Madoc. Jaargang 2003
(2003)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 200]
| |
• Janneke Raaijmakers
| |
De annales necrologici van FuldaRond het jaar 779 begonnen de monniken van Fulda met de aanleg van de annales necrologici, grofweg vertaald als ‘dodenannalen’. Jaar in, jaar uit hielden zij in deze lijsten bij wie van hun medebroeders was overleden. De namen van de overleden monniken waren gerangschikt volgens het jaar, gedateerd Anno Domini, waarin ze waren overleden. Om die reden hebben negentiendeeeuwse historici deze lijsten de naam annales necrologici gegeven. We weten niet precies hoe de monniken deze lijsten zelf hebben genoemd. Een laatmiddeleeuwse monnik uit Fulda betitelde een manuscript van de annales necrologici als ‘het boek van de overleden broeders’. Van de annales necrologici zijn slechts vijf fragmenten overgebleven, verdeeld over drie handschriften (afb. 1).Ga naar eindnoot2. Tot in de tweede helft van de elfde eeuw zijn de lijsten bijgehouden, gekopieerd en opnieuw bijgewerkt en vormden zij de basis van de gebedsgedachtenis in Fulda. De namen van de overleden broeders werden niet onmiddellijk na hun dood opgetekend. Dit gebeurde soms met regelmaat, soms duurde het een aantal jaar voordat de overledenen hun plek in dodenlijsten kregen. Zo weten we dat bijvoorbeeld tussen 812 en 823 een zwaar conflict tussen de abt en de monniken het leven in Fulda zo ernstig ontregeld had, dat de monniken niet langer de namen van hun doden optekenden. Pas toen de rust in het klooster was teruggekeerd, werden de annales necrologici voortgezet en werd de schade ingehaald.Ga naar eindnoot3. | |
[pagina 201]
| |
Het boek van GodIn de vroege Middeleeuwen had ieder klooster zijn eigen manier om de namen van de doden te registreren, vaak in boeken getiteld ‘het Boek des Levens’ (Liber vitae)Ga naar eindnoot4. Verwijzingen naar een dergelijk boek zijn zowel in het Oude als het Nieuwe Testament terug te vinden. In de Openbaring van Johannes lezen wij bijvoorbeeld in hoofdstuk 20, vers 12 en 15: En ik zag de doden, de groten en de kleinen, staande voor de troon, en er werden boeken geopend. En nog een ander boek werd geopend, het (boek) des levens; en de doden werden geoordeeld op grond van hetgeen in de boeken beschreven stond, naar hun werken. (...) En wanneer iemand niet werd bevonden geschreven te zijn in het Boek des Levens, werd hij geworpen in de poel des vuurs.Ga naar eindnoot5. Het Boek des Levens is dus Gods boek. Hierin tekende hij de namen van de uitverkorenen op. In het Utrechts Psalter is het boek afgebeeld als een enorm boek, door engelen voor Christus neergezet (afb. 2). In de vroege Middeleeuwen gebruikten de geestelijken deze benaming ook voor de diptieken die op het altaar lagen, waarin de namen stonden van de mensen die tijdens de liturgie werden herdacht. Zij geloofden dat de namen in deze liturgischeAfb. 1. Fragment uit de annales necrologici. Fulda, Hessische Landesbibliothek, hs. B 1 fol. 6v (uit: Schmid (noot 2) afb. 1).
