Madoc. Jaargang 2003
(2003)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 273]
| |||
• Ria Jansen-Sieben
| |||
De indelingen in twee en drie stadiaHet was evident dat het leven van de mens in een aantal cycli verloopt. De afbakening daarvan steunde op zoveel verschillende interpretaties en vergelijkingsmodellen dat het resultaat een bonte verscheidenheid in aantal, duur en soort vertoont. De meest voor de hand liggende indeling in ons binaire denkproces is die in twee stadia, met als natuurlijk model bijvoorbeeld de oppositie tussen dag en nacht. Deze ongenuanceerde indeling, waarbij de jeugd naadloos zou overgaan in de ouderdom, had slechts enkele aanhangers, onder wie nochtans grote beroemdheden zoals Homerus en, als laatste, Roger Bacon in de dertiende eeuw. | |||
[pagina 274]
| |||
Onder aanzet van Aristoteles splitst een grote groep natuurkundigen alles in de natuur in drie fasen. Zo krijgen het begin en het einde van de logische tweedeling een midden, zoals de dag ingedeeld kan worden in morgen, middag en avond. Ook de drie maanfasen en de drie dimensies van ieder vast lichaam worden ter staving aangehaald. Voor Aristoteles is drie bovendien het volmaakte getal. Hij deelt dus ook het leven in drie stadia: de jeugd (de groeiperiode: augmentum), het midden (lichamelijk van dertig tot vijfendertig jaar, geestelijk van dertig tot negenenveerig jaar; de periode van de harmonie: status), en de ouderdom (het aftakelen: decrementum). Dante, een van de bekendste aanhangers van deze driedeling (Nel mezzo del cammin di nostra vita...), situeert duidelijk de grenzen: de jeugd duurt tot vijfentwintig jaar, de maturiteit tot vijfenveertig jaar, het verval tot zeventig jaar. Andere beroemde volgelingen zijn Cicero (eerste eeuw voor Christus) en Martianus Capella (vijfde eeuw). Dit model heeft geen langdurig succes. | |||
De fysiologische indeling in vier stadiaDe machtige symboliek van het getal vier was oorzaak van een uiterst succesvolle indeling in vier perioden, waarbij een groot aantal andere vierdelige modellen als correlatie-eenheden functioneerden. Zoals de vier seizoenen, de vier windstreken, de vier elementen, de vier humoren, de vier temperamenten, de vier weken van de maancyclus, de vier dagsegmenten, tot zelfs de vier zonnepaarden. Het is dan ook geen wonder dat het vierdelige schema vooral de voorkeur genoot van fysici, medici en encyclopedisten, vanaf de Hippokratische school in de vijfde eeuw voor Christus via gezagwekkende figuren als Ovidius (eerste eeuw voor Christus), Galenus (tweede eeuw) en Ptolemaeus (tweede eeuw) tot ver in de Middeleeuwen. Eerst met Johannitius (negende eeuw)Ga naar eindnoot2. en Avicenna (tiende / elfde eeuw),Ga naar eindnoot3. die ieder uitvoerig over het onderwerp uitweiden en veel invloed zullen uitoefenen, met daarna voornamelijk Constantinus Africanus (sterfjaar 1087), en Albertus Magnus (sterfjaar 1280). Isidorus van Sevilla (zevende eeuw), die elders het leven in zes perioden indeelt, verbindt de vier seizoenen met de vier temperamenten en vier kleuren. Beda Venerabilis (achtste eeuw) volgt hem zoals steeds op de voet. Hij is in zijn De Temporum Ratione voorstander van het viertal, maar stapt in De Temporibus over op zes stadia. Aldobrando van Siena geeft in zijn beroemde Waalse gezondheidsregimen (1256) vier levensstadia, maar beweert, in navolging van Johannitius, dat het subtieler zou zijn zeven perioden te onderscheiden. Een echo hiervan is te horen in enkele Middelnederlandse teksten, waarover later. Bij sommige middeleeuwers speelt bovendien het bijbelse verhaal van het Hemelse Jeruzalem een rol, met zijn vier poorten naar God, verbonden met de vier windstreken en leeftijden: door de poort van het oosten (zonsopgang!) gaan de kinderen, door die van het zuiden de jeugd, door het noorden de volwassenen en door het westen (zonsondergang!) de ouderen. Waar nooit op gewezen wordt, is dat zelfs in dit verhaal de humorenleer een rol speelt: het oosten is warm en vochtig zoals het kind, het zuiden is warm en droog zoals de jeugd, het noorden is koud en droog zoals de volwassene en het westen is koud en vochtig zoals de grijsaard. | |||
