Madoc. Jaargang 2003
(2003)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 232]
| |
• Frank Brandsma & Jan-Jaap Haspels
| |
Haspels vertelt:‘In een evolutie van vele duizenden jaren hebben de tijdmeters zich ontwikkeld van eenvoudige zonnewijzers, waterklokken en zandlopers tot de huidige kwarts-uurwerken met een afwijking van - naar ik mij heb laten vertellen - minder dan een duizendste seconde per etmaal. In die evolutie zijn enkele revolutionaire momenten op te merken. Een daarvan is de uitvinding, daterend van vóór de christelijke jaartelling, van in elkaar grijpende tandraderen. Een ander is de uitvinding van het slingeruurwerk door Christiaan Huygens in 1656, waardoor de precisie van de tijdmeting binnen enkele jaren met enige duizenden procenten toenam. Relevant voor de middeleeuwse samenleving is het moment - kort voor 1300 - waarop de uurwerken begonnen te tikken. De uitvinding van het ontsnappingsmechanisme, het échappement, maakte het mogelijk om een ronddraaiende beweging om te zetten in een regelmatig heen-en-weer-gaande, oscillerende beweging van wat in het Nederlands zo treffend de onrust genoemd wordt. Het samenstel van door een gewicht aangedreven, in elkaar grijpende tandraderen en het frame waarin deze raderen gelagerd zijn, werd vervaardigd door de smid. Vanuit mijn ruime praktijkervaring met historische uurwerken | |
[pagina 233]
| |
Afb. 1. Foliot (foto: Nationaal Museum van Speelklok tot Pierement, Utrecht).
vind ik het opvallend dat voor de hand liggende tandentallen (met name machten van 2) weliswaar veelvuldig voorkomen, maar dat de meest in het oog springende raderen dikwijls tandentallen vertonen die vanuit de uurwerkmakerspraktijk van alledag nauwelijks te verklaren zijn. Het gaat dan met name om de getallen 3, 7 en hun product 21; getallen met een oplopende graad van ellendigheid, althans vanuit de gezichtshoek van de laat-middeleeuwse tekenende, verdelende, smedende en vijlende vervaardiger van tandwielen. Ik zal straks proberen een mogelijke verklaring te geven voor deze ogenschijnlijke onlogica door het in de veertiende eeuw gloednieuwe, spectaculaire, bijna magische fenomeen van een zelfstandig bewegend, urenslaand - en soms zelfs muziekspelend! - mechaniek te bezien vanuit de christelijke getallensymboliek. Maar laten we bij het begin beginnen.’
‘Ooit is, in een ver prehistorisch verleden, het meest elementaire tijdritme - de regelmatige afwisseling van dag en nacht - niet meer voldoende geweest voor het toenemende tijdbewustzijn van de toen levende mens. De behoefte tot onderverdeling van de dag, tot markering van bepaalde momenten in de periode van zonsopgang tot zonsondergang, heeft in de loop van duizenden jaren geleid tot een veelheid van zonnewijzers, wateruurwerken en zandlopers. In het laatste kwart van de dertiende eeuw werd, ergens in West-Europa, het mechanische, tikkende raderuurwerk uitgevonden. De vervaardiging van in elkaar grijpende tandraderen dateert dus van vóór onze christelijke jaartelling, maar het regelmatige, langzame, in de tijd strak gecontroleerde aflopen van zo'n reeks door een gewicht aangedreven tandwielen | |
[pagina 234]
| |
