Madoc. Jaargang 2003
(2003)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 244]
| |
• Irene van Renswoude
| |
[pagina 245]
| |
ken zullen verwant zijn geweest aan de lokale Lotharingse adelsfamilies, die betrokken waren bij de opstanden tegen het Ottoonse gezag. De kroniek die Folcuin voor zijn klooster schreef, laat in ieder geval een onmiskenbare loyaliteit aan de Ottoonse keizers zien. Deze loyaliteit wordt zelden expliciet onder woorden gebracht, maar komt naar voren in de manier waarop Folcuin in zijn kroniek met de tijd omgaat. | |
De eeuwige heerschappij van de FrankenDe kroniek van Lobbes begint met een proloog over de tijd als goddelijke schepping. Folcuin legt uit hoe God de tijd creëerde en hoe Hij de menselijke geschiedenis een plaats gaf in Zijn goddelijke tijdsorde. Omdat het voor mensen moeilijk is om te zien hoe de geschiedenis zich precies verhoudt tot de goddelijke tijdsorde, is het de taak van de historiograaf, aldus Folcuin, om de betekenis van de geschiedenis uit te leggen. Dit kan hij het beste doen door gebeurtenissen in de juisteAfb. 1. Evangeliarium, rond 900, Lobbes (Henegouwen). Dit zogenaamde ‘kroningsevangelie’ werd later door Otto I en zijn moeder Mathilda aan koning Aethelstan geschonken (Londen, The British Library, Cotton Ms. Tiberius A. II; uit: M. Puhle (red.), Otto der Grosse, Magedeburg und Europa. Band II. Katalog. (Mainz 2001) 121).
volgorde te vertellen. Folcuin voegt daarop zelf de daad bij het woord en beschrijft de opeenvolging van de verschillende wereldrijken, vanaf het rijk van de Assyriërs tot aan het rijk van de Franken. Hij betoogt dat God de wereldheerschappij aan de Franken heeft gegeven, omdat zij bereid waren om Zijn kerk te verdedigen en de kloosters te beschermen. De Franken worden door Folcuin afgeschilderd als militante strijders voor de Kerk. Folcuin eindigt zijn proloog met een politieke prognose: als de Franken God blijven dienen en de Kerk blijven beschermen, waarom zou hun heerschappij dan niet voor altijd blijven? Dit lijkt op het eerste gezicht een vreemde uitspraak, zeker wanneer je bedenkt dat in Folcuins tijd niet langer de Karolingers, maar de Ottonen aan de macht zijn, die strikt gesproken geen Franken zijn, maar Saksen. De Ottonen beschouwden zichzelf echter wel degelijk als Franken. Folcuin deelt deze opvatting, zoals blijkt uit de bijbeltekst, die hij onmiddellijk op zijn voorspelling over de eeuwige heerschappij van de Franken laat volgen. Folcuin citeert hier uit het bijbelboek Spreuken de Wijsheid Gods die zegt: ‘Door mij regeren de konin- | |
[pagina 246]
| |
Afb. 2. Rijkskroon. Wenen, Kunsthistorisches Museum, Weltliche Schatzkammer (uit: B. Schneidmüller, S. Weinfurter (red.), Ottonische Neuanfänge (Mainz am Rhein 2001) 180).
