Madoc. Jaargang 2003
(2003)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |
• Carine van Rhijn
| |
Het christelijke rijk van Karel de GroteAl in de late achtste eeuw, dus nog voordat hij in 800 door de paus tot keizer werd gekroond, begon Karel de Grote aan een hervormingscampagne die uiteindelijk moest leiden tot een ideaal christelijk rijk, bewoond door voorbeeldig levende christelijke inwoners.Ga naar eindnoot1 Hij werd daarin bijgestaan door een groep vooraanstaande intellectuelen, van wie Alcuin van York de bekendste is geworden. Hoewel de wortels van deze hervormingsidealen tot diep in de Merovingische tijd reikten en ook niet onbekend waren bij bijvoorbeeld de Visigoten in het zevende-eeuwse Spanje, was Karel de Grote de eerste die het verwezenlijken ervan groots aanpakte - en met succes. Als door God gesanctioneerde vorst voelde Karel diens strenge ogen continu op zichzelf en zijn rijk gericht, en de koning realiseerde zich terdege dat er binnen de grenzen allerlei dingen gebeurden die niet door de christelijke beugel konden. Dat kon gaan over ruziënde graven die de ‘vrede en saamhorigheid’ (pax et concordia) bedreigden of over mensen die woekerwinsten probeerden te maken, maar ook om lieden die verkleed in hertenvellen rond een vuur dansten om het nieuwe jaar in te luiden. De God van de Karolingen was veeleisend en om ieders welzijn veilig te stellen, dienden wantoestanden te worden gecorrigeerd. Zo wenste God enkel in correct Latijn te worden aangesproken, eiste hij dat iedereen zich naar christelijke normen gedroeg en zou hij onmiddellijk straffen zodra zijn volk en haar vorst het lieten afweten.Ga naar eindnoot2 Vroegmiddeleeuws christendom was een religie van het boek, en hier lag in de late achtste eeuw een ander acuut probleem dat om maatregelen vroeg. De doop, bijvoorbeeld, was alleen geldig als de juiste Latijnse formules op de juiste manier waren uitgesproken en als dat niet gebeurde kwam het zielenheil van zowel do- | |
[pagina 15]
| |
peling als priester direct in gevaar. Op dezelfde manier waren alleen correct uitgevoerde missen effectief. Nu waren veel van dit soort belangrijke teksten eeuwenlang gekopieerd, waarbij er onvermijdelijk allerlei fouten in waren geslopen. Daarnaast bleek dat het velen aan de juiste kennis ontbrak om dit euvel te verhelpen of de fouten zelfs maar op te merken. Zo bericht een knorrige Bonifatius in een beroemde brief uit 746 over een priester in Beieren die de Latijnse taal zo slecht beheerste dat hij doopte ‘in de naam van het vaderland (patria in plaats van patris), de dochter (filia in plaats van filii) en de heilige geest’, wat de missionaris grote zorgen baarde.Ga naar eindnoot3 Het is dus geen wonder dat het corrigeren van teksten en het opvijzelen van ieders kennisniveau centrale punten werden in de Karolingische hervormingen. De uitvoering hiervan ging gepaard met een grote culturele opleving op allerlei gebieden, waardoor de beweging de geschiedenis is ingegaan als de Karolingische Renaissance.
Afb. 1. Karel de Grote en paus Leo III knielend voor Petrus. Rond 800. Rome, mozaïek uit het voormalig triclinium van het Lateraanse paleis.
