Madoc. Jaargang 2003
(2003)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 263]
| |
• Orlanda S.H. Lie
| |
[pagina 264]
| |
grijpen het ook, als we er een ander over horen praten. Augustinus komt uiteindelijk tot het inzicht dat God de tijd heeft geschapen samen met de wereld. De tijd die gemeten wordt aan de cyclische bewegingen van de hemellichamen heeft alleen betekenis in de vergankelijke wereld oftewel in het ondermaanse. In de wereld van God houdt de tijd op te bestaan, is er geen verleden, heden of toekomst, daar heerst alleen het eeuwige heden.Ga naar eindnoot5. Elke poging om de duur van het eeuwige te meten aan de hand van aardse maatstaven is tot mislukking gedoemd. De vertelling van de monnik laat op prachtige wijze de spanning tussen aardse tijd en hemelse zaligheid zien: wat de monnik als een kort moment van intens geluk beleeft, blijkt een periode van honderden mensjaren te zijn. Alleen de tijdsspanne van het vergankelijke, aardse bestaan is meetbaar. Deze tijd op aarde is een onvolmaakte afspiegeling van de eeuwige zaligheid. Het aardse bestaan is tijdgebonden en vergankelijk, in tegenstelling tot het eeuwige leven dat tijdloos en eeuwigdurend is. De notie van tijd begint met de schepping (Genesis 1:14-19) en eindigt met het Laatste Oordeel, waar de tijd zichzelf opheft en overgaat in de eeuwigheid. De geschiedenis van de mensheid is heilsgeschiedenis. De tijd hier op aarde wordt gemeten aan de hand van de beweging van hemellichamen. De tijdseenheden zijn afgestemd op de duur van kosmische cycli die het ritme van de natuur bepalen. De middeleeuwse tijdrekenkunde, de ars chronologia, is daarom nauw verbonden met de ars astronomia, een van de zeven artes liberales. In het middeleeuwse curriculum wordt zowel de astronomische tijdrekenkunde als de praktische toepassing ervan, de ars computus, gedoceerd als onderdeel van de ars astronomia. De ars computus was onmisbaar bij het vaststellen van de liturgische kalender met als centraal punt de berekening van de Paasdatum. Hierbij werd gebruikgemaakt van twee verschillende chronologische systemen: een maankalender (een maand is 29,5 dag) en een zonnekalender (een dag heeft 24 uur; een jaar bestaat uit 365 dagen, met om de vier jaar een schrikkeljaar). Op het concilie van Nicaea in 325 werden afspraken gemaakt om de paasdatum te berekenen: de eerste zondag na de eerste volle maan in de lente. Drie eeuwen later bepaalde de Engelse kerkgeleerde Beda dat het lente-aequinoctium op 25 maart (de verwekking van Christus) en de winter-evening op 25 december (geboorte van Christus) moesten vallen. Dit systeem hield stand tot 1200. In de dertiende eeuw gingen geluiden op voor het opstellen van nieuwe berekeningen die meer in overeenstemming moesten zijn met de astronomische werkelijkheid, maar het heeft uiteindelijk toch nog tot de zestiende eeuw geduurd voordat er veranderingen werden doorgevoerd en de Gregoriaanse kalender tot stand kwam.Ga naar eindnoot6. De voorgaande discussie maakt duidelijk dat kennis over de meetbare tijd, de middeleeuwse chronologie of tijdrekenkunde, een wezenlijke rol speelde in het | |
[pagina 265]
| |
christelijke wereldbeeld van de Middeleeuwen. Er werden teksten vervaardigd in het Latijn en in de volkstaal die deze kennis vastlegden. Vorm en inhoud van deze traktaten tonen een grote verscheidenheid. Voor wie werden deze teksten geschreven? Hoe werd de informatie gepresenteerd? Hoe verliep het proces van kennisoverdracht in de volkstaal? Op zoek naar antwoorden, ga ik te rade bij een drietal Middelnederlandse teksten die gegevens over de tijdrekenkunde bevatten, met speciale aandacht voor informatie over het schrikkeljaar: een berijmde kosmologische verhandeling (De Natuurkunde van het Geheelal), een prozatraktaat over de natuurwetenschap (De Proza-Natuurkunde van broeder Thomas) en een prozavertaling van de Summa iudicialis de accidentibus mundi, een astrologische compilatie van de veertiende-eeuwse Engelse geleerde John Ashenden. | |
De Natuurkunde van het GeheelalDe anonieme auteur van deze dertiende-eeuwse berijmde verhandeling over de kosmos richt zich, bij monde van een ik-verteller, tot een doelgroep die blijkbaar weinig of geen ervaring heeft met het verwerken van dergelijke teksten:Ga naar eindnoot7.