gen’.Ga naar eindnoot4. Deze tekst, Per me reges regnant kwam voor in de Ottoonse liturgie voor koningswijdingen en stond bovendien te lezen op de Ottoonse keizerskroon (zie afb. 2).Ga naar eindnoot5. Waarschijnlijk was deze kroon gebruikt bij de keizerskroning van Otto II in 967, een gebeurtenis, die kort voordat Folcuin aan het schrijven van zijn kroniek begon, had plaatsgevonden.Ga naar eindnoot6. De genoemde bijbeltekst neemt een centrale plaats in Folcuins betoog in. De proloog van de kroniek, die ogenschijnlijk geheel gewijd was aan filosofische bespiegelingen over het verglijden van de tijd, blijkt uiteindelijk gericht te zijn op het aantonen van de legitimiteit van het Ottoonse koningshuis. Folcuin zet de Ottonen al aan het begin van zijn kroniek neer als de door God verkoren heersers van het Frankische rijk. Dit doet hij echter zonder de Ottoonse keizers bij name te noemen. Een merkwaardige tactiek, waar we later nog op terug zullen komen. | |
Ottoonse historiografieFolcuins kroniek van Lobbes is in vele opzichten een interessante tekst, vooral omdat het werk ontstond vlak na een periode waarin er nauwelijks historiografische teksten geschreven werden. In de tweede helft van de tiende eeuw is er echter sprake van een ware opleving van de historiografie dankzij het werk van schrijvers als Widukind van Corvey, Adalbert van Magdeburg en Liutprand van Cremona, die de geschiedenis van het Ottoonse koningshuis beschreven.Ga naar eindnoot7. Folcuin van Lobbes volgt het spoor van deze geschiedschrijvers, ook al schreef hij ‘slechts’ een lokale kloosterkroniek en was hij, tenminste in geografisch opzicht, ver verwijderd van het centrum van de macht. Net als Widukind van Corvey of Hrotsvitha van GandersheimGa naar eindnoot8. becommentarieert Folcuin in zijn kroniek de daden van keizer Otto met behulp van bijbelteksten en bijbelse metaforen. De Ottoonse historiografen gebruikten deze bijbels geïnspireerde literaire strategieën om Otto af te schilderen als een nieuwe koning David, die ondanks zijn gebreken door God was uitverkoren en door Hem gesteund werd.Ga naar eindnoot9. Folcuin voegde aan deze literaire strategieën nog een ander stilistisch middel toe om zijn loyaliteit aan keizer Otto te betonen, namelijk: liturgische datering. | |
[pagina 247]
| |
Hierover volgt later meer, maar eerst is het van belang uit te leggen welke andere dateringsystemen Folcuin in zijn kroniek toepaste, om te laten zien dat de manier waarop hij gebeurtenissen dateerde, betekenisvol is. | |
De dood van bisschop BrunoDe vroegmiddeleeuwse historiografie kende verschillende dateringsystemen, die dikwijls door en naast elkaar werden gebruikt. De keuze voor een bepaalde wijze van dateren was haast nooit een neutrale beslissing, maar reflecteerde een politieke of religieuze overtuiging.Ga naar eindnoot10. Een goed voorbeeld hiervan biedt de Anno Domini-datering. In tegenstelling tot de neutrale manier waarop wij nu met onze jaartelling omgaan, werd dit dateringsysteem aanvankelijk gebruikt om de speciale betekenis van een gebeurtenis te benadrukken. Door te vermelden hoeveel jaren er voorbij waren gegaan sinds de menswording van Christus, werd een gebeurtenis in de heilsgeschiedenis geplaatst.Ga naar eindnoot11. Op deze manier kreeg de beschreven gebeurtenis een bijzondere en heilige lading. Later, toen het gebruik van de Anno Domini-jaartelling de gebruikelijke manier van dateren werd, verloor deze zijn oorspronkelijke betekenis. Maar in Folcuins tijd was dat nog niet het geval. Folcuin gebruikt in zijn kroniek de Anno Domini-datering zelden, en als hij het doet dan uitsluitend voor bijzondere gebeurtenissen, die heel direct met zijn eigen klooster te maken hadden, zoals de dood van de eerste heilige abten, de rituele overbrenging (translatio) van de patroonheilige en de wijding van de abdijkerk van Lobbes. Deze gebeurtenissen hadden specifiek betrekking op de vroegste geschiedenis van het klooster. Vandaar dat deze vorm van datering uitsluitend is terug te vinden in de