Talloze gecorrigeerde teksten werden in een nieuw, leesbaar lettertype (de Karolingische minuskel) afgeschreven en verspreid, in Aken werd begonnen met de bouw van een indrukwekkend paleis en van heinde en verre werden er geleerden naar dat hof toegehaald om Karel van advies te voorzien. Om architectonische meesterstukjes en prachtig verluchte manuscripten ging het de hervormers in eerste instantie echter niet: het was een ware mentaliteitsverandering die ze voor ogen hadden. De begrippen correctio (correctie) en emendatio (verbetering) stonden hoog op de agenda en hadden niet alleen betrekking op teksten, maar ook op de levenswandel van alle inwoners van het rijk waarin, net als in teksten, fouten zaten die gevaarlijk konden zijn voor ieders welzijn. Geen tekst beschrijft het programma en daarmee de omvang van de operatie duidelijker dan de zogenaamde Admonitio Generalis (‘Algemene Aansporing’) uit 789.Ga naar eindnoot4 In zijn inleiding tot de tekst presenteert Karel de Grote zich als ‘verdediger van de heilige Kerk en haar nederige helper’ en als ‘vorst van het volk van Christus’, waarbij hij de ‘herders van Gods kudde’ oproept de dwalende schapen door actieve aansporing en het geven van het goede voorbeeld weer op het rechte pad te helpen en iedereen naar het eeuwige leven te dirigeren. Voor succesvolle correctio, zo was het besef, was samenwerking nodig | |
[pagina 16]
| |
waarbij iedereen naar positie en functie zijn steentje bij moest dragen. Bisschoppen dienden daarom te zorgen voor een vlekkeloze levenswandel van de lagere clerus in hun bisdom en van abten, bisschoppen en graven werd verwacht dat ze in vrede samen zouden werken. De praktische doelstellingen van de correctio-ronde liepen, zoals de Admonitio laat zien, wijd uiteen. Zo moesten bijvoorbeeld zowel juiste maten en gewichten worden gegarandeerd in het hele rijk, alsook voldoende canonieke kennis bij de clerus. Priesters moesten aan iedereen de juiste dingen preken, rechters moesten rechtvaardig oordelen en zaken als moord, gierigheid en afgunst dienden actief ontmoedigd te worden - dit alles volgens Gods precepten zoals te lezen stond in de bijbel en bij de kerkvaders. De Admonitio Generalis doet als het ware een getrapt systeem van onderwijs uit de doeken: bisschoppen moesten zorgen dat priesters over voldoende goede kennis en kunde beschikten om op hun beurt de leken in hun parochies het juiste gedrag bij te brengen. Het is hierbij opvallend dat de vraag óf die leken christelijk waren niet aan de orde was - wat telde was de vraag of ze het op de enige juiste manier waren. | |
Bidden tegen bomenDe Admonitio Generalis beschrijft een ideaal dat natuurlijk niet zonder slag of stoot plotseling verwezenlijkt kon worden, maar desondanks is het interessant dat naast al deze nadruk op correct christendom in de teksten ook een heel ander geluid te horen is. Bisschop Gerbald van Luik bijvoorbeeld, prominent lid van Karels hervormingsgezinde hofcirkel, heeft het in zijn tweede statuut voor priesters (geschreven tussen 802 en 809) naast het belang van onder meer goed preken, kennis van centrale gebeden en de verwerpelijkheid van seks met dieren, ook uitgebreid over gebruiken in zijn diocees die uit een heel andere hoek lijken te komen.Ga naar eindnoot5 In het tiende caput van deze tekst heeft hij het over waarzeggerij, over het dragen van amuletten en het brouwen van liefdesdrankjes en iets verderop (c. 12) gaat het over mensen die tegen stenen, bomen of bronnen bidden. Informatie over dit soort praktijken beperkt zich geenszins tot teksten voor lokaal publiek. Zelfs in de Admonitio Generalis vinden we een verbod op waarzeggerij (c. 60) en ook in allerlei andere capitularia en concilieteksten die besluiten op hoog niveau vastlegden, worden dit soort gebruiken regelmatig genoemd en verboden. Het lijkt er dus op dat we in de late achtste en negende eeuw een situatie aantreffen waarin van bovenaf geprobeerd werd het Karolingische rijk tot een ideale, christelijke samenleving om te smeden terwijl er ondertussen allerlei mensen waren die hardnekkig aan gebruiken bleven vasthouden die met het christelijk geloof niets te maken hadden. Dit heeft historici op het idee gebracht dat de Frankische bevolking weliswaar in naam christelijk werd, maar in de praktijk rustig verder ging met het uitoefenen van veel oudere, heidense praktijken.Ga naar eindnoot6 Maar waren dit dan werkelijk heidenen in het Karolingische rijk of was er iets anders aan de hand? Of, om de vraag iets preciezer te formuleren, in hoeverre gaat het contrast tussen goed christendom enerzijds en heidendom anderzijds werkelijk op in een negende-eeuwse context? Nog niet zo lang geleden hebben historici als Robert Markus erop gewezen dat we eigenlijk heel voor- | |
[pagina 17]
| |