boeken, dankzij de werking van hun herdenking, ook in Gods Boek des Levens zouden worden opgetekend. In deze diptieken noteerden zij overigens niet alleen de namen van de doden, maar ook van de levenden. Vandaar de naam diptiek, tweeluik; aan de ene kant stonden de namen van de levenden, aan de andere kant die van de doden. Bovendien bevatte het Boek des Levens niet alleen de namen van de leden van de religieuze gemeenschap die het boek in bezit had en bijhield, maar ook de namen van koningen en hun verwanten, van weldoeners en bevriende families en van andere kloosters en bisdommen met wie de gemeenschap een zogenoemde gebedsbond had gesloten.Ga naar eindnoot6. Het klooster Reichenau spande wat deze contacten betreft de kroon; de monniken van dit klooster onderhielden gebedsuitwisselingen met meer dan vijftig gemeenschappen en hun Boek des Levens bevatte daarmee bijna veertigduizend namen.Ga naar eindnoot7. Wat de annales necrologici van Fulda zo bijzonder maakt, is dat de lijsten waren gestructureerd volgens incarnatiejaren, een voor die tijd zeer ongebruikelij- | |
[pagina 202]
| |
Afb. 2. Utrecht, Universiteitsbibliotheek, hs. 32, fol 38v
ke manier van dateren. Men was vooral gewoon gebeurtenissen te dateren met behulp van de regeringsjaren van de heersende vorst of in relatie tot het liturgische kerkjaar.Ga naar eindnoot8. In de Boeken des Levens werden vaak de sterfdata niet eens genoteerd; de namen waren gerangschikt in categorieën zoals ‘de levenden’ en ‘de doden’, ‘koningen’, ‘graven’ of ‘bisschoppen’. Maar er bestonden ook herdenkingsboeken, necrologieën genoemd, die waren geordend als een kalender. Hierin noteerden de geestelijken de sterfdag, niet het jaar. Geen enkele religieuze gemeenschap kende de vorm van optekenen van de annales necrologici, met uitzondering van het klooster Prüm, maar dit klooster heeft in de elfde eeuw bewust het voorbeeld van Fulda gekopieerd, inclusief het bestand van de monniken van Fulda zelf.Ga naar eindnoot9. Behalve de indeling in incarnatiejaren was de beperkte toegang tot de annales necrologici een andere bijzonderheid. De monniken van Fulda noteerden alleen de namen van de overleden monniken in de annales necrologici en niet die van bevriende gemeenschappen of families, zoals elders het gebruik was. De eerste tachtig jaar van het bestaan van de lijsten vond bijna niemand, tenzij monnik van Fulda, ingang. Zo vinden we Alcuins naam niet terug in de annales necrologici. Deze beroemde geleerde die behoorde tot de kring van hovelingen verzameld rondom Karel de Grote was de leermeester geweest van Hrabanus Maurus en Hatto, abten van Fulda tussen respectievelijk 822 en 842 en 842 en 856. Daarbij was hij bevriend geweest met Baugulf, abt van Fulda (779-802). Ondanks herhaaldelijke verzoeken van Alcuin om in de gebeden van de monniken van Fulda opgenomen te worden, tekenden zij zijn naam niet in hun dodenannalen op.Ga naar eindnoot10. Dit betekent uiteraard niet dat de monniken Alcuin niet wilden herdenken, het ontbreken van zijn naam in de annales necrologici laat vooral zien dat het een doelbewuste keuze was van de monniken enkel de leden van de eigen kloostergemeenschap in deze lijsten op te nemen. | |
Een onzekere toekomstDe vraag waarom de monniken van Fulda deze bijzondere vorm van gebedsgedachtenis hadden, is moeilijk te beantwoorden. Een verklaring voor de exclusiviteit zou kunnen zijn dat de lijsten een middel waren om eenheid in de gemeenschap te bewerkstelligen. Zoals gezegd begonnen de monniken met de aanleg van de annales necrologici in de jaren zeventig van de achtste eeuw, zo'n dertig jaar na de stichting van het klooster. Fulda was in 744 door Sturmi, telg van een Beierse adellijke familie, en Bonifatius, de bekende en hierboven reeds genoemde missionaris, gesticht in de wouden van Buchonia, Hessen. Het klooster lag toen nog in de periferie, nabij de oostgrens van het Karolingische rijk. Maar met de veroveringen van de Karolingers en hun pogingen de gebieden ten oosten van de Rijn aan zich te binden, veranderde ook de positie van het klooster. Was Fulda in 744 nog een kleine gemeenschap van ongeveer zeven man geweest, in de dertig jaar die op de stichting volgde, groeide het uit tot een machtige koninklijke abdij waar ongeveer vierhonderd monniken woonden.Ga naar eindnoot11. | |