wordt pas mogelijk door de toevoeging van het échappement: een mechaniek dat ervoor zorgt dat de ronddraaiende beweging van de tandraderen van het gaande, tijdmetende werk wordt omgezet in de heen-en-weer-gaande beweging van de in het horizontale vlak oscillerende foliot. Vanwege zijn constant in beweging zijnde, rusteloos deinende heen-en-weer-schommeling wordt dit essentiële onderdeel van het gaande werk in de Nederlandse literatuur dikwijls met de term onrust, in het Duits met Unruhe (en in het Middeleeuws Latijn met rota inquietis) aangeduid. In Italiaanse documenten vindt men vaak de term rota of corona freni (remmende wiel of kroon). De foliot is gemonteerd op een verticale as met twee vlag-achtige uitsteeksels, die beurtelings een tegengestelde impuls ontvangen van het échappementrad. Hij vormt een dwarsbalk - zoals bij de hoofdletter T - die verzwaard is met twee verschuifbare gewichten. De heen-en-weer-draaiende beweging van de foliot-as wordt sterk vertraagd door de massa van deze twee meebewegende gewichten. Het resultaat is dat bij iedere omkering van de draairichting een duidelijke tik klinkt; de tijd van tik tot tik bedraagt - afhankelijk van bouw en grootte van het gaande werk - twee tot drie seconden. Het geheel ziet er uit zoals te zien is in de eerste afbeelding. Het is nodig om het fenomeen van het tikkende raderwerk en de heen-en-weer-zwaaiende foliot zo in detail te beschrijven omdat men zich dàn pas een enigszins adequaat beeld kan vormen van de middeleeuwse mens die dit zelfwerkende wonder van draaiende raderen, van het klinken van de uurslag met grote verwondering, ontzag en - wellicht - ongeloof gadesloeg.’ | |
Tegenwoordig zijn er natuurlijk niet voor niets van die doorkijkklokken en -horloges. Als de klokken zo opengewerkt waren als op de afbeelding, dan moet dat verbazingwekkend geweest zijn. Dacht men dat de mechanieken magisch waren?‘We zien in de verluchte manuscripten van de veertiende en vijftiende eeuw van het “Horloge de Sapience” bijvoorbeeld, de wijze Salomo die, gezeten voor een meer dan manshoog raderuurwerk, hoge gasten wijst op het gotische smeedwerk van overhoekse stijlen en pinakels, op de als door magie voortbewogen raderen en op de signalen van plotseling kantelende hefbomen: signalen van het uurwerk naar het slagwerk, van het uurwerk naar het speelwerk en van het speelwerk terug naar het slagwerk. We zien een heilige, een engel, de heilige geest of soms de hand van God zelf vanuit de hemel nederdalen om de aardse mens de bovenaardse magie van de mechanieken te verklaren. We lezen en proeven die verwondering bijvoorbeeld ook in Dantes Divina Commedia uit circa 1320, waar in het Paradijs, aan het einde van de tiende Zang (Paradiso, canto X, vs. 139-148), het uurwerk een bijna religieuze dimensie krijgt. Ik vertaal die passage als volgt:
Zoals 's morgens Gods Bruid opstaat
Om door het zingen van de metten de Bruidegom, die zij bemint, te wekken,
Zo roept ons het uurwerk,
Waarbij het ene onderdeel het andere aandrijft en in beweging brengt,
Terwijl het zo zoet klingelt dat het bij een ieder
Die zich ervoor openstelt zijn hart van liefde doet zwellen,
| |
[pagina 235]
| |
Afb. 2. Het tandrad dat ‘corona freni’ wordt genoemd (uit: G.H. Baillie, H. Alan Lloyd and F.A.B. Ward, The planetarium of Giovanni de' Dondi citizen of Padua, Antiquarian Horological Society (Londen 1974), frontispiece).
Zo zag ik die glorieuze kring van gelukzaligen
Als een lichtend wiel ronddraaien, terwijl hun stemmen
Zich een voor een samenvoegden, zo welluidend en zoet van klank,
Zoals men slechts kan horen
Op de plaats waar het geluk eeuwig is.Ga naar eindnoot1.
Dantes beschrijving roept voor iemand die weet hoe klokken in die tijd in elkaar zaten allerlei vragen op: duidt het klingelen op een speelwerk dat een melodie laat horen of slaat de klok uitsluitend de uren? Het wonder van de uurwerktechniek - vooral dat van de enorme versnelling die men bij een reeks tandraderen kan bereiken - wordt door Dante in het begin van Canto XXIV (vs. 10-18) van het Paradiso bezongen. Ik vertaal weer:
... Zo sprak Beatrice. En die blijde geesten
Waren als lichtende wielen,
Die om een vaste as heendraaiden en als kometen opvlamden.