Merct hoe ic dit sal beghinnen.
Verstatet wel in uwen sinnen,
Want wildi emmer lesen voert,
Eer ghi wel verstaet elc woert,
Van dien dat ghi hier sult horen,
Uwe pine is dan verloren.
Dit en slacht anderen boeken niet,
Want elc woert datmen hier siet
Moetmen onthouden ende verstaen,
Eer men voert sal lesen gaen. (19-28)
[Let op hoe ik dit zal beginnen, laat het goed tot u doordringen, want als u verder wilt lezen voordat u elk woord hebt begrepen dat u hier te horen krijgt, is al uw moeite vergeefs. Dit boek is immers niet te vergelijken met andere boeken: elk woord dat hier staat moet men onthouden en begrijpen voordat men verder leest.] De ik-verteller vervult de taak van leraar, die de leerstof op een overzichtelijke manier presenteert. Om duidelijk te maken waarom er om de vier jaar een schrikkeljaar is, legt hij uit dat volgens de kalender de zon zijn baan beschrijft in 365 dagen, maar dat in werkelijkheid deze loop zes uur langer duurt. Na vier jaar is er dus een tekort van 24 uur en om dat op te heffen moet er in dat jaar een dag bij komen. Als men verzuimt dit te doen, zijn de gevolgen niet te overzien, want dan zal na 728 jaar de kerstnacht samenvallen met de feestdag van Johannes de Doper (24 juni)!
Dede mens niet, het soude saen
Kersavont Sinte Jans misse ghevallen,
Dat soude wonderen ons allen,
Als in seven hondert jaeren
Ende xxviij daer toe twaren.
Daer om heet dat vierde jaer
Scrickeljaer, ic seg u waer. (100-106)
| |
[pagina 266]
| |
[Als men het niet zou doen, dan zou tot onze verbazing na 728 jaar kerstavond samenvallen met Sint-Jansavond. Daarom heet het vierde jaar Schrikkeljaar.] In sommige handschriften is aan de Natuurkunde-tekst nog een kalender met instructies voor het berekenen van de Paasdatum en het feest van Pinksteren toegevoegd.Ga naar eindnoot8.
Te vinden paesken die wil sijn vroet,
Weti hoe hijt beghinnen moet?
Soeke in maerte nonas snime
Daer na, waer die mane is prime.
Viertien nacht so telle daer na,
Die naeste sonnendach, dat versta,
Es paesdach. Ende scrickeljaer,
Dat segic u al over waer,
So selmen tellen xv daghe,
Dit en es oec ghene saghe.
Ghevalt oec die achterste dach
Der rekeninghe op dien Sonnendach,
Dan so seltu met haeste
Nemen, diere cornet naeste.
Daer na vijf weken ende twee
Ist pinxter dach, min noch meer.
[Weet je hoe je de paasdatum moet berekenen? Zoek eerst de noen in maart (de negende dag voor het midden van de maand: = 7 maart), wanneer het nieuwe maan is, tel er dan 14 dagen bij: de eerste zondag die daarop volgt is dan Pasen. Als het een schrikkeljaar is moet je 15 in plaats van 14 dagen erbij optellen. Als de laatste dag van deze berekening op een zondag valt, dan neem je de zondag die meteen daarop volgt. Pinksteren is zeven weken na Pasen.] Om te weten welk jaar een schrikkeljaar zal zijn moet je (de laatste twee cijfers van) de huidige jaartelling (sinds de geboorte van Christus: Incarnatio) delen door vier. Komt er een even getal uit dan is het een schrikkeljaar. De chronologielessen bestaan in deze berijmde encyclopedie hoofdzakelijk uit basale gegevens, gecombineerd met praktische instructies. Het elementaire niveau van de stof en de didactische vorm van presenteren doen vermoeden dat de auteur zijn werk vervaardigd heeft voor een lekenpubliek. Om deze niet-specialistische doelgroep kennis bij te brengen maakt hij gebruik van een ik-verteller die als begeleider optreedt, moeilijke begrippen uitlegt en de leerstof op een begrijpelijke wijze aanbiedt. | |
De Proza-Natuurkunde van broeder ThomasAan het eind van de dertiende eeuw vervaardigde een zekere broeder Thomas een prozaverhandeling over de kosmos, de zogenoemde Proza-Natuurkunde.Ga naar eindnoot9. Deze tekst is slechts in één codex bewaard gebleven (hs. Utrecht UB 1328). Vermeldenswaardig hierbij is dat het handschrift naast de Proza-Natuurkunde ook de berijmde Natuurkunde van het Geheelal bevat (die ook nog in acht andere | |
[pagina 267]
| |
Afb. 1. De passage over het schrikkeljaar in de Proza-Natuurkunde, fol. 42r van hs. Utrecht UB, 1328.