[pagina 203]
| |
Sinds 754 was ook het bezit van Fulda snel gegroeid. In dat jaar bemachtigde het klooster namelijk het lichaam van Bonifatius, die tijdens een missiereis in Friesland nabij Dokkum was vermoord. De begrafenis van deze kersverse martelaar in Fulda trok veel edellieden aan, die in de hoop op voorspraak van de heilige grond schonken of ander bezit, sommigen zelfs hun kinderen. Ook een aantal belangrijke schenkingen van de Karolingische familie droeg bij aan Fulda's welvaart. Na enkele decennia bezat het klooster dan ook land van Friesland tot in Noord-Italië.Ga naar eindnoot12. Het kloosterlijk grondbezit werd bestuurd door de monniken zelf, met als gevolg dat van de vierhonderd monniken die tot Fulda behoorden circa tweehonderdzestig buiten het klooster woonden. Het zal niet gemakkelijk zijn geweest om zo'n grote gemeenschap waarvan de leden over een omvangrijk gebied verspreid leefden, te besturen en bijeen te houden. Wellicht dat de monniken daarom begonnen de namen van de overleden broeders op te tekenen. Iedere monnik van Fulda kreeg na zijn dood een plaats in de annales necrologici, of hij nu in het moederklooster leefde of in een van de dependances van het klooster ver weg. Van sommige monniken van Fulda, zoals Hrabanus Maurus, weten we dat ze zelfs ondanks het feit dat ze Fulda hadden verlaten omdat ze hun carrière buiten het klooster voortzetten (Hrabanus werd aartsbisschop van Mainz in 847), na hun dood nog steeds met een plaats in de dodenlijsten werden geëerd. Behalve dat het moeilijk moet zijn geweest om een zodanig omvangrijke gemeenschap bijeen te houden en alle monniken het gevoel te geven dat ze tot de kloostergemeenschap van Fulda behoorden, zag de kloosterleiding zich in die tijd voor nog een probleem gesteld. Sturmi, de stichter en eerste abt van het klooster, had niet lang meer te leven. De abt was ergens achter in de zeventig en de ouderdom begon duidelijk zijn tol te eisen. Zo moest Sturmi een militaire campagne tegen de Saksen in 778 voortijdig afbreken omdat hij het fysiek niet aan kon. Ziek keerde de abt terug naar Fulda. Het was in diezelfde tijd dat de monniken begonnen met de aanleg van de annales necrologici.Ga naar eindnoot13. Met de snelle groei van het klooster en de versnippering van de gemeenschap was ook Sturmi's naderende dood een bedreiging voor het voortbestaan van het klooster. Dat de dood van een stichter een gevaar voor de continuïteit kon zijn, blijkt wel uit een brief die Bonifatius de kloostergemeenschap van Fritzlar schreef vlak nadat hun abt overleed in 747. Hij schreef: ‘Doe je uiterste best om je kuisheid te behouden, om elkaar te helpen in het gemeenschapsleven en om te volharden in broederlijke liefde in zoverre jullie krachten het jullie toestaan, totdat ik, als het de wil van God is, weer bij jullie zal zijn.’Ga naar eindnoot14. Bonifatius probeerde de monniken te troosten en drukte hen op het hart de monastieke manier van leven voort te zetten. Blijkbaar was het niet ongebruikelijk dat een relatief jonge gemeenschap uit elkaar viel na het overlijden van haar leider. De aanleg van de annales necrologici zou dus mede verklaard kunnen worden uit een diep gevoelde behoefte van de monniken om de continuïteit van het klooster te waarborgen en eenheid te creëren binnen de gemeenschap, maar dit verklaart niet waarom de monniken de Anno Domini-datering gebruikten om de lijsten te ordenen. Deze vorm van tijdsrekening was immers nog niet gebruikelijk in die tijd, en zeker niet voor het noteren van de overledenen. | |
[pagina 204]
| |