En zoals de raderen van een uurwerk zo ronddraaien
| |
[pagina 236]
| |
Dat de oplettende toeschouwer de indruk heeft
Dat het eerste stilstaat en het laatste vliegt,
Zo ging het ook met die reien; zij gaven mij,
Door hun snel of langzaam uitgevoerde rondgang,
Een inzicht in de mate van hun gelukzaligheid.
De grote snelheid die Dante beschrijft, is vooral te zien bij de zogenoemde windvleugel, dat is dat molentje op afb. 4, aan de voorkant van de klok. De windvleugel is een regelend, remmend onderdeel van het slagwerk van de klok en komt in “vliegende” beweging tijdens het slaan van de uren. Andere tandwielen draaien echter heel langzaam. Dante heeft goed naar het binnenste van een klok gekeken. De “lichtende wielen” doen natuurlijk ook aan de tandwielen in de klok denken, maar de banen die dan beschreven worden, doen eerder denken aan die van planeten dan van de genoemde kometen.’ | |
Maar planeten vlammen toch niet op, dat lijkt eerder een verschijnsel dat bij die kometen hoort. Misschien is dat wel het belangrijkste dat Dante over de blijde geesten wil zeggen en koppelt hij de rondgang en het opvlammen los van elkaar. De geesten maken dan een rondgang, terwijl zij opvlammen alsof zij kometen zijn.‘We zien in het beeld van de om hun vaste as ronddraaiende hemellichamen en in hun verschillende omloopsnelheden het mechanisch planetarium voor ons, en als we lezen hoe in Padua de geleerde geneesheer, uurwerkmaker en astronoom Giovanni de' Dondi rond 1350 de bouw van een door hem ontworpen planetariumklok beschrijft en illustreert, zien we hoe de goddelijke inspiratie en leiding als essentiële basis voor het welslagen van zo'n bijna onaards-moeilijke onderneming centraal staan: Dit werk, samengesteld uit ruwe materialen, heb ik slechts kunnen ontwerpen met de hulp van God [...]. De glorieuze Almachtige heeft mij in antwoord op mijn bede bevoorrecht om de constructie van dit werk te hebben kunnen voltooien [...] In de navorsing van al deze zaken [i.e. de wetten en berekeningen van de planetenbanen] heeft de gunst van de Allerhoogste mij gedragen.Ga naar eindnoot2. Het wekt dan ook geen verwondering dat het gaande, sturende werk in het Dondi-planetarium voor de centrale tijdaanduiding een 24-uur-rad heeft met 144 tanden. Dat is het kwadraat van 12, maar nu loop ik vooruit op de nader aan de orde komende bijbelse getallensymboliek. Bovendien krijgt de alles regelende, tikkende foliot die het raderwerk bekroont zijn impulsen van het échappementrad met 27, dus met 3×3×3 tanden. Huizinga heeft deze goddelijke inbreng mooi beschreven in zijn Herfsttij: De grote dingen: de geboorte, het huwelijk, het sterven, stonden door het sacrament in de glans van het goddelijk mysterie. Maar ook de geringer gevallen: een reis, een arbeid, een bezoek, waren begeleid door duizend zegens, ceremonies, spreuken, omgangsvormen.Ga naar eindnoot3. Hoezeer zal onder Huizinga's “geringer zaken” die goddelijk-mystieke glans hebben afgestraald op het raderwerk met zijn strak-tikkende tijdaanduiding, welluidende slagwerk, melodieuze speelwerk en voorspellende omloop der he- | |
[pagina 237]
| |
Afb. 3. Verschillende middeleeuwse uurwerken, afb. uit Heinrich Suso's Horologium Sapientia, Brussel, KB, Ma IV, III, fol. 13v.