eerste hoofdstukken van de kroniek. Verderop in de kroniek komt Anno Domini-datering niet meer voor, op één noemenswaardige uitzondering na. Aan het eind van de kroniek vermeldt Folcuin de dood van aartsbisschop Bruno van Keulen, de broer van keizer Otto I. Deze gebeurtenis wordt juist wel gerelateerd aan de Incarnatie van Christus. Bruno's dood wordt beschreven als een tragische gebeurtenis en een droevig verlies voor Folcuins eigen klooster: Toen werd de vrede, waar wij al zo lang naar hadden verlangd, te vroeg van ons klooster weggenomen. Want de heer Bruno, in wie al het goede was neergedaald, eindigde zijn laatste dag op de zesde Ides van October, in het jaar negenhonderd [vijfenzestig] van de Incarnatie van onze Heer.Ga naar eindnoot12. Deze passage laat zien met hoeveel nadruk de dood van Bruno wordt gedateerd. Folcuin koos deze manier van dateren niet om historisch precies te zijn (dat wil zeggen: historisch precies naar onze moderne maatstaven), maar omdat hij extra betekenis aan de gebeurtenis wilde verlenen. Naast het jaartal vermeldde hij bovendien de dag van de maand waarop Bruno stierf. Deze informatie was nodig om de aartsbisschop voortaan in het klooster liturgisch te kunnen herdenken. Aangezien Folcuin doorgaans de dag van de maand alleen noemt bij de dood van Lobbes' eigen heiligen, laat ook deze toevoeging zien dat hij Bruno's verscheiden als een bijzondere en heilige gebeurtenis beschouwde, een gebeurtenis die hij via de Anno Domini-datering verbond aan de geschiedenis van de Kerk, en via het noteren van de dag van de maand aan de geschiedenis van zijn eigen klooster. | |
[pagina 248]
| |
Chronologische chaos als narratieve strategieFolcuin maakt in zijn kroniek gebruik van verschillende dateringsystemen. In het eerste deel van de kroniek relateert hij gebeurtenissen aan de regeringsjaren van de Merovingische en Karolingische koningen. Dit dateringsysteem gebruikt hij tot ongeveer 870, de periode waarin (in zijn ogen) het Karolingische rijk definitief begon af te brokkelen. Vanaf die tijd raakt de chronologie in de kroniek chaotisch en verward. Folcuin loopt in zijn behandeling van gebeurtenissen nu eens dertig jaar vooruit, schiet dan weer 50 jaar terug en lijkt de verschillende Lodewijken en Karels niet meer uit elkaar te kunnen houden. Verhalen worden ingeleid met temporeel vage mededelingen als ‘in de tijd dat het rijk wankelde’ of ‘toen de troon tijdelijk onbezet was’ of ‘toen alle erfgenamen van de troon dood waren’.Ga naar eindnoot13. Toch kun je niet zeggen dat op dit punt in de kroniek de narratieve structuur van het werk verslechtert, zoals literatuurhistorici in het verleden hebben opgemerkt. Folcuins ongeorganiseerde stijl van vertellen en onprecieze manier van dateren reflecteren namelijk niet zozeer zijn onvermogen om de juiste chronologie aan te houden, maar laten zien hoe hij de geschiedenis van deze periode interpreteert. Frappant is namelijk dat Folcuin in zijn eerdere werk, de kroniek van St. Bertijns, precies dezelfde gebeurtenissen in deze periode wel met de correcte data wist te combineren.Ga naar eindnoot14. Dit laat zien dat we hier niet met een incompetente historicus te maken hebben die niet in staat zou zijn om gebeurtenissen accuraat te dateren, maar met een auteur die een welbewuste narratieve strategie toepaste. Natuurlijk is het intussen best mogelijk dat Folcuin werkelijk niet wist wanneer een gebeurtenis precies had plaatsgevonden. Er zijn aanwijzingen in de kroniek van Lobbes die er op duiden dat Folcuin aanvankelijk op schriftelijke bronnen terug kon vallen, maar dat er geen schriftelijke bronnen meer in Lobbes voorhanden waren voor de periode vanaf 870. Dit gebrek aan schriftelijke bronnen zou de ‘slechte’ chronologische structuur van de kroniek deels kunnen verklaren. Maar er speelt meer mee. Waar het hier om gaat, is dat Folcuin geen enkele moeite doet om de (wellicht reële) chronologische verwarring te verbloemen. Integendeel, hij scherpt deze verwarring juist aan met opzettelijk vage