[pagina 275]
| |||
Vijf en zes stadiaDe bij de Grieken onbekende vijfdeling werd in Rome geïntroduceerd door Varro (eerste eeuw voor Christus), en voortgezet door onder meer Vergilius. Ieder van de vijf stadia omvat vijftien jaar: kind (puer) tot vijftien jaar; jongeling (adolescens) tot dertig jaar; jeugdige (iuvenis) tot vijfenveertig jaar; oudere (senior) tot zestig jaar en grijsaard (senex) tot de dood. Bij gebrek aan een expliciete rechtvaardiging kan misschien gedacht worden aan een parallel met de vijf zintuigen. Later kwam een bijbelse passage dit schema voorlopig versterken. In de parabel van de wijngaard (Mattheüs 20:1-8) wordt de dag ingedeeld in vijf perioden, en de Griekse kerkvader Origenes (derde eeuw), vergeleek deze dag-fasen in zijn commentaar op het evangelie van Mattheüs met de vijf levensstadia. Gregorius de Grote (zesde eeuw) en Petrus Comestor (twaalfde eeuw) namen deze interpretatie over en hun groot gezag zorgde ervoor dat de meeste bijbelexegeten dit vijf-schema gingen aanhangen. In de laat-Romeinse periode introduceert Augustinus (vierde/vijfde eeuw) in De diversis questionibus en vooral in De civitate dei zes levensstadia, in overeenstemming met de zes scheppingsdagen en de zes bijbelse wereldperioden (1. Van Adam tot Noach; 2. tot Abraham; 3. tot David; 4. tot de Babylonische gevangenschap; 5. tot Christus; 6. tot het einde van de wereld), zonder de duur van iedere periode te bepalen. De aetates mundi worden daarmee voor het eerst gelijkgeschakeld met de aetates homini. Hij onderscheidt de kleutertijd (infantia), de kindertijd (pueritia), de jeugd (adolescentia), de volwassenheid (iuventus), de middelbare leeftijd (senectus) en de ouderdom (decrepita senectus). Opmerkelijk is de valorisering van het vijfde stadium, dat overeenstemt met het tijdperk tot en met Christus, en dus geen aftakeling of verval mocht voorstellen, zoals in de vorige indelingen. De encyclopedist Isidorus van Sevilla citeert dit schema in zijn Etymologiae en kent (op eigen initiatief?) aan de eerste drie stadia een zevenjarige duur (of een meervoud van zeven) toe. Zo gaat de kleutertijd tot zeven jaar, de kindertijd tot veertien jaar, de jeugd tot achtentwintig jaar, waarna Isidorus blijkbaar genoopt is af te zien van het hebdomaden-systeem, want dat gaf voor de latere stadia irreële uitkomsten. Daarom deed hij de volwassenheid duren tot vijftig jaar, de middelbare leeftijd tot zeventig jaar, en de ouderdom tot de dood. Deze zes stadia worden klakkeloos overgenomen door Beda, die echter ook een indeling in vier stadia beschreef (zie boven), door Hrabanus Maurus (negende eeuw) en tenslotte door de invloedrijke twaalfde- en dertiende-eeuwse encyclopedisten Honorius Augustodunensis, Vincentius Bellovacensis (van Beauvais) en Bartholomaeus Anglicus. | |||
De astrologische zeven stadiaZeven is in alle oude culturen het magische en dominante getal bij uitstek. Een pseudo-Hippokratisch traktaat over de hebdomaden uit de vijfde eeuw voor Christus poneert dat ‘die Form der ganzen Welt und aller einzelnen Teile [...] von Ewigkeit her so geordnet [ist], dass alle in Gestalt und Bestimmungen die Siebenzahl zum Ausdruck bringen müssen’Ga naar eindnoot4. Volgens Cicero was het getal zeven | |||
[pagina 276]
| |||
Afb. 1. De dood en de jongen. Getijdenboek van circa 1500. BMH, ms. 162, f. 62 v. Museum Catharijneconvent, Utrecht (foto: Museum Het Catharijneconvent, Utrecht).
