Madoc. Jaargang 2003
(2003)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 208]
| |
• Peter Verbist
| |
[pagina 209]
| |
Afb. 1. Vierentwintiguursklok. Kalender. Engeland, circa 1370. Oxford, Bodleian Library, MS. Rawl. D. 939, section 6 (foto: Oxford, Bodleian Library).
over het opkomende individualisme in de Middeleeuwen te ontwikkelen.Ga naar eindnoot4. De weinige uitzonderingen op deze regel hebben echter geen enkele band met de door ons bestudeerde chronologische correcties. Het aanwezige spanningsveld tussen enerzijds het gezag van een foutieve traditie en anderzijds de rationele wetten van de chronologie vormt nochtans een uitstekende parameter om verschuivingen te kunnen blootleggen in de intellectuele cultuur van de late tiende en de elfde eeuw. Het is geen nieuw gegeven om te vermelden dat de middeleeuwse intellectueel gebonden was aan uitspraken en stellingen van gezagvolle auteurs uit het verleden. Indien een middeleeuwse auteur overtuigd was van het ongelijk van een vooraanstaande auctoritas, dan volstond het niet om de eigen individuele mening daar rechtstreeks en ongezouten tegenover te plaatsen. Zo'n vrijpostigheid werd immers niet aanvaard in het toenmalige middeleeuwse denken. Het is daarom niet verwonderlijk dat de Latijnse traditie bij de meerderheid van deze chronologische correcties de bovenhand gehaald heeft op de Griekse traditie. Deze Latijnse traditie kon immers bogen op twee zeer hoog aangeschreven kerkvaders, namelijk Hiëronymus van Strido (†419 / 420) en Augustinus van Hippo (†430).Ga naar eindnoot5. De Griekse traditie daarentegen moest het voornamelijk stellen met de in het westen minder bekende Theophilus van Alexandrië (†412). | |
[pagina 210]
| |
Er waren dus overdachte methodes of spitsvondige interpretaties nodig om een lijnrechte confrontatie met gezagvolle auteurs of teksten uit het verleden te vermijden. Een eerste mogelijke aanpak was radicaal maar efficiënt, namelijk het bewust onvermeld laten van iedere tegengestelde visie. Zo maakte Heriger enkel melding van Augustinus om aan te tonen dat Christus op eenzelfde kalenderdag verwekt en gestorven was, maar voor het overige liet hij diens uitgesproken voorkeur voor de Latijnse traditie bewust onvermeld.Ga naar eindnoot6. Ook bij de andere verdediger van de Griekse traditie, Gerland, vinden we geen enkel spoor van Hiëronymus of Augustinus. Hij kwam dus zijn belofte niet na om aan zijn lezer alle meningen over de bestudeerde problematiek weer te geven.Ga naar eindnoot7. Aan de andere kant verzwegen Abbo, Hezelo en de anonymus van Limoges de theoretische mogelijkheid van de Griekse traditie, maar in hun geval is het niet volledig zeker of ze deze Griekse traditie gekend hebben. Het doelbewuste verzwijgen van tegenstrijdige meningen is zeker wél terug te vinden bij Sigebert. Hij ontleende meermaals aan Herigers brief, maar liet daarbij diens voorkeur voor de Griekse traditie volledig onvermeld.Ga naar eindnoot8. Sommige auteurs gebruikten echter een andere strategie om een tegengestelde visie onderuit te halen. Zij weerlegden de uitspraken van een gezagvolle auteur met die van een gelijkwaardige en liefst van een nog grotere auctoritas. Zo counterde Marianus uitspraken van Beda Venerabilis met ten onrechte aan Beda toegeschreven teksten.Ga naar eindnoot9. Een gelijkaardige tactiek vinden we terug bij Sigebert. Hij omzeilde Augustinus' waarschuwing om geen gerespecteerde geleerden te verbeteren door te verwijzen naar een nog grotere gezagsbron, namelijk de Bijbel (Mattheus 7:7).Ga naar eindnoot10. Deze auteurs waren dus gebonden aan het auctoritas-model, maar tegelijkertijd beriepen ze zich ook op de rationaliteit van de middeleeuwse chronologie. Deze kennisdiscipline bekwam immers eigen resultaten die volledig losstonden van iedere gezagsbron. Net zoals een gezagvolle uitspraak uit het verleden was ook de rationele uitkomst van deze berekeningen moeilijk of zelfs onmogelijk te weerleggen. Het is daarbij een opvallend gegeven dat meerdere auteurs (Abbo, Gerland, Sigebert en Heimo) voor hun rationele argumenten vaak gebruik gemaakt hebben van de termen natura of ratio naturalis. Ze doelden daarmee op een onveranderlijk kennisgegeven waaraan de mens niets kon veranderen. Gerland noemde het tweede deel van zijn chronologische handboek niet toevallig een computus naturalis. Het stond haaks op het eerste deel (computus usualis), waarin hij nog rekening hield met uitspraken van gezagvolle auteurs uit het verleden.Ga naar eindnoot11. Uit dit