Vooral met het oog op het laatste is het jammer dat de werken van Hildegard niet in een Nederlandse vertaling beschikbaar zijn. Dit geldt niet voor het heiligenleven dat over haar geschreven is. Al in 1944 deed de benedictijn Henri Boelaers een vertaling van deze tekst verschijnen. Hij moest het echter doen met de tekst uit de Patrologia Latina. Inmiddels is er een nieuwe en betere editie verschenen van de hand van de Duitse filologe Monika Klaes: Leben der heiligen Hildegard von Bingen. Kanonisation der heiligen Hildegard, Fontes christiani 29 (Freiburg etc. 1998). Tony Lindijer geeft een vertaling van Klaes' editie, voorzien van een uitvoerige inleiding. Haar werk is opgedragen aan de pionier van Hildegardstudies in de Nederland, Henri Boelaers.
De inleiding bespreekt achtereenvolgens Hildegards leven en achtergrond, haar plaats in de geschiedenis van de middeleeuwse mystieke theologie, de ontstaanswijze van de vita als het werk van verschillende auteurs, de pogingen tot canonisatie en Hildegards levensweg, zoals wij die uit de vita kunnen afleiden. Dit deel van Lindijers boek lijkt in het bijzonder gericht op een publiek dat minder vertrouwd is met middeleeuwse heiligenlevens. Studenten en de belangstellende leken worden goed bediend, bijvoorbeeld door uitvoerige informatie over de ontwikkeling van het heiligenleven als genre of de gang van zaken bij een heiligverklaring. Jammer is wel dat het beeld van mystiek zo traditioneel is: Lindijer concentreert zich op de godservaring als het centrale element. Het probleem hierbij is dat een vertaler of uitgever van een tekst zich dan moet gaan afvragen of de beschreven persoon zich nu wel, niet of niet altijd bezighield met wat volgens bovengenoemde definitie mystiek is, wat godservaringen nu eigenlijk zijn en in hoeverre er bij iemand als Hildegard werkelijk sprake was van dergelijke ervaringen. Dit zijn kwesties die niet kunnen worden opgelost. Ze zijn ook niet erg interessant: belangrijker is hoe Hildegard als ontvangster van godservaringen is beschreven en de wijze waarop deze beschrijvingen zijn gerecipieerd, in haar tijd en daarna.
Een minstens even belangrijk probleem is dat middeleeuwse mystieke auteurs de godservaring wel als een hoogtepunt, maar niet als de hoofdzaak van hun activiteiten bespreken. In de recente handboeken van Bernard McGinn, The presence of God. A history of Western Mysticism (New York 1991) en Kurt Ruh, Geschichte der abendländische Mystik (München 1990) wordt het accent meer gelegd op de mystiek als levenswijze en als vorm van theologie. De mystieke theologie wordt door deze geleerden beschreven als een methode om geestelijke perfectie te bereiken; hierbij kon bij wijze van bijzondere genade een godservaring worden geschonken. Deze visie sluit beter aan bij die van middeleeuwse mystici en maakt het mogelijk de teksten van en met betrekking tot een mysticus of mystica als een samenhangend geheel te zien, waarin een bepaalde inhoud op de lezers of toehoorders werd overgedragen. Hierbij ging het niet om verslagen van buitengewone ervaringen van een individu, maar om het geven van informatie die anderen kon helpen in hun streven naar ware vroomheid. Verder weet Lindijer de verleiding niet helemaal te weerstaan om een interpretatie te geven van Hildegards psyche aan de hand van de vita. Het is maar de vraag of een heiligenleven geschikt is voor zo'n analyse - gelukkig maken dergelijke bespiegelingen maar een klein deel van haar inleiding uit.