niets minder dan de sleutel tot het universum. Zeven is dus vooral een kosmisch getal en aan het uitspansel (de hemel, het hogere, het goddelijke!) veelvuldig vertegenwoordigd: de zeven planeten, de maan-cyclus (vier maal zeven dagen), de Pleiaden (de zeven dochters van Atlas), de Hyaden (zeven sterren), de Grote Beer (zeven grote sterren), Orion (idem), enzovoort. De Pythagoreeërs noemden zeven het perfecte getal, vandaar de diepgaande invloed ervan op vele gebieden. Ook op het aantal van de wereldstadia, die verbonden worden met de planetenregenten, de weekdagen, het minimum aantal maanden zwangerschap. In het Griekse hebdomaden-traktaat wordt de leer tot in het uiterste doorgevoerd: de zeven stadia van het mensenleven duren elk zeven jaar of zijn er een meervoud van. Wat Isidorus in zijn zes-perioden-schema niet consequent kon doorzetten, geeft hier een aanvaardbare cyclusindeling. De grenzen van de perioden zijn dan zeven, veertien, eenentwintig, achtentwintig, negenenveertig, zesenvijftig jaar en de dood. Ptolemaeus (tweede eeuw), in zijn invloedrijke Tetrabiblos, realiseert op deze basis een prachtige, zij het uiterst theoretische structuur, waarbij de natuurlijke volgorde van de planeten en de duur van hun omloop ieder stadium bepalen, tot zelfs het karakter ervan: 1. maan (omloop vier jaar): tot vier jaar; 2. Mercurius (omloop tien jaar): tot veertien jaar; 3. Venus (omloop acht jaar): tot tweeëntwintig jaar; 4. Zon (omloop negentien jaar): tot eenenveertig jaar; 5. Mars (omloop vijftien jaar): tot zesenvijftig jaar; 6. Jupiter (omloop twaalf jaar): tot achtenzestig jaar; 7. Saturnus (omloop dertig jaar): tot het einde. De middeleeuwers hebben een uitgesproken voorkeur voor deze vorm van dit oude cultuurgoed. Vaak combineren ze echter het vier-schema met de zevendeling, zoals ook Hippokrates reeds deed. Beide systemen zijn inderdaad niet onverzoenbaar: geneeskunde (vier stadia) en astrologie (zeven stadia) zijn nooit scherp afgebakend geweest, integendeel. Ook de Kerk zal hier een duit in het zakje doen: de zeven planeten-stadia worden vergeleken met de zeven hoofdzonden en zelfs met de zeven sakramenten. | |||
[pagina 277]
| |||
Tien en twaalf stadiaNog in de zesde eeuw voor Christus was door Solon een tien-perioden-systeem ontworpen, waarvan de indeling (op basis van hebdomaden) op louter fysische en psychische karakteristieken steunde: 1. tandwisseling, tot zeven jaar; 2. puberteit, tot veertien jaar; 3. baardgroei, tot eenentwintig jaar; 4. sterkte, tot achtentwintig jaar; 5. vruchtbaarheid, tot vijfendertig jaar; 6. volledig karakter, tot tweeënveertig jaar; 7. tot negenenveertig jaar en 8. tot zesenvijftig jaar, rijpheid van verstand; 9. verval, tot drieënzestig jaar; 10. tot het einde. Eigenlijk is dit niets anders dan het zeven-schema, waarvan