laatste voorbeeld blijkt duidelijk dat beide kennisbronnen op een verschillend niveau ageerden, maar toch op eenzelfde onderwerp werden toegepast. Hierdoor ontstond er een onvermijdelijk spanningsveld tussen gezag en rede, en de meeste auteurs voelden de noodzaak om dit spanningsveld te overbruggen. Zij beriepen zich daarvoor vaak op de ‘evangelische waarheid’, vermits enkel een ketter het zou aandurven om het absolute en onaantastbare waarheidsgehalte van de evangelies in twijfel te trekken.Ga naar eindnoot12. Deze term dekt hier echter niet volledig de inhoudelijke lading. Uit de evangelies kon men immers enkel impliciet de maanleeftijd en de weekdag met betrekking tot Christus' passie af- | |
[pagina 211]
| |
leiden. Het belangrijke en noodzakelijke solaire gegeven van de kalenderdag was op geen enkele manier via deze evangelische gegevens op te sporen, en dus slechts een produkt van later ontstane tradities. Iedere auteur koos bijgevolg hetzij voor de Latijnse, hetzij voor de Griekse traditie en maakte vervolgens de nodige chronologische berekeningen om Christus' passiejaar opnieuw te kunnen dateren. Het uiteindelijke resultaat werd dan gepresenteerd onder de gezagvolle dekmantel van de evangelische waarheid. Deze term verhult met andere woorden ook een gedeeltelijk rationele inhoud, zodat het voor middeleeuwse auteurs zeer geschikt was om het spanningsveld tussen gezag en rede te kunnen overbruggen. In de chronologische correcties van Hezelo en de anonymus van Limoges komt deze spanning nooit expliciet tot uiting. Zij beperkten zich immers tot het weergeven van de chronologische berekening en corrigeerden bijgevolg de christelijke jaartelling van Dionysius Exiguus volgens strikt chronologische principes. Bij Heriger en Abbo is er slechts onrechtstreeks sprake van een spanning tussen traditie en rede. Heriger wees immers op het symbolische schema dat Christus en Johannes verwekt én gestorven waren op de momenten van de Juliaanse eveningen en zonnewendes (de achtste kalenden), maar tegelijkertijd voorzag hij dit auctoritas-argument van een temporele dimensie. Hij stelde immers dat dit symbolische schema opgetekend was vóór het belangrijke concilie van Nicea (325).Ga naar eindnoot13. Men kón met andere woorden toen nog geen gebruik gemaakt hebben van de meer correcte Niceaanse eveningen en zonnewendes (de twaalfde kalenden). Het symbolische schema was dus niet absoluut, maar relatief ten opzichte van de toenmalige historische context. Heriger veroordeelde echter niet de traditie door middel van de rede. Hij gaf enkel een rationele verklaring voor het bestaan van een foutieve traditie. Een gelijkaardige verbinding tussen traditie en rede vinden we ook terug bij Herigers tijdgenoot Abbo. Deze auteur maakte een correctie op Dionysius' incarnatiejaartelling op basis van het gezag van evangelische en historiografische bronnen, maar beweerde dit te kunnen doen zonder het gezag van Dionysius Exiguus zelf te weerleggen.Ga naar eindnoot14. Het ene argument overvleugelde dus het andere zonder daarbij een expliciete veroordeling uit te spreken. Marianus en Gerland stelden zich minder verzoenlijk op dan Heriger en Abbo. Marianus zag zijn correctie als een apologie van de evangelische waarheid en distantieerde zich zeer bewust van Dionysius en al wie zijn foutieve jaartelling hadden nagevolgd.Ga naar eindnoot15. Ook Gerland was weinig begripvol voor Dionysius en zijn aanhangers, maar repliceerde tegelijkertijd wel op iedere mogelijke kritiek aan het adres van de gezagvolle Beda.Ga naar eindnoot16. Beide elementen zijn nochtans moeilijk met elkaar te rijmen, vermits Beda in belangrijke mate verantwoordelijk geweest is voor het succes van de Dionysiaanse incarnatiejaartelling. Heimo onderving op een heel andere manier de spanning tussen het gezag van een foutieve traditie en de rationaliteit van een eigen chronologische berekening. Hij beschouwde zichzelf veeleer als een bijna toevallige getuige van Gods inspiratie.Ga naar eindnoot17. Hiermee minimaliseerde hij niet zozeer de originaliteit van zijn eigen bijdrage, als wel zijn eigen bijdrage aan de originaliteit. De meest radicale breuk tussen gezag en rede vinden we echter terug in Sigeberts Liber de- | |
[pagina 212]
| |
Afb. 2. Janus Bifrons (kijkend naar verleden en toekomst) als symbool voor de maand januari, uit een serie reliëfs met de maanden van het jaar. Twaalfde eeuw. Ferrara, Museo del Duomo (uit: Sergio Stocchi, Émilie romane. Plaine du Po (La Pierre-qui-Vire 1984) afb. 133).
