Madoc. Jaargang 2004
(2004)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 22]
| |
• Hans Wilbrink
| |
Cluny en CîteauxIn het laatste kwart van de elfde eeuw werden de ontwikkelingen in de Westerse Kerk sterk bepaald door hervormingsgezinde pausen. Vooral Gregorius VII (1073-1085) en Urbanus II (1088-1099) waren invloedrijk. De rol van Gregorius betrof vooral de strijd om de investituur, maar hij stelde ook de simonie en ander wangedrag van clerici aan de kaak. Urbanus II was een cluniacenzer monnik die het werk van Gregorius succesvol voortzette: hij vergrootte de pauselijke macht door de organisatie van de eerste kruistocht in 1095 en bevorderde de ontvlechting van kerk en staat. Urbanus gebruikte zijn vroegere abdij in Cluny als een bolwerk voor zijn hervormingen. Vanuit die abdij werd een groot netwerk opgezet van dochterinstellingen die de pauselijke machtsidealen verder uitdroegen. Tegelijkertijd vonden er in Cluny zelf veranderingen plaats in de monastieke beleving: het voor monniken verplichte handwerk uit de Regel van Benedictus werd langzamerhand op de achtergrond gedrongen, omdat de noodzaak ervan was verminderd door de sterk groeiende materiële rijkdom. Die was vooral het resultaat van landopbrengsten, giften en afkoopsommen van de ridderstand. Er was in Cluny een grote aandacht voor de liturgie en het officie, en het orare (bidden) werd ten koste van het laborare (werken) in het begin van de twaalfde eeuw haast tot enig doel verheven. Rijkdom leidde echter ook hier tot zelfgenoegzaamheid en lethargie en spoedig was er van de oorspronkelijke benedictijnse armoede- en nederigheidsprincipes weinig meer over. Vooral onder het bewind van abt Pontius van Melgueil (1109-1122) werd er met de bouw van Cluny III zoveel geld aan het klooster besteed dat de kas leeg raakte. | |
[pagina 23]
| |
In dezelfde tijd kwam er in de vorm van de vita apostolica-bewegingGa naar eindnoot1. en vooral door de reactionaire monastieke beweging van Cîteaux een krachtige tegenactie op gang met als belangrijke representant Bernardus van Clairvaux. In de nieuwe orde van de Cisterciënzers werd naast het bidden ook weer een grote plaats ingeruimd voor de dagelijkse arbeid en er werd, althans aanvankelijk, geleefd in grote soberheid en armoede. Bovendien was een cisterciënzer klooster toegankelijk voor alle lagen van de bevolking. De cisterciënzer spiritualiteit werd gekenmerkt door een terugkeer naar het oorspronkelijke monastieke enthousiasme door een volledig herstel van het gezamenlijke kloosterleven met een grote aandacht voor de oorspronkelijke benedictijnse observantie. De cluniacenzer beweging wordt ten tijde van Hildegard dus gekenmerkt door twee aspecten: in politieke zin door het krachtige Rome door gestimuleerdeAfb. 1. Tekening van de abdijkerk van Cluny voor de afbraak (1800), afb. XXVI uit K. Bussmann, Bourgondië. Kastelen, kloosters en kathedralen in het hart van Frankrijk (De Bilt 1984).