handschriften bewaard is gebleven). De derde tekst van de Utrechtse codex is een proza-compilatie van medisch-farmaceutische literatuur, het zogenoemde Boec van medicinen in Dietsche, dat in een groot aantal handschriften voorkomt. Het chronologiehoofdstuk van de Proza-Natuurkunde bevat een summiere uiteenzetting over de tijdseenheden, het begintijdstip van de dag, het schrikkeljaar, de ‘maansprong’ en de discrepantie tussen kalenderjaar en zonnejaar. In vergelijking met de chronologie-informatie in de berijmde Natuurkunde van het Geheelal die zich beperkt tot een uitleg van het schrikkeljaar, is de prozatekst uitvoeriger en diepgaander. Ook wordt het materiaal op een andere manier aangeboden. In plaats van een docerende ik-verteller is hier een neutrale vertelinstantie (onpersoonlijke verteller) aan het woord: Dat ierste jaer daer dat scaudeljaer wert in begonnen heeft driehondert ende viveendetsestich daghe, ses uren, acht momenten min. Dat ander jaer na tscaudeljaer heeft driehondert viveendetsestich daghe ende ses uren, acht momenten min. Dat derde jaer na dat scaudeljaer heeft driehondert viveendetsestich daghe, ses uren, acht momenten min. Ende dan heeft dat vierde jaer driehondert ses ende tsestich daghe ende twe ende dertich momenten. Ende die ses ende vijftichste dach is Sente Mathijs dach, die Julius Cesar sette in den sesten daghe voer den beghinsel des meerten. Ende dat is daer om: want die dach wert vergadert mitten ses uren die comen binnen dien vier jaren boven | |
[pagina 268]
| |
dat ghetal van den helen daghen, of want die zulmaent heeft min daghe dan die ander maende, of want die zulmaent is die leste maent onder den ghetal der maenden dat Julius Cesar sette. In dierre maent heft die Maen dertich daghe alst scaudeljaer is [...] [Het eerste jaar van de vierjarige cyclus bestaat uit 365 dagen, zes uren, minus 8 momenten, het tweede en derde jaar eveneens. Het vierde jaar (schrikkeljaar) telt 366 dagen en 32 momenten. De zesenvijftigste dag van het jaar is Sint Matthijsdag, die Julius Caesar vastlegde op de zesde dag voordat maart begint. Er zijn verschillende redenen voor deze maatregel (namelijk eens in de vier jaar in de maand februari een extra dag toevoegen aan het jaar): een reden is dat de zes uren die per jaar vrij komen gedurende een periode van vier jaar een dag vormen. Een andere reden is dat februari minder dagen heeft dan de andere maanden. Nog een andere reden is dat februari de laatste maand van het jaar is volgens Julius Caesar. Deze maand telt de maanmaand 30 dagen wanneer het een schrikkeljaar is. [...] Gegevens over de berekening van de Paasdatum (computistiek) ontbreken in dit hoofdstuk, maar de tekst bevat wel een bespreking van de maansprong (saltus lunae), een ingewikkeld onderwerp in de chronologie.Ga naar eindnoot11. Mercke dat die spronc der manen niet anders en is dan een aftreckinghe eens daghes van der manen, opdat men te bet bekennen sal wanneer sij ontfaet of dat sij prijm is. Ende sij vervult huer ghetal daer men bij bekent wanneer sij prijm is in neghentien jaren. Want als sij op neghentien prijmt, soe prijmt sij dat naeste jaer weder op een. Ende sunderlinghe doet sij enen spronc van enen daghe in die hoymaent, als sij prijmt op neghentien, dat men aldus prueven mach [...].Ga naar eindnoot12. [Met de sprong van de maan wordt niets anders bedoeld dan dat er een dag afgetrokken wordt van de maancyclus zodat het beter merkbaar is wanneer het nieuwe maan is. De maan voltooit haar loop in een reeks van 19 (gulden) getallenGa naar eindnoot13., want als het nieuwe maan is op (het gulden getal) 19, is het in het jaar daarna weer nieuwe maan op (het gulden getal) 1. Na elke 19 jaar maakt de maan een sprong van een dag in juli. De verklaring hiervoor is als volgt [...]. | |
[pagina 269]
| |
Afb. 2. De bespreking van de maansprong in de Proza-Natuurkunde, fol. 42v van hs. Utrecht, UB, 1328.