het laatste stadium opgesplitst is. Het gedicht van Solon, met zijn tien hebdomaden, werd in de Middeleeuwen omgewerkt tot een verdeling in tien decaden. Talrijke Duitse teksten attesteren het succes van deze versie, en gaan vaak verder in de uitwerking ervan. Ze vergelijken soms ieder stadium met een dier, en geven een totaal verschillend overzicht voor man en vrouw. In het Middelnederlands is daarvan geen enkele getuige overgeleverd. Tenslotte wordt een (toch voor de hand liggende) parallel getrokken met andere tijdsindelingen. De twaalf maanden, de twaalf daguren en de twaalf dierenriemtekens zijn aanleiding tot het creëren van een indeling van het leven in twaalf stadia. Volgens Varro kenden reeds de Etrusken dit systeem (in de Fatales, hun heilige boeken) maar het duurde tot de late Middeleeuwen eer het twaalfmaal-twaalfschema op schrift gesteld werd, in slechts enkele zeldzame teksten. Misschien was in een Christelijke omgeving een reminiscentie aan de twaalf Apostelen niet helemaal afwezig. Het oudst bekende voorbeeld is het Franse gedicht Les douze mois figurez uit 1380, waarin twaalf perioden van zes jaar vergeleken worden met de twaalf maanden.Ga naar eindnoot5. | |||
De Middelnederlandse receptieWat is er van deze grote verscheidenheid aan levensstadia in onze Middelnederlandse literatuur terechtgekomen? Was er een voorkeur en waarnaar ging die uit? De triade heeft blijkbaar in onze streken geen succes gehad, er is althans geen tekst van overgeleverd. Alleen in de schilderkunst treffen we dit thema aan, zoals bij voorbeeld de Drie Koningen op het Columba-altaar van Rogier van der Weyden: Kaspar als jongeling, Melchior als man en Balthasar als grijsaard. Het viertal daarentegen is relatief goed vertegenwoordigd. Wij noemden dit de fysiologisch-medische indeling, en inderdaad vinden we die voornamelijk in biologische en medische teksten. De oudste is de Heimelijkheid der heimelijkheden (verzen 1061-1204) van Jacob van Maerlant, die de seizoenen vergelijkt met de vier leeftijden van de vrouw: de lente is als de bruid ‘die comen sal te manne’; de zomer is een volwassen vrouw ‘met vruchte al vul laden’; de herfst als ‘dat wijf die hare joghet hevet leden’ en de winter ‘als oft ene oude quene ware, arm ende in crancheit groot, ende recht al bider doot’. Een gynaecologisch (pseudo-Trotula)traktaat verbindt de vier stadia met de humorenleer: de kindertijd duurt tot vijfentwintig of dertig jaar, en de mens is dan warm en vochtig, daarna komt de jeugd, tot veertig of vijfenveertig jaar, warm en droog, vervolgens de ouderdom, tot zestig jaar, koud en droog, en tenslotte de ‘ghedaeghtheit’, tot het einde, koud en vochtig. Precies hetzelfde sche- | |||
[pagina 278]
| |||
Afb. 2. Engel met zonnewijzer. Twaalfde eeuw. Onze-Lieve-Vrouwekathedraal, Chartres.