mellichamen; hoezeer zijn Dantes lichtende wielen de verbeelding van het uurwerk dat zich baadt in die goddelijke gloed! Het wonder van het automatische speelwerk - een mechaniek dat zonder tussenkomst van de menselijke hand plotseling een melodie laat klinken - proeven we bijvoorbeeld in een kroniek voor het jaar 1321 van de abdij van Sint Catherine bij Rouen waarin melding gemaakt wordt van een raderuurwerk met een speelwerk dat de hymne Conditor alme siderum liet horen over een afstand van drie mijlen.Ga naar eindnoot4. Lang nog zal die verwondering over de werking van het raderuurwerk blijven doorklinken, vooral wanneer het mechanieken betreft waarbij de primaire functie van de tijdaanduiding is aangevuld met een combinatie van slag- en speelwerken en een door het gaande werk aangestuurd planetarium. Als wij in onze West-Europese Renaissance al ruimschoots vertrouwd zijn geraakt met de gecompliceerde wetten en berekeningen die ten grondslag liggen aan de werking van de diverse mechanieken van het astronomisch kunstuurwerk, zien we hoe, in het verre Oosten, de eerste jezuïeten erin slagen om toegang te verkrijgen tot de Chinese keizer door hem geschenken - waaronder klokken met slagwerk en planetarium - aan te bieden. De magie van deze complexe uurwerken is dan bij ons grotendeels weggesleten, maar aan het Chinese hof is de impact van deze automaten immens: Men beschouwde het als een wonder en er werden (na de aanbiedingsceremonie) wachters rond de klok opgesteld om te controleren of hij daadwerkelijk vanzelf zou blijven gaan en slaan.Ga naar eindnoot5. | |
[pagina 238]
| |
Je krijgt hier een gevoel als bij Edgar Allen Poe's verhaal “Maelzel's chess-player”, waarin in een schaakmachine toch een klein mannetje in het ogenschijnlijk geheel met tandraderen en hefbomen gevulde interieur verborgen blijkt te zitten.’ | |
Geldt die verwondering nu vooral het mechanische loopwerk of ook de automatische bewegingen van het geheel?‘Misschien behoudt het raderuurwerk zijn magische uitstraling het langst en sterkst als het gaat om een mechaniek met toegevoegd speelwerk. Hier speelt ook het verrassingselement: plotseling, als uit het niets - geen mens is in de buurt - geeft het gaande werk een signaal aan het speelwerk om zijn muziek te laten horen. Nog in 1617 beschrijft Robert Fludd dit moment van magie in zijn Utriusque cosmi historia: Thus it becomes possible to have music without a musician or action of any living being: it will be splendid, graceful and an impressive marvel for those partaking, or in the presence of a festive meal, to hear unexpected music without the presence of any moving being, from some corner of the dining hall...Ga naar eindnoot6. Het magische effect van de plotseling opklinkende robotmuziek wordt nog versterkt door het feit dat deze muziek in technische complexiteit het handspel gemakkelijk kan overtreffen. Als men dit alles helder voor ogen houdt zal men begrijpen hoe het meest veelzijdige en complexe middeleeuwse mechaniek: het raderuurwerk met zijn dikwijls vele kleur- en klankrijke toevoegingen van slagwerken, speelwerken, planetaria, calendaria en automaten, zich zo bij uitstek leende om de rijke bijbelse getallensymboliek in zijn tandentallen, transmissies en verhoudingen als uitgangspunt te nemen.’ | |
Wat is er dan zo vreemd aan die getallen?‘Om dat uit te leggen kan ik het best beginnen met een anekdote. Op mijn vijftiende verjaardag kreeg ik van mijn ouders een hout-draaibank. Deze draaibank was ooit vervaardigd door mijn stadgenoot de Grolsche houtdraaier Overbekking die hem in zijn werkschuur had opgeslagen; hij was rond 1930 op een iets modernere, elektrisch aangedreven draaibank overgestapt. Ik moest het grote vliegwiel - het enige ijzeren onderdeel van de bank! - met mijn voet in beweging brengen; een leren riem zorgde voor de transmissie naar de houten pulley op de hoofdas. Iedere woensdagmiddag kreeg ik van Overbekking draailes. Thuis, op mijn eigen bank, probeerde ik de diverse technieken verder uit. Na een jaar of twee trappen, oefenen en zweten had ik mijn eerste complete werkstuk onder het kritisch toeziend oog van mijn leermeester voltooid: een spinnewiel. Het moeilijkste karwei was wel het vervaardigen van het houten vliegwiel. Eerst werd bij de smid een ruwe ijzeren as met excentrisch krukje gesmeed; het gladdraaien van de as-delen die later in het dragende eikenhouten frame zouden moeten passen gebeurde daarna op de houtdraaibank. Vervolgens werd een reeds doorboorde eikenhouten kern - natgemaakt om later bij het drogen des te steviger vast te zitten - op de ijzeren as geforceerd. Daarna kwam het afzonderlijk draaien van de negen houten spaken waarop de uit segmenten samengestel- | |
[pagina 239]
| |
Afb. 4. De afgebeelde klok heeft een duidelijk zichtbare windvleugel boven de wijzerplaat, hs. Oxford, Bodleian Library, Ms. Laud. Misc. 570, fol. 28v.