De Proza-Natuurkunde is, zo kan men veronderstellen op basis van de presentatie van de gegevens, mogelijk vervaardigd voor een publiek dat de informatie zelfstandig kon verwerken, zonder tussenkomst van een ik-verteller. De chronologiekennis die uiteengezet wordt, heeft een hogere moeilijkheidsgraad dan de informatie in de berijmde tekst. | |
De Middelnederlandse vertaling van John Ashendens Summa iudicialisDe tekst die in de Stadsbibliotheek van Haarlem wordt bewaard is de kladautograaf van de vijftiende-eeuwse vertaler, die de tekst in eerste instantie voor eigen gebruik vertaalde. Zijn Latijnse voorbeeldtekst, de Summa iudicialis de accidentibus mundi, vervaardigd door de veertiende-eeuwse Oxfordse geleerde John Ashenden, is een ‘Overzichtswerk voor astrologische voorspellingen over de voorvallen in de wereld’, gecompileerd uit een groot aantal gezaghebbende bronnen.Ga naar eindnoot14. Uit het onderzoek van Annelies van Gijsen is gebleken dat de Middelnederlandse vertaler het Latijn uitstekend beheerst, kennis van zaken heeft en de nodige astrologische en astronomische vakkennis bezat. Vergeleken met de twee vorige teksten heeft de Middelnederlandse vertaling van de Summa iudicialis zonder meer een grotere informatiedichtheid en een hoger intellectueel | |
[pagina 270]
| |
niveau. Zo bevat het boek dat aan de chronologie is gewijd onder meer een hoofdstuk waarin uiteenlopende meningen over de ouderdom van de wereld worden besproken, gevolgd door een evaluatie van de diverse opvattingen. Een bespreking van elementaire begrippen zoals het berekenen van de Paasdatum of een uitleg van het schrikkeljaar ontbreekt.Ga naar eindnoot15. Het onderstaande voorbeeld moge een indruk geven van de manier waarop in deze Middelnederlandse tekst chronologiekennis wordt aangeboden. In een van de hoofdstukken bespreekt de auteur van de Summa tien vergissingen (erroren) die gezaghebbende auteurs hebben begaan in hun berekening van de ouderdom van de wereld. De eerste dwaling is te wijten aan een verschil in mening over de lengte van een jaar. Voor sommigen bestaat een jaar uit vier maanden; voor anderen is een jaar gelijk aan de duur van een zomer of winter; weer anderen laten een jaar bestaan uit 374, 304 of 365 dagen:Ga naar eindnoot16. Die eerste sake es: want diverse meesters nemen niet even veel daghen voer tjaer, ende en consten niet gheweten in hoe veel daghen dat tjaer om quam. Daer of spreect Sinte Augustijn int 15. Bouc van der Stadt Gods int 15. capittel, ende Solinus int beghinsel van sinen bouke segghen, dat eenighe rekenden die jaren bij 4 maenden, als die van Egiptien. Plinius seyt, dat eenighe maecten van den somer een jaer, ende van den winter een ander jaer. Andere hadden 374 daghen voer tjaer. Die Romeynen hadden eerst 10 maenden voer tjaer als 304 daghen. Maer Numa Pompileus Roemeyn maecte tjaer van xii maenden als van 365 daghen; daer of hadde elke maent 30 daghe, maer die achterste hadder 35. De bespreking van de diverse autoriteiten en geleerden (Augustinus, Solinus, Plinius, Numa Pompilius, Julius Caesar en Alfonsius de Wijze) met een vermelding van hun werken lijkt vooral zinvol te zijn voor een publiek dat (enigszins) bekend is met deze materie en in staat is de verstrekte informatie te herkennen en/of te verifiëren. Het is duidelijk dat deze Middelnederlandse vertaling qua inhoud en niveau zonder meer gelijkwaardig is aan de Latijnse brontekst en dat de achtergrondkennis van de beoogde doelgroep voldoende wordt geacht om de verstrekte gegevens (kritisch) te verwerken. | |
