Column
Soorten en maten
Het verhaal was mij al herhaaldelijk verteld voordat ik in Cambridge terechtkwam. Christopher de Hamel, nu bibliothecaris in de vermaarde Parker Library van Corpus Christi College, werkte toen nog voor het veilinghuis Sotheby's. Daar was hij verantwoordelijk voor de verluchte middeleeuwse handschriften. Hij beschreef ze niet alleen in de veilingcatalogi, maar was ook aanwezig bij de open dagen waarop mensen hun schatten konden laten taxeren. Er kwamen zoveel handschriften voorbij dat het een sport werd om aan het boekformaat van ieder aangedragen boek alvast te raden wat voor soort tekst het betrof: het kleine pocketformaat van de Parijse bijbels, de forse antifonaria, de meeste boektypen waren aardig in te schatten door het formaat en de dikte van het manuscript te combineren. Zo naderde er een man met een boekje dat De Hamel van een afstand moeiteloos kon raden. ‘That's a Book of Hours’, riep hij enthousiast, waarop de man hem geschrokken aankeek en stamelde: ‘No, it's mine...’.
Dit verhaal doet het natuurlijk uitstekend op recepties, en werkt ook eigenlijk alleen als het verteld wordt, want dan klinken de woorden ‘hours’ en ‘ours’ inwisselbaar. Deze anekdote is ook typerend voor mijn werk in Cambridge. Ik was altijd vreselijk voorzichtig met het opvragen van middeleeuwse handschriften, me realiserend dat het onvervangbare topstukken zijn die maar beter zo min mogelijk geconsulteerd konden worden. Dat is nu wel anders: omdat alle verluchte middeleeuwse handschriften uit de colleges en het Fitzwilliam Museum gecatalogiseerd moeten worden, zit ik dagelijks met die prachtige boeken in handen. En de bibliothecarissen van de oude college-bibliotheken trekken helemaal geen bedenkelijk gezicht als ik weer eens een topstuk aanvraag. Integendeel, ze lijken wel blij als ik zo veel mogelijk tijd in hun collectie doorbreng en hoe meer handschriften ik aanvraag om te beschrijven, hoe beter.
Zo krijg ik de meest fascinerende dingen in handen. Ik zoek niets speciaals, maar vind des te meer: de handtekening van koning Karel V op een schutblad, een berijmd schrijverscolofon, een miniaturist die achter in het boek een ‘rekening’ opstelde, fragmenten die uit de band vallen, prachtige iconografische vondsten en intrigerende teksten waar ik me nog nooit eerder in verdiept had. Het komt allemaal voorbij: 's ochtends kan ik in beslag genomen worden door een Bourgondische kroniek, terwijl ik mij 's middags laat verrassen door een twaalfde-eeuws Engels bestiarium.
Aangezien het Fitzwilliam Museum grondig verbouwd wordt, vertoef ik voorlopig in de bibliotheken van de colleges. Ze zijn allemaal anders, maar ieder op hun manier even stijlvol en tot de verbeelding sprekend. Dan geeft het niet als de stoelen versleten zijn, de verwarming het niet doet, de belichting te wen-