de omtrek bevestigd zou worden. Het geheel zou uiteindelijk nog eenmaal ingespannen worden om de omtrek met zijn vliegwielfunctie zuiver rond af te draaien en om kern en flanken van het wiel van sierlijk gedraaide ringen te voorzien. Het verdelen van de omtrek van de houten kern in negen delen geschiedde op het oog. Men zal zich gemakkelijk kunnen voorstellen dat een verdeling in achten aanmerkelijk eenvoudiger is dan een verdeling in negenen. Kort geleden heb ik de proef op de som genomen door een vriend met een goed timmermansoog een papier te geven met daarop twee gelijke cirkels en met de vraag om (met behulp van lineaal, potlood en gum) de ene in acht en de andere in negen gelijke parten te verdelen. De acht-deling was binnen een minuut gereed: een omgeschreven vierkant met twee middelloodlijnen en twee diagonalen. De negen-deling was na zes minuten nog steeds niet rond en na veel gegum en opschuivende nieuwe streepjes vertoonde het uiteindelijke resultaat toch een paar afwijkingen die een veelvoud bedroegen van die bij de acht-deling. Waarom negen spaken, zo vroeg ik mij af. Met acht spaken is het wiel precies even sterk; de verdeling is snel en goed te maken en het spaart bovendien het draaien van een negende spaak uit. Ik legde de vraag voor aan Overbekking. “Dat is...,” zei hij met enige aarzeling, “da's altied zo 'ewest.” Dit ogenschijnlijk onbenullige voorval is mij altijd bijgebleven. De techniek sans plus, (tijdbeslag, verdelingsprecisie, materiaalbewerkingen, materiaalgebruik) pleitte in alle opzichten tegen bovenbeschreven aanpak. Er moest dus een andere factor in het spel zijn om toch de weg van de meeste weerstand te kiezen. Hiermee kom ik op wat ik als de essentie van dit verhaal beschouw: de toe- | |
[pagina 240]
| |
passing - hier in het middeleeuwse raderuurwerk, maar ook in een spinnewiel en wellicht in tal van andere historische producten van kunst en techniek - van tandentallen, verdelingen, transmissies en verhoudingen die vanuit de uurwerkmakerspraktijk niet of nauwelijks verklaarbaar zijn maar vanuit de bijbelse getallensymboliek bezien het uurwerk een nieuwe dimensie geven: de dimensie waarmee Dante het plaatst in het licht van het goddelijk mysterie. Met het voorbeeld van de twee cirkels gaf ik reeds aan dat de verdeling van een cirkelomtrek in machten van twee een relatief eenvoudige zaak is. Zo zal de middeleeuwse uurwerkmaker - nog niet verwend met verdeel- en radersnijmachines - de transmissieverhouding 1:8 ongetwijfeld het liefst gerealiseerd hebben met een aandrijvend rad van 64 tanden dat ingrijpt in een rondsel van 8 tanden. Een verdeling van 72 versus 9 levert weliswaar de zelfde transmissie op, maar zal de radermaker aanmerkelijk meer hoofdbrekens kosten. Waarom liggen dan aan de tandrad-berekeningen van het centrale element van het middeleeuwse uurwerk, het gaande werk, zo dikwijls de lastig hanteerbare priemgetallen 3 en 7 - en hun verdeeltechnisch nog moeizamer product 21 - ten grondslag? De middeleeuwse getallensymboliek biedt hier uitkomst. Onder het trefwoord Zahlensymbolik, -mystik vinden wij in het Lexikon des Mittelalters een uitvoerige verhandeling over die getallen die in de christelijke cultuur een extra dimensie, een symbolische meerwaarde hebben gekregen.Ga naar eindnoot7. Twee getallen springen hier duidelijk uit: Drei ist die Zahl der Dreifaltigkeit Gottes, der Verehrung der Trinität, des Glaubens an sie, der Auferstehung Christi (am dritten Tag) und der Christen, dreigegliederter Stufungen von Kosmos und Erde, von Zeit- und Heilsgeschichte, Hl. Schrift und Kirche, von