streven naar een invloedrijke, onafhankelijke positie van de orde en in monastieke zin door een nogal luchthartige interpretatie van de Regula Benedicti waardoor elitarisme en materialisme ten koste van nederigheids- en armoedeprincipes de kloosters konden binnendringen. De cisterciënzer invloed wordt daarentegen gekenmerkt door een veel meer introverte monastieke gerichtheid. Dit bleek onder meer uit een striktere handhaving van de Regel van Benedictus. Dit gold niet alleen voor de geloften van armoede, gehoorzaamheid en kuisheid, maar het betrof ook de eredienst en het officie. En hoewel zich al spoedig veel kloosters bij de beweging van Cîteaux aansloten, waren de cisterciënzers politiek minder expansief gericht. Daarnaast hadden ze in vergelijking met het Cluny ten tijde van Pontius een duidelijke voorkeur voor een veel soberder levensstijl. Aangezien deze ontwikkelingen zich voordeden in benedictijnse kringen in Hildegards tijd is het interessant na te gaan of deze ook in haar kloosters te herkennen zijn. De vraag is hoe Hildegard stond tegenover de door Cluny gepropageerde investituurveranderingen en in hoeverre zij ook zelf streefde naar autonomie en onafhankelijkheid. Hebben Hildegards kloosters een plaats in de materialistische en elitaire traditie van Cluny of kunnen we spreken van een voorkeur voor de soberder bernardijnse monastieke opvatting? Kortom, hoe interpreteerde Hildegard de Regula Sancti Benedicti? | |
[pagina 24]
| |
Hildegards streven naar autonomieOver Hildegard en haar verhouding tot de wereldlijke en de kerkelijke machthebbers in haar tijd valt in haar correspondentie veel te lezen. Door haar krachtige optreden creëerde zij een ferme onafhankelijke houding ten opzichte van keizer, paus en bisschoppen. Zij was zeer gesteld op een zo groot mogelijke vrijheid van handelen.Ga naar eindnoot2. Hildegard ontpopte zich, onder andere in de brieven aan Frederik I Barbarossa duidelijk als een voorvechtster van de ontvlechting van wereldlijke en geestelijke macht en als zodanig was ze een adept van het door de paus gesteunde cluniacenzer onafhankelijkheidsstreven. Daarnaast weten we van Hildegard dat zij veel energie besteedde aan de totstandkoming van volledige autonomie van haar eigen klooster op de Rupertsberg bij Bingen. Zij voerde daartoe felle strijd met de abt en de monniken van haar vroegere klooster op de Disibodenberg bij Alzey. Ook haar optreden jegens de Mainzer prelaten naar aanleiding van het over haar klooster opgelegde interdict demonstreert een krachtig streven naar autonomie. In niet mis te verstane woorden en geschriften bevocht zij deze in haar ogen onterechte disciplinaire maatregel. Deze was haar opgelegd, omdat ze een geëxcommuniceerde man in gewijde grond had begraven.Ga naar eindnoot3. | |
Hildegards monastieke opvattingenHildegard is in haar eigen tijd fel bekritiseerd omdat ze, zeker bij de toelating van de nonnen tot de Rupertsbergerabdij, een sterk selectief beleid voerde. Niet iedereen was welkom in haar convent: ze had een uitgesproken voorkeur voor meisjes uit de hogere stand. Er was dus geen sprake van een vrije toelating, zoals bij de cisterciënzers, maar een strenge ballotage waarbij haar stem van abdis beslissend was. Dit standpunt werd krachtig bestreden door de abdis van Andernach, Tenxwindis, die ernstig in Hildegards toelatingsbeleid teleurgesteld was. Vooral de afwijzing van de onaanzienlijken en de minder bedeelden gispt zij. Immers, Jezus zelf was het die vissers en arme mensen tot zijn apostelen verkoos. En zei Petrus niet dat hij zelf ervaren had dat bij God geen aanzien des persoons bestaat? Tenxwindis besluit haar schriftelijke tirade met 1 Kor. 1, 26-28 waarin staat dat God niet de machtigen en aanzienlijken van deze aarde verkiest, maar juist de nederigen en wie veracht zijn.Ga naar eindnoot4. Hildegard reageert op de felle veroordeling van Tenxwindis met de woorden: ‘En welke mens brengt zijn totale kudde in één stal bijeen, namelijk ossen, ezels, schapen, bokken - zonder dat zij ruzie krijgen?Ga naar eindnoot5.’ Er is bij Hildegard dus nadrukkelijk sprake van een geheel eigen opvatting over de samenstelling van haar (eerste)Ga naar eindnoot6. convent. Hildegard was zelf afkomstig uit een elitair milieu en dat zal een rol gespeeld hebben bij die samenstelling, maar de indruk bestaat ook dat zij materiële oogmerken had met deze selectieve toelating: de dames waren van rijke komaf en brachten grote bruidsschatten mee. Hildegard financierde er onder andere de bouw van de Rupertsberger abdij mee en stichtte later haar filiaal in Eibingen. Hier ligt een parallel met Cluny. Ook daar werden de rijkelijk binnenstromende middelen aangewend voor de vestiging van neveninstellingen en (tot tweemaal toe) voor de vergroting van de eigen kloosterkerk. Hildegards financiële management was onmiskenbaar gericht op het genereren van een substantieel basisvermogen | |
[pagina 25]
| |
Afb. 2. Hildegards klooster op de Rupertsberg te Bingen.
