veel bouwsculptuur werd toegevoegd of vervangen, ter sprake. Op basis van onderzoek naar de restauratiegeschiedenis analyseert Den Hartog welk beeldhouwwerk in situ nog werkelijk uit de twaalfde eeuw stamt en waar het om negentiende-eeuwse vervangingen gaat, én waar de sculptuur die zich nu buiten de kerken bevindt oorspronkelijk zijn plaats moet hebben gehad.
Een uitvoerige bespreking van de stijl ontbreekt daarbij niet. Stijl en motieven van het Maastrichtse architectonische beeldhouwwerk vertonen opvallende overeenkomsten met Italiaanse sculptuur uit de twaalfde eeuw. De steenhouwers uit de Maastrichtse werkplaats waren volgens Den Hartog dan ook opgeleid in Italië, waarschijnlijk in Lombardije. Een heel netwerk van elitaire opdrachtgevers, die elkaar kenden uit de hoogste kerkelijke kringen of van het keizerlijk hof, zorgde voor de verspreiding van de stijl in het Maasland, maar ook tot ver in Duitsland. Den Hartog bespreekt echter niet alleen de stijl en de datering van de sculptuur, maar behandelt ook de steensoort en de techniek en gereedschappen waarmee de steenhouwers te werk gingen. Hoewel daarmee veel waardevolle informatie bijeengebracht is, wordt het betoog hier en daar wellicht wat al te technisch voor de gemiddelde lezer.
Toegankelijker zijn de hoofdstukken over de betekenis van de sculptuur. Den Hartog constateert een duidelijk verband tussen de plaats van het beeldhouwwerk en de betekenis. Zo waren het de oostelijke façades van de twee kerken die de twaalfde-eeuwse bezoeker het eerst zag als hij Maastricht over de oude Romeinse brug over de Maas binnentrad. Rond het midden van de twaalfde eeuw werden beide oostfaçades daarom verfraaid: ze kregen een monumentaal uiterlijk met een grote centrale apsis, geflankeerd door torens en portalen, bedoeld om te imponeren.
Maar het zijn de Maastrichtse kapitelen die het meest in het oog springen. De Onze-Lieve-Vrouwekerk en de Sint-Servaas beschikken beide over een indrukwekkende cyclus gebeeldhouwde kapitelen. De betekenis van die sculptuur is op het eerste gezicht niet altijd duidelijk. Lang ging men er daarom vanuit dat de kapitelen een puur decoratieve functie hadden. Maar Den Hartog concludeert dat er wel degelijk een boodschap te vinden is in de individuele kapitelen en in de cycli als geheel: de sculpturen hebben een symbolische betekenis en vormen samen een coherent iconografisch programma. Een mooi voorbeeld is te vinden in het westwerk van de Sint-Servaas, een door twee torens geflankeerd rechthoekig bouwdeel van drie verdiepingen, waarin zich 34 kapitelen bevinden met daarop planten, beesten, naakte figuren en werkende mensen. Geen betekenisloze decoraties, zo ontdekte Den Hartog. Hier is de natuur in al zijn variaties afgebeeld als een weerspiegeling van Gods almacht. Opvallend - en grappig - zijn de vele vreemde wezens die de kapitelen bevolken. Het zijn de uiteenlopende rassen die over de aarde verspreid leven en die in veel middeleeuwse geschriften besproken worden: kleine pygmeeën en enorme reuzen, Sciopoden die zich met grote snelheid voortbewegen op slechts één gigantische voet - die hun ook als parasol kan dienen - en Astomi, een volk zonder mond dat leeft door aan appels en planten te ruiken en sterft bij het inhaleren van een onsmakelijke geur. Op kapiteel 23 (afb. 1) is een van de zogenaamde Blemmyae te zien, een legendarisch menselijk ras zonder hoofd of nek, maar met een ge-