ma vinden we in een medisch handschrift, met een kleine variatie in de jaartallen en de terminologie (de derde fase, de ouderdom, heet daar de ‘ghedachticheit’, en de ‘ghedaeghtheit’ van het vierde stadium heet de ‘outheit’. Hier is kennelijk sprake van een zekere verwantschap van beide teksten, waarbij de laatste de ‘ghedaeghtheit’ verkeerd plaatste en ook corrupt weergaf.Ga naar eindnoot6. Een ander vijftiende-eeuws medisch handschrift biedt dezelfde voorstelling, maar verbindt daarenboven ieder stadium met het daarbij horende element in de volgorde: lucht (‘kintheden’), vuur (‘joncheden’), aarde (‘manheden’) en water (‘outheden’).Ga naar eindnoot7. Een identieke indeling vinden we in de postincunabel Tscep vol wonders (1514), waar de ‘ghedaeghtheit’ van pseudo-Trotula ‘overoutheyt’ genoemd wordt. Een andere postincunabel, Der Scaepherders Kalengier (1513), vergelijkt zonder al te veel details de vier seizoenen met de ‘joncheyt’, ‘stercheyt’, ‘wijsheit’ en ‘outheyt’ (viermaal achttien is tweeënzeventig jaar). Onder de alom aanwezige invloed van Augustinus, via Isidorus, en uiteraard via zijn model Thomas van Cantimpré, is Jacob van Maerlant in Der Naturen Bloeme (boek I, verzen 4-107) afgeweken van de verdeling die hij in de Heimelijkheid der Heimelijkheden voorstond. Hij detailleert nu het leven in zes stadia van ongelijke duur. Bartholomeus Anglicus (boek VI, 1) gaat veel dieper in op de mogelijke grenzen van iedere periode, en citeert daarbij meestal zijn bron. De infancia verdeelt hij in de ‘kinsheit’, tot zeven maanden, en de ‘infans’, tot zeven jaar; dan komt de puericia tot veertien jaar; de adolescencia (‘dat is wassinghe’), tot eenentwintig jaar (dixit viaticus) (dat is Constantinus Africanus), tot achtentwintig jaar (dixit isidorus), tot dertig of vijfendertig jaar (dixit medicus); de iuventus (‘dat is die ioecht’), tot vijfenveertig of vijftig jaar (dixit isidorus); de | |||
[pagina 279]
| |||
senecta [sic] (‘dat is die ouderdom’), die het midden houdt tussen de vierde en de zesde periode (dixit isidorus), en de decrepitus [sic], tot zeventig jaar of langer, tot negentig jaar. Opvallend is het probleem dat de Middelnederlandse schrijvers en vertalers hebben met de benamingen van de verschillende stadia. De Nederlandse vertaler van Bartholomaeus Anglicus (eind vijftiende eeuw) ging de moeilijkheid uit de weg door de Latijnse terminologie ongewijzigd over te nemen en slechts hier en daar een vertaling voor te stellen. Ook is sommigen het verschil niet al te duidelijk tussen ouderdom en wat daarna komt, en dat soms ‘ghedaeghtheit’ genoemd wordt (zie hs. Tongerlo en Tscep vol Wonders). Dit terminologische probleem is niet nieuw: reeds de Latijnse schrijvers hielden er zeer verschillende opvattingen op na over wat verstaan moest worden onder bij voorbeeld iuventus, gravitas en senectus.Ga naar eindnoot8. Origineel is de vergelijking in het vijftiende-eeuwse gedicht Een moy sprake van sesterhande verwe, inAfb. 3. Klok - opgewonden door de Temperantia - die hemel en aarde verbindt, met de symbolen voor de vier evangelisten op de wijzerplaat. Engeland, circa 1450. Oxford, Bodleian Library, MS. Laud. Misc. 570, f. 28v (foto: Oxford, Bodleian Library).
twee handschriften overgeleverd.Ga naar eindnoot9. Zes kleuren worden met zes levensstadia verbonden. De eerste kleur is zilver-wit en verbeeldt de reinheid en het kind, tot twaalf jaar; de tweede is groen en betekent vreugde en jeugd, tot vierentwintig jaar; de derde is rood voor kracht en volwassenheid, tot zesendertig jaar; de vierde is blauw voor wijsheid, tot achtenveertig jaar; de vijfde is goud-geel voor eerbetoon en ouderdom, tot zestig jaar; de zesde is sabel-zwart voor eenvoud, tot tweeënzeventig jaar. Ondanks de aankondiging in de titel volgt daarna een zevende kleur, hermelijngrijs, gekoppeld aan een laatste stadium, tot vierentachtig jaar. De kleurensymboliek is duidelijk ontleend aan de heraldiek: let op de termen ZILVER-wit, GOUD-geel, HERMELIJN-grijs en SABEL-zwart. Een vijftiende-eeuws Duits gedicht heeft precies dezelfde kleurenvolgorde, waaraan telkens een bepaalde mensenkwaliteit verbonden wordt, maar geen levensstadium.Ga naar eindnoot10. Merkwaardig is dat bij de teksten met een zevendeling twee traktaten horen die in eerste instantie vier stadia beschrijven. Ze voegen daar echter allebei aan toe dat het meer genuanceerd zou zijn zeven levensfasen te onderscheiden. Dit | |||
[pagina 280]
| |||
Afb. 4. Afbeelding van de Nederdaling van de Heilige Geest met een klok. Brugge, circa 1500. Oxford, Bodleian Library, MS. Douce. Rawl 256, f. 36v.