en daarin vertoonde zij meer overeenkomst met de cluniacenzer dan met de cisterciënzer abten van haar tijd. Hildegards opvattingen over het officie, de kloosterliturgie, kwamen overeen met de monastieke gebruiken van Cluny. Ze was voortdurend intensief bezig met de sublimering van het officie door er op hoog artistiek niveau teksten en composities voor te creëren. Deze muzikale en literaire overdaad die bovendien op hoogtijdagen samenging met een weelderig versierd optredenGa naar eindnoot7. van haar zusters, kwamen overeen met de cluniacenzer gewoonten,Ga naar eindnoot8. maar in het geheel niet met de bernardijnse soberheid van de cisterciënzer eredienst en ook niet met de oorspronkelijke richtlijnen van Benedictus. Hildegard nam met betrekking tot de liturgie dus een geheel eigen positie in. Ze drukt een krachtig individueel stempel op de literaire en muzikale kwaliteit van het officie. Ook weten we uit haar correspondentie en vita dat zij geen voorstander was van een al te ascetische levenswijze. Hildegard wees bijvoorbeeld de ascese van haar eigen magistra Jutta von Sponheim ronduit af. Jutta tuchtigde haar eigen lichaam, was vegetariër, vastte bijna onophoudelijk en leidde een leven van onbaatzuchtige inkeer. Deze manier van leven en van beleven van het monnikenideaal is geheel tegengesteld aan die van de latere Hildegard.Ga naar eindnoot9. | |
De Regula Sancti BenedictiDe vraag is hoe ‘benedictijns’ Hildegards kloosters dan nog waren en hoe zij verder de Regula Sancti Benedicti interpreteerde. In hoeverre week ze af van de gangbare benedictijnse gebruiken? Wat waren Hildegards opvattingen aangaande enkele essentiële benedictijnse monastieke standpunten: de stabilitas loci (de gebondenheid van monniken en monialen aan hun klooster), de cura animarum (pastorale missie en de zielzorg) en de verhouding orare et laborare (het bidden en het werken)? Ludo Milis onderscheidt in het middeleeuwse monnikendom twee religieuze typen: de vroegmiddeleeuwse Keltische en mediterrane monniken die minder krachtig waren georganiseerd en die mobiliteit (instabilitas) vooropstelden | |
[pagina 26]
| |
Afb. 3. Hildegard en Benedictus van Nursia bekijken de stamboom van gestichte kloosters. Uit: Benedictine Abbey of St. Hildegard. Rüdesheim/Eibingen (Petersberg 2003) 23.