cennalis. Daarin lezen we dat er geen enkele nieuwe kennis mogelijk was, vermits alle kennis reeds door een gezaghebbende auteur uit het verleden neergeschreven moest zijn.Ga naar eindnoot18. Een grondige lezing van deze intellectuele dialoog onthult echter dat dit niet de échte mening van Sigebert geweest is. In zijn derde boek voorzag hij immers net zoals Heriger een temporele dimensie aan een auctoritas-argument Door zichzelf te vergelijken met Hiëronymus - wiens Vulgaattelling dankzij Beda Venerabilis ingang gevonden had in de middeleeuwse chronografie - hoopte Sigebert dat zijn eigen gecorrigeerde jaartelling ooit toegepast zou worden in de middeleeuwse chronologie.Ga naar eindnoot19. Op die manier onderving hij de spanning tussen het gezag van een foutieve traditie en zijn eigen rationele correctie hierop. Beide kenniselementen (gezag en rede) veroorzaakten dus een dialectische spanning. Ze hadden echter niet tot doel om elkaar te corrigeren, maar om elkaar aan te vullen. Zo beriepen Marianus en Gerland zich voor hun chronologische correctie expliciet op beide kenniselementen. Zowel gezagsargumenten als rationele argumenten waren dus geldig, zolang ze maar conformeerden met het geloof. Voor hen werd het geloof hierdoor zowel het begin- als het eindpunt van een chronologische correctie. De waarheid vormde slechts een weg om tot een dieper geloof te komen. Heriger, Gerland en Sigebert relativeerden de fout in Dionysius' incarnatiejaartelling, precies omdat ze niet inging tégen het geloof. Uiteindelijk heeft geen enkele correctie ooit een daadwerkelijke bedreiging gevormd voor de foutieve Dionysiaanse jaartelling. De kracht van de gewoonte (usus) en de praktische moeilijkheden om een dergelijke correctie op bredere schaal te verspreiden, vormen hiervoor de belangrijkste verklaringen. De conventie primeerde dus op de correctie. Zo kwam Analista Saxo († ná 1139) op een verschil van bijna drie decennia tussen een telling volgens regeringsjaren en een telling volgens pontificaatsjaren. Hij liet het aan de lezer over om zijn eigen voorkeur uit te spreken, maar merkte zelf fijntjes op dat geen van beide tellingen overeenkwam met de Dionysiaanse jaartelling.Ga naar eindnoot20. Ook Radulf van Diceto (†1202) en Jean de Saint-Victor (†1327) sloten zich aan bij de grote zwijgende meerder- | |
[pagina 213]
| |
heid en verkozen de foutieve traditie van Dionysius boven de chronologische correctie van Marianus.Ga naar eindnoot21. Bovendien was de discussie over deze problematiek ook bepaald door twee tijdelijke en relatief uitzonderlijke omstandigheden, namelijk het naderende jaar 1000 en de terugkeer van de lunisolaire parameters van Christus' passiejaar volgens de Latijnse traditie omstreeks 1076 na Christus (12+532+532=1076). Ook de veranderende intellectuele cultuur is een belangrijke factor om het voorbijgestreefde karakter van een chronologische correctie te kunnen verklaren. Een symbolische illustratie hiervan vinden we terug bij Gerland. In het tweede deel van zijn De computo is er geen spoor meer te bekennen van zijn chronologische correctie, omdat hij toen op een natuurwetenschappelijke manier redeneerde (computus naturalis in plaats van een computus usualis). Gerland vormde een uitzondering op de toenmalige regel, maar toch is hij een voorbode van de nakende veranderingen in de intellectuele cultuur. Meer algemeen is de kennisdiscipline van de chronologie steeds een vroege maar duidelijke barometer geweest voor evoluties in de middeleeuwse intellectuele wereld. Dit kunnen we in belangrijke mate verklaren door het feit dat ze een eigen rationaliteit kende, die onder meer tot uiting kwam in de lunisolaire 532-jarige cyclus. | |
• BesluitChronologie is en blijft een technische discipline en dit verklaart dat ze spijtig genoeg weinig of niet bestudeerd wordt met betrekking tot de intellectuele geschiedenis van de Middeleeuwen. Deze vaststelling wordt niet alleen veroorzaakt door de gebrekkige ontsluiting en de hoge moeilijkheidsgraad van sommige chronologische teksten, maar ook door het feit dat deze correcties zich grotendeels situeren vóór de bloeiperiode van de scholastiek (1150-1250). De meeste theorieën dateren de ‘ontdekking’ van het individu immers precies in deze bloeiperiode. Aaron Gurevich merkt echter terecht op dat deze conclusie voornamelijk gedetermineerd is door het feit dat het meeste bronnenmateriaal nu eenmaal uit deze periode stamt.Ga naar eindnoot22. De chronologische correcties van de door ons bestudeerde auteurs vormen duidelijke en belangrijke indicatoren voor het feit dat het groeiproces naar intellectuele autonomie zich reeds vanaf het einde van de tiende eeuw voltrok. |
|