is het geval met de pseudo-Trotula-tekst en Tscep vol Wonders. Nog merkwaardiger is dat beide teksten daarna hetzelfde onvolledige zeven-schema geven, waarvan slechts de eerste drie stadia vermeld worden. Vermoedelijk is er een zekere verwantschap in het spel, ondanks de grote afstand in tijd. Oorspronkelijk gaat deze interpretatie terug op Avicenna's Canon waar, na de opsomming en bespreking van het vier stadia-systeem, de eerste twee stadia onderverdeeld worden in vijf subperioden, wat dus een totaal van zeven oplevert. Ook Dirc van Delf (Winterstuc, hoofdstuk XV) hield het op zeven perioden: zijn bron daarvoor was Thomas van Cantimpré, terwijl de leeftijdsgrenzen eerder door Isidorus geïnspireerd lijken. Ze zijn van zeer ongelijke duur: de infancia tot zeven jaar, de puericia tot vijftien jaar, de adolescentia tot achtentwintig jaar, de iuventus tot vijftig jaar, de senectus tot achtenzeventig jaar, de decrepita tot de dood, en de mors tot de verrijzenis. Aan het gebruikelijke zestal is hier dus een bijzondere zevende periode toegevoegd, die in geen enkele andere indeling voorkomt. Tenslotte zijn er drie Middelnederlandse voorbeelden van de twaalf stadia. Een daarvan is de sproke Vanden twaelff maenden van Willem van Hildegaersberch, uitvoerig behandeld door Meder.Ga naar eindnoot11. Twee zestiende-eeuwse, van elkaar onafhankelijke gedichten beschrijven dezelfde indeling. De reeds voor de seizoen-allegorese geciteerde postincunabel Der Scaepherders Kalengier stelt in zijn proloog iedere maand van het jaar gelijk met een zesjarige levenscyclus, met als eindsom tweeënzeventig jaar. Bartholomeus Boeckx, prins van de rederijkerskamer De Ongeleerden, is vermoedelijk de auteur van Twaelf Ouderdomme oft tijden der Menschen, gecompareert tegens de twaelf maenden van den jare. Dit gedicht bestaat uit twaalf drie-regelige strofen, telkens met drierijm.Ga naar eindnoot12. Het thema van de levensstadia heeft dus ook in onze streken een zeker succes gekend en is in veertien teksten, met vier indelingsvarianten, overgeleverd. Dit is in het kader van de Middelnederlandse traditie een vrij groot aantal, maar | |||
[pagina 281]
| |||
de getallen laten ons niet toe conclusies te trekken in verband met een voorkeur. Er zijn vijf teksten over de vier stadia, drie over de zes stadia, drie over de zeven stadia, en drie over de twaalf stadia. De voorkeur is kennelijk afhankelijk van het genre waarin het traktaatje is opgenomen. Zo horen de vier stadia, met Jacob van Maerlant, pseudo-Trotula, Tscep vol Wonders en de handschriften Tongerlo en Hattem thuis in de medische literatuur. De zes stadia, met Bartholomeus Anglicus, Jacob van Maerlant en het gedicht over de zes kleuren hebben eerder een christelijke, moraliserende inslag, en staan voornamelijk onder invloed van Augustinus. De zeven stadia, met Dirc van Delf, pseudo-Trotula en Tscep vol Wonders zitten in de astrologische sfeer (een terrein waarop Dirc van Delf zich veelvuldig begeeft). Dat twee van deze laatste teksten tevens de vier stadia beschrijven is niet contradictorisch, integendeel. Wat betreft de twaalf stadia kan alleen worden vastgesteld dat het vroegste voorbeeld, de sproke van Willem van Hildegaersberch, als bewerking van een Franse bron een eenzaat is, en dat het thema pas veel later weer opduikt in twee zestiende-eeuwse gedichten.Ga naar eindnoot13. | |||
Overige literatuur
|
|