omdat prediking en zielzorg (de cura animarum) belangrijke doelen waren en daarnaast de kloostergebonden benedictijnen die de nadruk legden op de stabilitas loci, het permanente verblijf in de eigen abdij.Ga naar eindnoot10. Voor hen gold de Regel van Benedictus met het ora et labora-principe. Zij waren in principe geen zielzorgers. Als een monnik wilde verhuizen van het ene klooster naar het andere was dat slechts bij hoge uitzondering mogelijk. Bernardus, die in Clairvaux nogal eens te maken had met ‘overlopers’, schreef in 1142 een brief en een traktaat over de stabilitas loci, waarin hij aangaf hoe belangrijk het was de eenmaal gekozen plaats te handhaven.Ga naar eindnoot11. Hij toonde begrip voor een overgang naar een strengere leefwijze, maar kon zich ongetwijfeld niet voorstellen dat de overgang van Cîteaux naar Cluny daar een voorbeeld van was. Bernardus waarschuwde monniken voor een al te roekeloos afscheid van hun eigen kloostergemeenschap, omdat het geringschattend kon overkomen op wie achterbleef. Bovendien kon een dergelijke stap zijn ingegeven door een negatieve keuze: men ondervond onvrede | |
[pagina 27]
| |
in het eigen klooster en zocht om die reden naar een ander.Ga naar eindnoot12. Beter is het in zo'n geval om in eigen kring orde op zaken te stellen. Na een (pelgrims)reis behoorden monniken aan het eind van het officie nederig om het gebed van hun medebroeders te vragen, want ‘onderweg hebben ze misschien ongemerkt iets verkeerds gezien of een onnodig woord gehoord.’Ga naar eindnoot13. Bovendien was er het gevaar dat pelgrimerende monniken essentiële onderdelen van de Regula Benedicti onderweg niet konden nakomen. Het verkiezen van de vrijwillige ballingschap in een klooster werd gezien als een belangrijke stap op weg naar de hemel, een pelgrimage naar God. Benedictus heeft geen goed woord over voor de zogeheten rondzwervers: ‘Over de armzalige manier waarop al die lieden leven kunnen we beter zwijgen dan spreken’ en: ‘ze zijn in alle opzichten nog slechter dan de sarabaïeten.’Ga naar eindnoot14. Zijn regel laat er geen twijfel over bestaan: een monnik hoort thuis in zijn klooster waar hij in gehoorzaamheid, nederigheid en zuiverheid zijn dienst moet vervullen. Hildegard hield zich niet overtuigendAfb. 4. Hildegard van Bingen tekent haar visioenen op met behulp van een monnik. Miniatuur uit de Scivias. Uit: Benedictine Abbey of St Hildegard. Rüdesheim/Eibingen (Petersberg 2003) 4.
aan de stabilitas loci. Zij verliet samen met achttien nonnen het dubbelklooster op de Disibodenberg en bouwde een nieuw onderkomen op de infrastructureel beter gelegen Rupertsberg bij Bingen, zodat ze van daaruit alle kanten op kon. En in de tweede helft van haar leven maakte ze dan ook een aantal - voor die tijd - behoorlijke reizen, onder andere naar het bekende cluniacenzer klooster te Hirsau.Ga naar eindnoot15. Ze wilde, tegen de benedictijnse gewoonte in, deelnemen aan de directe en indirecte zielzorg, de cura animarum, door predikaties te verzorgen op plaatsen waar ze veel mensen kon bereiken, zoals in de steden Mainz, Trier en Keulen. Ze bezocht ook een aantal kloosters om er aan de abten adviezen te geven over hun leidinggevende taken. Dikwijls was er al een briefwisseling met de betreffende abt of het betreffende convent aan vooraf gegaan. Die oorspronkelijke zorg via brieven maakte dan plaats voor meer directe zielzorg doordat zij zich rechtstreeks wendde tot hen die die zorg behoefden of tot hen die zelf zielzorger waren en die pastoraal wilden worden ondersteund. Dat Hildegard in het laatste kwart van haar leven haar tot dan toe stabiele bakens verzette en het klooster meermalen verliet, kan ook te maken hebben met haar studie van het leven van Disibod, de patroonheilige van haar eerste klooster op de Disibodenberg. We weten niet veel van Disibod, maar wel dat hij behoorde tot de eerste categorie Keltische monniken van Milis, de per definitie | |
[pagina 28]
| |