Kräften, Tugenden und Lastern. En bij het getal 7 lezen we: Sieben hat das grösste Bedeutungsspektrum: Sie ist Zeichen der ird. Zeit (Wochentage) wie der Ewigkeit und der ewigen Ruhe (wegen der Ruhe Gottes, am siebten Tag, nach den Schöpfungstagen, dem siebten Weltalter), der Zeit des Gesetzes (Sabbatgebot) sowie - dies dominant! - der Gnade und des Hl. Geistes mit seinen sieben Gaben, daneben Zahl des Menschen, seiner Tugenden und Begabungen, der Sünde (sieben Todsünden). De uurwerktechnisch lastige getallen 9 en 27 (machten van 3) en het getal 144 als kwadraat van 12 krijgen hun betekenis - en zelfs een betekenisintensivering - juist door die machtsverheffing: “Die neun ist die Zahl der Engelchöre; als Potenz der Drei verweist sie verstärkt auf die Trinität”. En daarbij denk ik dan natuurlijk weer aan mijn spinnewiel.’ | |
Maar zoveel oude uurwerken hebben we toch niet over? Hoe weten we dan precies hoeveel tanden de tandwielen in de meeste klokken hebben gehad?‘Er bestaan nog enkele torenuurwerken uit de late veertiende eeuw en tientallen grote en kleine uurwerken uit de vijftiende eeuw. Bij al die mechanische tijdmeters voor toren, raadzaal of huiskamer kun je de tanden van de diverse raderen gewoon tellen. Maar vaak is het ook de documentatie over een niet meer bestaande klok - zoals hierboven van het De' Dondi uurwerk - die duidelijkheid verschaft. | |
[pagina 241]
| |
Een fraai voorbeeld van laatmiddeleeuwse uurwerkdocumentatie is het Almanus manuscript. In 1475 komt, wellicht als pelgrim, een Duitse lekenbroeder naar Rome en vestigt zich aldaar als klokkenmaker. Hij houdt een dagboek bij waarin hij de uurwerken die hij repareert of verkoopt nauwkeurig uittekent en omschrijft in eenvoudig Latijn. Zijn naam is broeder Paulus Almanus (“de Duitser”) en hij krijgt, blijkens zijn dagboek, al snel de dikwijls zeer fraaie raderuurwerken van verscheidene kardinalen en andere kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders in onderhoud. In een tijdsbestek van vijf à tien jaar beschrijft hij dertig klokken waarbij hij van alle raderen de tandentallen geeft; ook maakt hij detailtekeningen van in zijn ogen gecompliceerde of zeldzame constructies. Dit manuscript biedt ons de unieke gelegenheid om dertigAfb. 5. Salomo legt de werking van een uurwerk uit (uit Heinrich Suso's Horologium Sapientia, Parijs, Bibliothèque nationale. Ms. fr. 455, fol. 9r).
vijftiende-eeuwse raderuurwerken voor de huiskamer in detail te bestuderen, alle daterend uit een tijd waaruit slechts zeer weinig huiskamerklokken bewaard zijn gebleven.Ga naar eindnoot8. Hierboven heb ik reeds aangegeven dat het grootste wonder van het middeleeuwse raderuurwerk gelegen lijkt te zijn in de magie van de voortdurende zelfstandige actie en het regelmatig opstarten van nevenacties (slagwerk, speelwerk, automaten). Het tikkende hart van iedere klok, de heen-en-weer-zwaaiende foliot, weet het raderwerk zo af te remmen en te reguleren dat het uurrad precies één omwenteling maakt in 24 of 12 uren en dat men op ieder moment de juiste tijd kan aflezen. Dit prominent geplaatste uurrad dat in staat is om de hemelse zonnetijd zichtbaar te maken in een door mensenhand geschapen mechaniek wordt doorgaans aangedreven door de uit het werk stekende as van wat de uurwerkmaker het grondrad noemt: het tandwiel waaraan, via een om de as op te winden koord, het aandrijvende gewicht hangt. Het zou gemakkelijk | |
[pagina 242]
| |
Afb. 6. Reconstructie van een gotische huiskamerklok met gaand- en slagwerk naar Almanus (foto Nationaal Museum van Speelklok tot Pierement, Utrecht).