Anno DominiAl voordat de Karolingische vorsten pogingen ondernamen om tijd te kerstenen, waren de monniken van Fulda bekend met de Anno Domini-datering. Wellicht hadden ze dit te danken aan hun Angelsaksische contacten. In Engeland was het al vanaf de zevende eeuw gebruikelijk om te dateren volgens incarnatiejaren. Beda gebruikte deze datering onder andere in zijn De temporum ratione liber en zijn Historia ecclesiastica gentis anglorum, vooral om belangrijke gebeurtenissen zoals de dood van een vorst chronologisch te plaatsen. We weten dat Bonifatius de religieuze gemeenschappen van York en Wearmouth om kopieën van Beda's werk heeft gevraagd.Ga naar eindnoot15. Ergens tussen 750 en 778 arriveerde in Fulda een handschrift, vermoedelijk behorend tot het Angelsaksische klooster Lindisfarne. Het handschrift bevatte geschriften van Beda over tijd, waaronder zijn paastabellen, en de cyclus van Dionysius Exiguus. Paastabellen waren hulpmiddelen bij het berekenen van de paasdatum. Wat de berekening van Pasen zo ingewikkeld maakte, was dat deze gebaseerd was op zowel de zon- als de maancyclus. Immers, de kalender ging uit van het zonnejaar en Pasen, dat afgeleid is van het joodse Pesach en daarmee de joodse kalender in acht moet nemen, van het maanjaar. Iemand had in de kantlijn van de paastabellen aantekeningen gemaakt van belangrijke gebeurtenissen uit de Angelsaksische geschiedenis. De monniken van Fulda kopieerden het handschrift, inclusief de korte notities, en stuurden het origineel uit Lindisfarne door naar een ander klooster. De kopie hielden ze zelf en vulden de notities in de kantlijn aan met gebeurtenissen die voor hen zelf belangrijk waren. Ze noteerden zowel belangrijke belevenissen uit de geschiedenis van de Karolingische dynastie, als de voorvallen uit het eigen monastieke verleden, bijvoorbeeld de stichting van hun klooster en de bouw van een nieuwe abdijkerk. Het betrof vooral het overlijden van belangrijke personen, zoals de dood van Bonifatius (†754), van Pippijn (†768), Karloman (†771), Karel de Grote (†814) en de abten van Fulda. Deze aantekeningen zijn, vanwege de gelijknamige editie in de Monumenta Germaniae Historica, samen beter bekend als de Annales Fuldenses antiquissimi. Op de derde afbeelding is een bladzijde uit een handschrift van de Annales Fuldenses antiquissimi te zien. In de linkerkolom staan de jaren Anno Domini gerangschikt. Helemaal rechts kunnen we achtereenvolgens lezen: karlus rex francorum (Karel de koning van de Franken - dit is een verwijzing naar de dood van deze Frankische vorst in 742), initium monasterii fuldensis (de stichting van het klooster Fulda, in 744), octogas (dit verwijst naar het achtste jaar in de maancyclus), bonifatii martyrium (het martelaarschap van Bonifatius, in 754), endegas (het negentiende jaar in de maancyclus). Veel historici hebben hun gedachten laten gaan over het nut van deze aantekeningen. Eckhard Freise heeft gesuggereerd dat de notities hulpmiddelen waren voor de monniken om de weg te vinden in de onoverzichtelijke, lange paastabellen. Bij het lezen van een bepaalde gebeurtenis wist de monnik die het handschrift raadpleegde onmiddellijk bij welk jaar hij zich bevond. De kanttekeningen waren volgens Freise daarom geen vorm van geschiedschrijving, maar eerder een mechanisme om tijd te structuren.Ga naar eindnoot16. Richard Corradini heeft be- | |
[pagina 205]
| |
argumenteerd dat de aantekeningen daarnaast ook waren bedoeld om twee soorten tijd te overbruggen: de liturgische tijd van het steeds terugkerende kerkelijke jaar en de tijd die sinds de geboorte van Christus was verstreken. De eerste tijd verloopt cyclisch, de andere lineair. De handschriften die Corradini heeft bestudeerd, bevatten behalve de jaarlijkse notities in de marge van paastabellen ook teksten die gebruikt werden voor de gebedsgedachtenis, de liturgie en het berekenen van tijd. Hij ziet een verband met de pogingen van de Karolingers om zich ten bate van hun zielenheil en het heil van hun rijk een plaats te verwerven in de monastieke herdenking.Ga naar eindnoot17. Door belangrijke gebeurtenissen uit de Karolingische geschiedenis en het kloosterverleden te situeren in relatie tot de geboorte van Christus, werden de koninklijke familie en de gemeenschap die de voorvallen
noteerde, opgenomen in de heilsgeschiedenis. Op deze wijze overbrugden de
Afb. 3. München, Bayerische Staatsbibliothek, hs. Clm 14641, fol 38r (uit: Corradini (noot 15) afb. 1).