BesluitDe drie voorbeelden van chronologiekennis uit de Middelnederlandse artesliteratuur illustreren drie verschillende manieren van kennisoverdracht in de volkstaal. De Middelnederlandse vertaling van John Ashenden die beschouwd kan worden als een betrouwbare omzetting van de Latijnse bron, maakt de geleerde traditie (met behoud van inhoud en niveau) toegankelijk in de volkstaal. Afgezien van de vertaler die de Latijnse bron voor zichzelf heeft omgezet in de volkstaal, is het aannemelijk dat toekomstige gebruikers van een dergelijke tekst tot het milieu van de litterati, de (Latijn-)geschoolden behoren, | |
[pagina 271]
| |
die blijkbaar behoefte hadden aan een volkstalige vertaling. De chronologiekennis in de berijmde Natuurkunde van het Geheelal daarentegen is duidelijk afgestemd op een publiek van leken of niet-specialisten, terwijl de beoogde doelgroep van de Proza-Natuurkunde qua niveau tussen deze twee groepen in lijkt te zitten. Voor elke tekst geldt dat de auteur het materiaal heeft geselecteerd, bewerkt of aangepast voor de beoogde doelgroep. Maar niet alleen artesteksten blijken een geschikt medium te zijn om kennis over te dragen. Ook andere tekstsoorten lenen zich voor dit proces. Het exempel van de monnik, bijvoorbeeld, herinnerde het publiek aan de heilshistorische dimensie van tijd: de eeuwigdurende zaligheid in de hemel. Een vergelijkbare gedachte ligt ten grondslag aan een van de visioenen van de dertiende-eeuwse mystica Hadewijch: Ende doe quam een inghel berrende, al vol ontsteken van inviereghen viere. Ende hi ontdede sinen vloghel wide ende sloech daermede grote slaghe VII, als een roepere die al verstillen wilde te siere stemmen om te ghehoerne sinen wille. Metten iersten slaghe hielt die mane stille van haren lope te diere stillen die daer gheboden was. Te dien anderen slaghe liet die sonne haren loep te dier stillen. Metten derden slaghe hielden alle de sterren van haren lope. Metten vierden slaghe worden die van den paradise van hare rasten verwect dies te bewonderne met nuwer redenen. Metten vijften slaghe hielt die troen stille van sinen lope. Metten sesten slaghe openbaerden alle die heilighen van heilighen menschen, levende ende doede, alle die sijn in den hemel ende in purgatorien ende in ertrike, elc na dat hi wesen sal gheheellec in allen. Metten sevenden slaghe worden ontploken alle hemele van elcs hemels rike in eweleker glorien. [En er kwam een brandende engel helemaal laaiend van vlammend vuur. En hij spreidde zijn vleugels wijd uit en gaf daarmee zeven machtige slagen, als een omroeper die stilte verzoekt voor zijn stem zodat men zijn boodschap kan horen. Bij de eerste slag stond de maan stil in haar baan omwille van de stilte die daar geboden werd. Bij de tweede slag stokte de zon in haar baan omwille van deze stilte. Bij de derde slag stonden alle sterren stil in hun baan. Bij de vierde slag werden degenen die in het paradijs zijn uit hun rust opgewekt om dit wonder in nieuwe woorden te bejubelen. Bij de vijfde slag stond de hemeltroon stil in zijn baan. Bij de zesde slag verschenen alle heiligen - alle heilige mensen, de levende en de dode, al degenen die in de hemel zijn en in het vagevuur en op de aarde, elk zoals hij in alle opzichten volmaakt zal zijn. Bij de zevende slag gingen alle hemelen van elk hemelrijk wijd open in hun eeuwige glorie.]Ga naar eindnoot17. Op het moment van de mystieke eenwording vloeit de aardse tijd, die afgestemd is op de beweging van de hemellichamen, over in de hemelse zaligheid. Vandaar dat de planeten en sterren in afwachting van dit goddelijke moment, een voor een tot stilstand komen. Met andere woorden: kennis van de aardse chronologie is nuttig, maar oneindig veel belangrijker is het inzicht dat wereldlijke kennis slechts een middel is om de hogere, goddelijke kennis te bereiken. |
|