zijn om in dit eveneens in het oog springende as-uiteinde twee haaks op elkaar staande zaagsneden te maken waardoor een viertandig rondsel ontstaat. Het uurrad zou vervolgens 48 of 96 tanden moeten krijgen. Zeventien van de dertig middeleeuwse Almanusklokken hebben evenwel een minder voor de hand liggend drietandig rondsel voor de aandrijving van het uurrad. In vijftien Almanusklokken heeft het tikrad het lastig te verdelen aantal van 21 (7×3) tanden. Dit feit is des te opvallender omdat, vergeleken met alle andere raderen van gaand- en slagwerk, juist de tikraderen een enorme verscheidenheid in hun - uiteraard steeds oneven - tandentallen laten zien. Bij de dertig Almanusklokken variëren de tandentallen van de échappementraderen van 13 tot 37. Het getal 21 (7×3) springt eruit omdat het vijftien maal voorkomt; alle andere getallen komen slechts één tot driemaal voor. In De' Dondi's zevenzijdige planetariumklok wordt de remmende kroon in beweging gebracht door een tikrad met als tandental de derde macht van drie. Er is nog een interessant geval in Nederland: het thans in het Rijksmuseum bewaarde uurwerk van de Barentsz-expeditie van 1596. Deze klok die om uurwerktechnische redenen lijkt te dateren van voor 1540 zou geheel in de Almanus catalogus passen.Ga naar eindnoot9. Het is in het “Behouden Huys” op Nova Zembla bewaard gebleven tot het in 1871 door een Noorse walvisvaarder - ongerept maar ernstig verroest - met andere restanten van deze expeditie gevonden en meegenomen werd en tenslotte in het Rijksmuseum belandde. Ook hier is opvallend dat de slagwerktransmissies tweemaal 64:8 bedragen, terwijl dit bij de raderen van het gaande werk tweemaal 56:8 is: de transmissie van grondrad naar échappementrad is dus 49, het kwadraat van 7, en het tikrad zelf heeft wederom 21, 7×3 tanden.’
‘Nader onderzoek is natuurlijk nodig, maar samenvattend zou ik het volgende | |
[pagina 243]
| |
willen zeggen. Het verschijnen, tegen het einde van de dertiende eeuw, van het zelfstandig tikkende, gaande en slaande raderuurwerk heeft een thans nauwelijks meer voor te stellen diepe indruk op de toen levende West-Europeaan gemaakt. In de literatuur en schilderkunst van de veertiende en vijftiende eeuw krijgt het raderuurwerk dikwijls een bijna bovenaardse dimensie en met de toevoeging van een automatisch speelwerk en/ of planetarium is het raderuurwerk het meest complexe middeleeuwse mechaniek. Als centraal spektakel in paleis, kathedraal of raadhuis, als indrukmakend geschenk van vorst tot vorst maar ook bij de propagatio fidei per scientias heeft het raderuurwerk als summum van gebundelde kunst, techniek en mechanica een rol van onschatbare betekenis gespeeld. Het licht van het goddelijk mysterie, dat het middeleeuwse raderuurwerk in de contemporaine literatuur en schilderkunst vaak zo opvallend beschijnt, lijkt een zinvolle verklaring te bieden voor de frequente voorkeur voor tandentallen met een bijbelse symboliek boven getallen en verhoudingen die uurwerktechnisch weliswaar meer voor de hand liggen maar onvoldoende recht lijken te doen aan de religieuze dimensie van het middeleeuwse raderuurwerk.’Ga naar eindnoot10. |
|