mobiele zielzorgers en predikers. De Regel van Benedictus boette op het punt van de stabilitas loci voor Hildegard gaandeweg dus duidelijk aan belang in. Hildegard spreekt in haar brieven niet zo vaak direct over BenedictusGa naar eindnoot16., maar zij maakt wel vele toespelingen op de Regula in bijvoorbeeld haar eerste grote werk, de Scivias.Ga naar eindnoot17. De allusies op de Regula Benedicti blijken daar echter voornamelijk de proloog en de paragrafen over de gehoorzaamheid en de nederigheid te betreffen.Ga naar eindnoot18. En dat zijn precies de paragrafen die door een kloosterleidster eerder als middel dan als doel zullen zijn aangewend. Door voortdurend, steunend op de autoriteit van Benedictus, haar zusters te wijzen op de plicht tot gehoorzaamheid en nederigheid hanteerde Hildegard de regel als een richtinggevend instrument waardoor zij de beheersbaarheid van het convent trachtte te versterken. Het grote aantal ontleningen betekent op zichzelf niet dat zij de regel als een primair monastiek doel beschouwde. En het gaat zeker te ver om op basis van deze allusies te concluderen dat ‘haar klemtoon op een dergelijke nederigheid uiteraard is ingegeven door een sterk conservatisme’Ga naar eindnoot19. temeer daar ze op andere punten, zoals de stabilitas loci en de cura animarum de regel kennelijk minder belangrijk achtte en zich juist progressief profileerde. In een autobiografisch deel van haar vita beschrijft ze dat op een zeker moment haar adellijke dochters ‘verstrikt waren geraakt in een net van ijdelheden’ en dat ze ‘hen beschermend heeft omringd en versterkt zowel met de woorden van de Heilige Schrift, als door de discipline van de regel...’ Met als gevolg dat sommige dochters haar achter haar rug om zwart maakten door te zeggen ‘dat ze die ondraaglijke drukte over die kloostertucht, waarmee ik hen wilde verstikken, niet konden verdragen.’Ga naar eindnoot20. Voorts zag zij de regel ook als een instrument dat de monnik matigheid kon leren en oordeelkundigheid. Hildegard herhaalde dikwijls dat de moderatio en de discretio belangrijke deugden zijn voor monniken. De regel is voor Hildegard vooral een toonaangevend en richtinggevend instrument voor de kloostertucht. Een middel dat door haar dikwijls niet zonder enig opportunisme werd gehanteerd. Over het ora et labora-principe is in het voorgaande al een en ander opgemerkt. Hildegard wendde veel van haar creatieve energie aan om het officie te sublimeren. Onmiskenbaar is het zo dat Hildegard grote waarde hechtte aan het ora-principe. Over het labora-aspect in haar kloosters vernemen we in de correspondentieGa naar eindnoot21., haar primaire visionaire werken en in haar vita nauwelijks iets. Veel is er daarentegen te lezen over haar intellectuele arbeid, de neerslag van haar ideeën over ethiek en pastorale zorg en in latere jaren over de directe zielzorg die zijzelf in de nabije omgeving en tijdens haar reizen gaf. Met betrekking tot dit aspect van de regel mag geconcludeerd worden dat de sfeer in haar kloosters meer verwant is aan de cluniacenzer voorkeur voor zang en gebed dan aan het labora-principe van de cisterciënzers. Toen Hildegard haar eigen klooster stichtte, deed ze dat niet op een voor cisterciënzers gebruikelijke afgelegen plaats in het woud of in een nog onontgonnen gebied. Integendeel ze zocht heel bewust een stedelijke locatie, de Rupertsberg bij Bingen. Deze plaats, op een knooppunt van wegen, in de buurt van de keizerlijke palts van Ingelheim, was uitermate geschikt voor haar expansieve aspiraties. De steden of drukke plaatsen werden door de cisterciënzers doorgaans | |
[pagina 29]
| |
gemeden. Hildegard streefde naar invloed en dan niet alleen in haar naaste omgeving, maar ook ver daarbuiten. Ze zonderde zich beslist niet af. Ook op dit punt wijzen Hildegards opvattingen dus niet naar een grote verwantschap met het cisterciënzer gedachtegoed. | |
ConclusieHildegard van Bingen is in het spectrum dat begrensd wordt door enerzijds de beweging van Cluny en anderzijds de tegenbeweging van Cîteaux te lokaliseren aan de cluniacenzer kant. Haar politiek-autonome opvattingen en expansieve aspiraties, haar elitaire en materialistische toelatingsbeleid en het gematigd ascetische monnikenideaal rechtvaardigen deze conclusie. Daarnaast zijn ook de nogal vrije interpretatie van de Regula Benedicti en de toepassing ervan als middel voor de kloosterdiscipline en, ten slotte, de nadruk op het ora-aspect in de monastieke beleving tekenen die veel meer wijzen in de richting van Cluny dan in de richting van Cîteaux. |
|