mededelingen. Dit kan niet anders dan een literaire strategie zijn. Door middel van een chronologisch verwarde vertelstructuur laat Folcuin zien hoe hij deze periode in de geschiedenis van Lobbes en de geschiedenis van het Frankische rijk beschouwt: als chaotisch en ordeloos. De fundamenten van het rijk waren aan verval onderhevig, de vrede van de kerk was aangetast en de gevolgen voor de kloosters waren desastreus. Voor Folcuin, als historiograaf, is dit een periode waarin hij niet langer de hand van God kan ontdekken. Hij omschrijft deze tijd als bijzonder ‘stormachtig’ en concludeert niet zonder humor: ‘Ik denk dat Jezus op dat moment in slaap moet zijn gevallen’.Ga naar eindnoot15. De chaotische vertelstructuur van de kroniek duurt voort totdat Folcuin aankomt bij (ongeveer) het jaar 950. Dan begint hij een nieuw hoofdstuk met de betekenisvolle mededeling: En toen kwam Otto, de meest machtige koning van het oosten, die indertijd heerste over Italië. En zijn broer was Bruno, wiens glorie altijd onvergelijkbaar en uitzonderlijk zal zijn binnen de kerk van Christus. Vanaf dat moment wordt de geschiedenis in Folcuins verhaal weer helder en | |
[pagina 249]
| |
wordt de chronologische orde hersteld. Kennelijk waren, in Folcuins visie, de Franken weer terug op het rechte pad. Exacte chronologische dateringen keren echter niet in de kroniek terug. Het enige dateringsysteem dat vanaf nu wordt gebruikt is liturgische datering. | |
Liturgische dateringMet liturgische datering wordt hier bedoeld, een structurering van de tijd, waarbij gebeurtenissen worden verbonden aan de liturgische cyclus van kerkelijke feestdagen of jaardagen van heiligen. Deze wijze van dateren komt met name voor in vroegmiddeleeuwse wonderverhalen en heiligenlevens, zoals bijvoorbeeld te zien is in de werken van Beda en Gregorius van Tours. Het literaire model voor deze wijze van dateren zal afkomstig zijn geweest uitAfb. 3. Zegel van aartsbisschop Bruno van Keulen, 962. Dit is het enige overgeleverde contemporaine portret van Bruno (Keulen, Historisches Archiv der Stadt Köln, 1 HUA K/ 3a; uit: M. Puhle (red.), Otto der Grosse, Magedeburg und Europa. Band II. Katalog (Mainz 2001) 304).
de Evangelieverhalen, waarin gebeurtenissen uit het leven van Jezus gerelateerd werden aan joodse feestdagen.Ga naar eindnoot16. Voor monniken als Folcuin zal liturgische datering een haast natuurlijke manier van dateren zijn geweest, aangezien de monastieke perceptie van tijd bepaald werd door het ritme van het liturgische jaar en de monastieke getijden. In kloosterkronieken zie je dat dikwijls de herinnering aan een gebeurtenis die voor de monniken persoonlijk ingrijpend was, verbonden wordt aan de laatste kerkelijke feestdag die men vlak daarvoor had meegemaakt. In Folcuins kroniek is liturgische datering echter meer dan een spoor van de collectieve herinnering van de kloostergemeenschap. Hier wordt het gebruikt als betekenisvol stijlmiddel. Met behulp van liturgische datering verbindt Folcuin lineaire chronologische geschiedenis aan de cyclische tijdservaring van zijn eigen klooster.Ga naar eindnoot17. | |
Een slordige manier van daterenHet historiografische gebruik van liturgische datering heeft tot nu toe van historici weinig aandacht gekregen. Als het verschijnsel al werd opgemerkt, werd het beschouwd als een weinig precieze manier van dateren, die in kronieken met name voor ‘alledaagse’, onbelangrijke gebeurtenissen gebruikt zou zijn.Ga naar eindnoot18. Dit is echter een te beperkte zienswijze. Los van het feit dat middeleeuwse auteurs het niet eens zouden zijn met een omschrijving van wonderen, of gebeurtenissen in het leven van een heilige, als ‘onbelangrijke gebeurtenissen’, is deze manier van dateren bovendien verre van slordig. Om een voorbeeld uit de | |
[pagina 250]
| |
