ke algemene betoog wordt de lezer hier de middeleeuwse realiteit gewaar, vooral als de teksten zelf aan het woord komen, zoals in het verslag dat Ibn Fadhlan geeft van de crematierituelen van een groep Vikingen, inclusief de daden van een slavin die haar meester in de dood volgt (p. 111). De verhelderende kaarten, diagrammen en illustraties zijn van goede kwaliteit. Soms zijn de zwart-wit plaatjes wat klein afgedrukt, maar daar staan fraaie pagina's met kleurenafbeeldingen tegenover.
Een enkel bijschrift is incorrect: de kleurenafbeelding na p. 305 wordt kortweg beschreven als ‘detail van een miniatuur’ en is in de onbegrijpelijke verantwoording van de afbeeldingen (p. 462) niet duidelijk terug te vinden. Volgens de auteurs is dit ‘Een groep bedevaartgangers te paard en per schip op weg naar het Heilige Land’, maar de omringende tekst maakt duidelijk dat het hier om een handschrift van de Oudfranse Estoire dou Saint Graal gaat, waarin men nu juist van het Heilige land naar Engeland reist. Het zou ook fraaier zijn geweest als de tekst bij Chaucers portret op p. 436 correct was afgeschreven (‘Heere bigynneth’). En nu het toch over kleine ongerechtigheden gaat: het bevreemdt dat hier en daar moderne historici geciteerd worden, veelal vanwege een fraaie frase (bijv. Karel de Grote gekenschetst als ‘een veredelde inspecteur van het basisonderwijs (De Jong)’, op p. 324), maar het citaat niet nader verantwoord wordt. Welke De Jong (Mayke?), in welke publicatie? De selectieve bibliografie vermeldt het niet, maar het register maakt duidelijk dat het om ‘Jong, M. de’ gaat.
Hoewel de titel veelbelovend is en de lezer als rode draad het specifieke, onderscheidende van de Middeleeuwen verwacht, mist het boek met name op het gebied van de cultuur van de Middeleeuwen lange, thematische lijnen. De sociaal-economische en demografische ontwikkelingen komen herhaaldelijk terug, zodat daar wel een langlopende ontwikkeling in is te ontwaren (maar in hoeverre is die onderscheidend?) en ook de politieke en militaire gebeurtenissen maken hun opwachting wel - al heb ik lang op de Honderdjarige Oorlog gewacht (p. 389 en volgende). Twee van de drie basisbehoeften van het leven (zoals de auteurs die beschrijven op p. 397: ‘de verdeling van schaarse goederen, de vestiging en handhaving van een bepaalde maatschappelijke orde, de zingeving van het leven’) zijn daarmee wel ongeveer gedekt, maar de derde blijft in het boek onderbelicht. De hoofdstukken ‘13: Denken over mens en wereld’ en ‘16: Crisis in de kerk’ beschrijven de intellectueel-filosofische en religieuze ontwikkelingen op gedegen en soms al te gedetailleerde wijze, maar je blijft je afvragen wat de middeleeuwse mens nu zin in het leven gaf. Waarop verheugde men zich, waar lachte men om, wat riep emotie op? Welke rol speelden eer en prestige als handelingsgrond? Op p. 408 constateren de auteurs wat verongelijkt dat vorsten zich bij het voeren van oorlog niet lieten ‘leiden door macro-economische overwegingen’, maar zij gaan niet op zoek naar de beweegredenen die de vorst dan wel had... De opkomst van de steden - een evident en keurig uitgeparadeerd stokpaardje van de auteurs - resulteerde ook in een heel specifieke stadscultuur die zich in literaire teksten en toneelstukken, maar ook bij bijvoorbeeld Blijde Inkomsten manifesteerde, maar hierover is maar weinig te lezen in dit boek. Chaucers Canterbury Tales worden genoemd als representant van een middeleeuwse ‘hokjesgeest’ terwijl daar juist de
verschillende perso-