notities in de paastabellen de aardse en de eeuwige tijd. De wereldse geschiedenis van vorsten en kloosterlingen kreeg een plaats in de liturgische cycli en daarmee in de collectieve herinnering van het klooster. Vermoedelijk moeten we het ontstaan van de annales necrologici ook in deze traditie van liturgische herdenking en jaarnotities plaatsen. Net als bij de marginale aantekeningen betrof het hier de herdenking van doden. Maar daarbij komt nog een bijkomstigheid die we in oogschouw moeten nemen. Het handschrift uit Lindisfarne arriveerde vlak voor het begin van de annales necrologici in Fulda. In het jaar dat de monniken begonnen de dodenannalen bij te houden, startten zij ook een nieuwe paastabel vergezeld van de aantekeningen in de kantlijn. Waarschijnlijk komen zowel de Annales Fuldenses antiquissimi en de annales necrologici voort uit de behoefte om de eigen geschiedenis te relateren aan de geboorte van Christus en om daarmee een plaats binnen de heilsgeschiedenis te verwerven. Ook na het begin van de Annales Fuldenses antiquissimi en de annales necrologici bleven de monniken van Fulda de Anno Domini-datering alleen gebruiken voor het noteren van gebeurtenissen die een belangrijke plaats innamen in de collectieve herinnering van het klooster. Zo vinden we deze vorm van dateren slechts twee keer in de biografie gewijd aan de eerste abt van het klooster, Sturmi, geschreven rond 820. De eerste keer is precies in het midden van de tekst waar de auteur de stichting van Fulda beschreef. De tweede keer is wanneer Sturmi's biograaf de dood van Pippijn III, de vader van Karel de Grote, herdenkt. Ook uit andere geschriften blijkt dat de monniken, in ieder geval tot het midden van de negende eeuw, alleen de basis van hun collectieve | |
[pagina 206]
| |
herinnering dateerden volgens incarnatiejaren en daarmee in de heilsgeschiedenis inbedden. | |
BesluitKort samengevat hadden de annales necrologici in de eerste plaats het veiligstellen van het zielenheil van de monniken tot doel. Maar de vorm en de structuur van dit dodenboek lijken te zijn voortgekomen uit een behoefte om continuïteit en eenheid te bewerkstelligen. De snelle groei van het klooster, de veranderingen die dit te weeg had gebracht en de naderende dood van de eerste abt vroegen om gemeenschapsbinders. De dodenlijsten waren er hier één van. Door de lijsten te structureren volgens de Anno Domini-datering verbonden de monniken de geschiedenis van hun gemeenschap met de heilsgeschiedenis, een tijd die begon en eindigde met Christus. Iedere keer dat de lijsten voor liturgisch gebruik op het altaar lagen, werd de belofte van het eeuwige leven versterkt. Tijdens de gebeden van de aanwezige monniken, die zich hiertoe vermoedelijk rondom het graf van hun patroonheiligen verzamelden, versmolten verleden, heden en toekomst en werden zij een met hun Heer.Ga naar eindnoot18. |
|