kroniek van Lobbes te geven, een datering als ‘de dag voor de zondag die de eerste dag van de vastentijd wordt genoemd’ kan moeilijk onzorgvuldig worden genoemd.Ga naar eindnoot19. Er vanuit gaan dat lineaire chronologie de enige precieze manier is om met geschiedenis om te gaan, is in feite een moderne manier van denken. Een ander belangrijk punt van kritiek is dat liturgische datering in historiografie niet alleen gebruikt wordt voor de datering van ‘alledaagse’ gebeurtenissen, maar ook wordt toegepast bij de beschrijving van politieke gebeurtenissen. In Folcuins kroniek worden vooral die gebeurtenissen die met de geschiedenis van het Ottoonse rijk te maken hebben, gedateerd met behulp van liturgische tijd. Daarbij moet worden benadrukt, misschien ten overvloede, dat deze belangrijke gebeurtenissen alleen met behulp van liturgische tijd worden gedateerd; nergens wordt deze vorm van dateren met andere dateringen, zoals regeringsjaren van koningen of Anno Domini-jaartelling gecombineerd. Om een paar voorbeelden uit de kroniek van Lobbes te noemen, waar liturgische datering voorkomt: een samenzwering in Luik wordt gedateerd op Kerstmis, een moord gepleegd door een Lotharingse graaf wordt gedateerd op de vigilie van Allerheiligen en de slag bij Lechfeld, toen keizer Otto een overwinning op de Hongaren behaalde, wordt verbonden aan de feestdag van de heilige Laurentius. Dit laatste voorbeeld zal hier nader worden uitgewerkt. | |
De slag bij LechfeldHet verhaal van Otto's overwinning bij de slag bij Lechfeld neemt een belangrijke plaats binnen de Ottoonse historiografie in (afb.4). De gebeurtenis wordt gezien als hèt moment waarop Otto werkelijk keizer werd. Hoewel het nog jaren duren zou voordat de Paus Otto officieel tot keizer kroonde, toonde de slag bij Lechfeld volgens de Ottoonse geschiedschrijvers aan, dat God zelf Otto had uitverkoren het Frankische rijk te leiden. Folcuins verslag van Otto's cruciale overwinning is, zoals men kan verwachten, geschreven vanuit het perspectief van Folcuins eigen klooster. Hij laat het verhaal beginnen bij de aanval van de Hongaren op het klooster Lobbes en opent met een evocatieve beschrijving van de opmars van de Hongaarse troepen: Het heilige feest van Pasen was al nabij, en zie, aan het eind van de octaaf van Pasen, die toen op de vierde None van april viel, werd vroeg in de morgen de hemel plotseling verduisterd door de (stof)wolken van paarden. Duizenden helmen verschenen, alsof ze uit het diepst van de aarde omhoog rezen.Ga naar eindnoot20. Dan volgt een lange beschrijving van de wandaden van de Hongaren, gezien vanuit het perspectief van de belegerde gemeenschap van Lobbes. De belegering werd opgeheven door de tussenkomst van twee heiligen van Lobbes, die zo'n heftige regenbui veroorzaakten dat de onverslaanbare Hongaren afdropen. De definitieve afrekening met de Hongaarse troepen kwam echter pas toen Otto het veld betrad. Voordat de toekomstige keizer (die door Folcuin al steeds zonder voorbehoud ‘keizer’ wordt genoemd) de strijd met de Hongaren aanging, kondigde hij een periode van vasten aan om Gods hulp in te roepen: De keizer stelde bij decreet een periode van vasten in precies op de dag die toen de dag van de vigilie van de heilige martelaar Laurentius was. Door de tussenkomst van Laurentius vroeg Otto aan God, om zelf een toevlucht voor hem [Otto] en zijn volk te zijn. | |
[pagina 251]
| |
Het is niet de bedoeling van dit boek om uit te wijden over een slag, die begon in het eerste ochtendgloren van een heilige feestdag, en succesvol (genoeg) eindigde in de avondschemer toen het bijna de tijd van Vespers was, dankzij God die genadig verlossing schonk en vocht voor zijn eigen volk.Ga naar eindnoot21. Natuurlijk wijdde Folcuin hierna toch uit over de slag, zelfs al had hij net gezegd dat het niet de bedoeling van zijn boek was. Hij herinnerde zijn lezerspubliek eraan hoe God en de heiligen Otto geholpen hadden zijn zege op de heidense Hongaren te behalen. Afb. 4. Slag bij Lechfeld. Widukind van Corvey, Saksische Wereldkroniek, handschrift uit 1270 (Gotha, Forschungs- und Landesbibliothek, Ms. Memb.l.90, fol. 87v.; uit: M. Puhle (red.), Otto der Grosse, Magedeburg und Europa. Band I. Essays. (Mainz 2001) 201).
