malaise was, die over me kwam.’ In andere liederen komt de later zo bekende thematiek van de hoofse liefde wel naar voren. Willem bezingt de onbereikbare dame voor wie hij in het geheim grote liefde koestert. In het lied Ab la dolcher del temps novel (‘In de mildheid van het nieuwe seizoen’) bezingt de troubadour de ontluikende lente. Hij wacht op een brief van zijn geliefde en beschrijft zijn liefde voor haar. Toch neemt ook dit gedicht een minder platonische wending: ‘Enquer me lais Dieu viure tan, C'ajas mas manz sotz so mantel.’ (En dat God mij nog zo lang laat leven, dat ik mijn handen onder haar hemd mag hebben). Van alle aan Willem toegeschreven liederen is slechts bij één vers de muziek overgeleverd. Het is de eerste strofe van het beroemde Pos de chantar m'es pres talens (‘Omdat ik zin heb om te zingen’ of - in de vertaling van de betreurde Nederlandse troubadour Willem Wilmink - ‘Omdat ik hunker naar een lied’).Ga naar eindnoot1. Pos de chantar is een atypische ballade, die in zekere zin zijn testament vormt. Willem - aan het eind van zijn leven, en zich mogelijk voorbereidend op een pelgrimstocht naar het graf van de heilige Jacobus in Compostella - verzucht dat hij de liefde niet meer zal dienen en met angst en vrezen zijn zoon zal achterlaten, in oorlog, omringd door vijandige buren. Hij vraagt vergiffenis aan zijn naasten en ‘bidt tot Jezus op zijn troon in het Romaans en in het Latijn’ (‘Et ieu prec en Jesu del tron et en romance et en lati’). Het lied is van kapitaal belang voor de muziekgeschiedenis van de Middeleeuwen, omdat van de eerste verzen de melodie is overgeleverd. Het is daarmee één van de oudste troubadourmelodieën. Maar in het lied verhaalt Willem ook van een belangrijke politieke ontwikkeling. Het is waarschijnlijk geschreven in 1126 of in 1127, het jaar van zijn dood. In 1126 was de Franse koning Lodewijk de Dikke de Auvergne binnengevallen om de bisschop van Clermont te hulp te schieten in zijn strijd tegen de graaf van Montferrand. Lodewijk begaf zich daarmee buiten het gebied, waarin hij zijn koningsmacht effectief kon doen gelden; de Auvergne behoorde tot de invloedssfeer van de hertog van Aquitanië. Maar in plaats van hem te bestrijden schiet de hertog de koning te hulp. Het is een meer dan symbolisch moment in de geschiedenis van de Franse staatsvorming dat hier wordt geïllustreerd: in het melancholieke lied bezingt de hertog-troubadour ook zijn trouw aan de koning, van wie - en dat is nieuw - hij zijn gebieden in leen heeft. Zo poogt Willem met koninklijke steun voor zijn zoon het graafschap Poitiers, de senhoratge de Peitieus, veilig te stellen. Deze politieke ontwikkelingen zijn ook wel uit andere bronnen bekend, maar opmerkelijk aan dit lied, is dat de hertog-troubadour zelf aan het woord is. Historisch en literair is deze cd een bijzonder document. Muzikaal ook. De twaalfde-eeuwse jongleur (minstreel) bracht zijn liederen ten gehore voor een hofpubliek dat hem beoordeelde op zijn zang en zijn inventiviteit om met raffi- | |
[pagina 58]
| |
nement zijn of andermans liederen te brengen. Brice Duisit is een geweldige jongleur. Hij speelt met dramatiek, zingt vol overgave en strijkt op zijn vedel dat het een lieve lust is. Zoals het op deze nieuwe opname klinkt, zo zou het geklonken kunnen hebben, nee, zo moet het geklonken hebben! Het is geen sinecure om een oeuvre te vertolken, waarvan wel de teksten zijn overgeleverd, maar bijna geen muziek. Twee jaar lang trok Brice Duisit zich terug in het musicologisch studiecentrum bij de abdij van Royaumont ten noorden van Parijs (www.royaumont.com) om zich te verdiepen in de muziek en de wereld van de troubadours. Hij bestudeerde er hun poëzie en muziek. Vanuit de wetenschap dat troubadours vaak elkaars melodieën hergebruikten - het zogenaamde contra factum - werkte hij aan een muzikale reconstructie van de gedichten van Willem van Aquitanië. Hoewel, reconstructie is eigenlijk niet het goede woord. Daarvoor is er namelijk te weinig materiaal voorhanden. Van muzikant werd Duisit dan ook componist, waarbij de overgeleverde melodieën van andere troubadours hem bleven inspireren. Het is zo goed als zeker dat de graaf van Poitiers zijn eigen liederen voordroeg. Of hij zichzelf ook begeleide op de vedel staat niet vast. Duisit koos toch voor een instrumentale begeleiding, waarbij hij de gezongen teksten omspeelt. Die keuze is bijzonder gelukkig uitgevallen, omdat Duisit zich daarmee veel meer muzikale mogelijkheden ten opzichte van de poëzie heeft gegeven, dan wanneer hij zonder begeleiding gezongen had. Instrumentenbouwer Christian Rault reconstrueerde een middeleeuwse vedel met strijkstok op basis van de instrumenten die zijn afgebeeld op de Pórtico de la Gloria van de kathedraal van Santiago. Samen ontwikkelden Rault en Duisit de techniek om de vedel goed te bespelen en te zorgen voor een goede balans tussen het instrument en de menselijke stem. Of de verzen van Willem van Poitiers ook echt zo geklonken hebben? Geen sterveling zal het ooit kunnen zeggen. Duisit heeft ook geen pretenties in die richting. Hij is geen musicoloog, maar een liedzanger die getroffen is door de verzen van de graaf van Poitiers. En wie naar zijn melodieën bij de middeleeuwse tekst luistert, zal de vraag naar de authenticiteit ervan snel als academisch afdoen. Hier wordt op oorspronkelijke wijze muziek gemaakt. Ieder gedicht krijgt zijn eigen accenten en muzikale karakter. Duisit voegde er twee eigen instrumentale stukken aan toe, waardoor luisteraar en zanger even op adem kunnen komen. De tekst is van de graaf van Poitiers, de muziek een beetje. Maar de melodieën zijn vooral van Brice Duisit, die een muzikaal monument opricht voor zijn illustere voorganger. Maar Duisit hoeft niet in de schaduw te staan van Willem: op deze waarlijk historische opname komen twee troubadours van grote klasse samen. Jeroen Westerman |
|