In deze episode zien we liturgische datering op twee manieren gebruikt: in de opening van het verhaal dient de opmerking dat deze dingen gebeurden ‘toen de heilige viering van Pasen nabij was’, als een contrast ten opzichte van de ramp die het klooster ondervond door de Hongaarse aanval; een gebeurtenis die hier wordt beschreven als een helse ervaring, waarbij de vijandelijke indringers als uit de onderwereld tevoorschijn lijken te komen. Aan het eind van het verhaal wordt liturgische datering juist gebruikt met het tegenovergestelde doel. De dag van de Vigilie van de heilige martelaar Laurentius fungeert als een heiligende context voor de strijd die Otto leverde om zijn volk van de Hongaren te bevrijden. In het eerste geval wordt liturgische datering dus gebruikt om een gebeurtenis te veroordelen, in het tweede geval om een gebeurtenis te sanctioneren. Deze strategie wordt nader verklaard wanneer we terugdenken aan Folcuins proloog. Daar legde hij uit hoe God de Franken had uitverkoren, omdat zij bereid waren voor de Kerk te strijden en de kloosters te beschermen. Hier schildert Folcuin Otto af als de ideale Frankische heerser, die de Kerk verdedigt en daarbij steun ontvangt van God en de heiligen. De liturgische datering van het verhaal dient om deze boodschap te onderstrepen. | |
Otto, de Frankische heerserFolcuin zet Otto in zijn kroniek neer als de heerser die door God zelf is uitverkoren en die (dus) de legitieme opvolger is op de Frankische troon. Toch wordt dit nergens expliciet onder woorden gebracht. De boodschap komt niettemin duidelijk uit Folcuins verhalen naar voren, met name daar waar hij Otto's daden inbedt in een liturgische context. Liturgische datering treedt op in Folcuins kroniek vanaf ongeveer 950, het moment in de kroniek waarop Otto voor het eerst geïntroduceerd wordt. Dit kan nauwelijks een toeval zijn. Zeker wanneer je bedenkt dat liturgische datering voor relatief recente gebeurtenissen gebruikt wordt. Om informatie hierover te verkrijgen, kon Folcuin steeds vaker te- | |
[pagina 252]
| |
rugvallen op de herinnering van de kloostergemeenschap. Liturgische datering kan daarom beschouwd worden als een kenmerk van de levende monastieke herinneringstructuur. Folcuin, die als nieuw aangekomen abt in Lobbes deze gebeurtenissen niet zelf had meegemaakt, moet de specifieke liturgische data geleend hebben van zijn medebroeders in Lobbes. Hij gebruikte deze data vervolgens als stilistisch middel, om de recente geschiedenis te becommentariëren en van betekenis te voorzien. Liturgische datering functioneert in Folcuins kroniek om de daden van Otto goed te keuren, of de daden van zijn tegenstanders te veroordelen. Precies hetzelfde stilistische middel kan worden aangetroffen in de Frankische rijksannalen, waarin de daden van Karel de Grote (de Frankische heerser bij uitstek) met behulp van liturgische datering becommentarieerd werden.Ga naar eindnoot22. Folcuins kroniek van Lobbes laat zien dat liturgische datering niet slechts een slordige manier is om weinig belangrijke gebeurtenissen te dateren, maar dat het gebruikt kan worden als een literaire strategie om gebeurtenissen te interpreteren en onuitgesproken politieke loyaliteiten uit te dragen. Folcuin paste in zijn kroniek van Lobbes verschillende dateringsystemen toe om de geschiedenis van zijn klooster te organiseren en te interpreteren. In de meeste kronieken leverde de behandeling van het recente verleden een probleem op, om de eenvoudige reden dat het heden per definitie moeilijker te interpreteren is dan een lang voorbij verleden. In Folcuins geval was dit niet anders. Waarschijnlijk maakte de wankele politieke situatie van Lotharingen het voor hem noodzakelijk zich voorzichtig uit te laten over zijn politieke sympathieën. In zijn kroniek lijkt Folcuin de oplossing voor het behandelen van het complexe heden gevonden te hebben in het middel van de liturgische datering. Op deze manier was hij in staat om lineaire geschiedenis, in dit geval de recente Ottoonse geschiedenis, te verbinden aan de cyclische tijd van de Kerk. Dit was een tijdskader dat onveranderlijk was voor welke politieke omwenteling dan ook, en dat voor hem, als monnik wellicht de meest vertrouwde manier was om met tijd om te gaan. |
|