zichtig moeten zijn met termen als ‘heidens’ en ‘christelijk’ waar het de vroege Middeleeuwen betreft. Het is maar de vraag hoe men dit soort praktijken in die tijd beschouwde - waren ze religieus bedoeld, of, om met Markus te spreken, ‘de manier waarop dingen nou eenmaal gedaan werden’?Ga naar eindnoot7 Het staat te bezien hoe relevant de tegenstelling christendom-heidendom uiteindelijk was in een vroegmiddeleeuwse manier van denken en het is ook nog maar helemaal de vraag of we zaken als amuletten en boomaanbidding eigenlijk wel moeten interpreteren binnen deze tegenstelling. In alle bepalingen die bidden tegen bomen, het lezen van dierlijke ingewanden en dergelijke verbieden, valt het woord ‘heidens’ (paganus) namelijk helemaal niet. Dat is opvallend, omdat de schrijvers van zulke teksten zonder uitzondering hoge clerici waren. Het is daarom interessant de vraag te stellen wat deze auteurs zelf eigenlijk dachten over deze gebruiken. Vanuit een hedendaags perspectief ligt het voor de hand om dergelijke praktijken zonder meer als ‘heidens’ te bestempelen, maar werd dat in de negende eeuw zelf ook gedaan? En zo niet, hoe keek men er dan tegenaan? | |
Goede en slechte christenenLaten we om te beginnen eens kijken naar wat het Latijn ons kan vertellen. Wat betekent het woord paganus precies in de negende eeuw? Hrabanus Maurus, aartsbisschop van Mainz, heeft er in zijn commentaar op het bijbelboek Mattheüs wel iets over te zeggen: Elke boom die geen goed fruit draagt, moet worden omgehakt en opgestookt. Er zijn vier soorten bomen, waarvan de eerste totaal dood en onvruchtbaar is, de tweede groen is maar geen fruit draagt, de derde groen is maar alleen giftig fruit voortbrengt, en de vierde groen is en goed fruit geeft. Je kunt de vier soorten mensen (namelijk heidenen (pagani), hypocrieten, ketters en goede christenen) vergelijken met deze vier soorten bomen. Heidenen zijn als de eerste, verdroogde, soort boom waarvan het hout eindeloos brandt. Hierna legt Hrabanus enige verdere parallellen uit en concludeert hij dat elke boom die geen gezonde vruchten voortbrengt met wortel en tak vernietigd dient te worden om te voorkomen dat er nieuwe scheuten uit oude stronken groeien.Ga naar eindnoot8 Of, anders gezegd: alles wat niet correct christelijk is, moet met ferme hand de kop ingedrukt worden. Hrabanus' onderverdeling in vier soorten mensen, met heidenen onderaan de hiërarchie, is vrij algemeen in zijn tijd, zij het dat we in plaats van hypocrieten (op de derde plaats) ook wel joden tegenkomen.Ga naar eindnoot9 Maar wie waren deze pagani nu precies? Aartsbisschop Hincmar van Reims (overleden 882) kan ons hier een beetje verder helpen, want waar het zijn eigen tijd betreft gebruikt hij de term pagani alleen in twee specifieke betekenissen. Het zijn óf mensen van buiten de grenzen die een bedreiging vormen voor het rijk, óf mensen die nooit gedoopt zijn. In deze laatste betekenis vinden we het woord ook in de brieven van Alcuin van York.Ga naar eindnoot10 Wat we uit deze kleine ronde langs een paar belangrijke vroegmiddeleeuwse auteurs kunnen afleiden is het volgende: allereerst werden heidenen beschouwd als erger dan zowel valse christenen als ketters en ten tweede is het | |
[pagina 18]
| |
Afb. 2. De christelijke heersers (twee zonen van Karel de Grote?) triomferen over de heidense barbaren. Begin negende eeuw. Florence, Museo Nazionale, Bargello.
niet erg waarschijnlijk dat er heidenen te vinden waren binnen de grenzen van het Frankische rijk - althans, als we voor het gemak plunderende Magyaren en dergelijke buiten beschouwing laten. Yitzhak Hen, om maar één moderne auteur te noemen, heeft erop gewezen dat vanaf de Merovingische periode iedereen (inclusief nieuw veroverde volken) standaard werd gedoopt,Ga naar eindnoot11 en volgens de definitie van Hincmar kun je geen heiden zijn als je dit ritueel eenmaal hebt ondergaan. Maar wat blijft er dan over van de zogenaamde ‘heidense praktijken’ die historici her en der in de bronnen menen te herkennen? Als we de Admonitio Generalis er nog eens op naslaan, lezen we in caput 65 een drievoudig verbod tegen waarzeggerij, gevolgd door de beslissing: dat er geen tovenaars of regenmakers zullen zijn en ook geen vervaardigers van magische verbanden. En waar ze te vinden zijn, moet hun gedrag worden verbeterd (emendatio) en verworpen. Aangaande bomen en grote stenen en bronnen, waar sommige domme mensen (stulti) kaarsen aansteken of andere praktijken beoefenen, bevelen wij dat, waar ze ook aangetroffen worden, ze moeten worden beëindigd en vernietigd, want dit soort gebruiken zijn heel verkeerd en behagen God helemaal niet.Ga naar eindnoot12 De terminologie in dit citaat is interessant: er wordt op geen enkele manier zelfs maar naar heidendom verwezen. Een kaars branden bij een boom is stultus en dat betekent zo veel als ongeschoold en dom. Waarzeggers moeten niet met wortel en tak worden uitgeroeid zoals de heidenen bij Hrabanus, maar hun gedrag moet worden verbeterd. Een andere verhelderende tekst is Karel de Grotes Capitula de examinandis ecclesiasticis uit 802. In caput 15 beveelt hij dat het volk moet worden geleerd dat ze dingen als incestueuze huwelijken, moord, diefstal, meineed, dronkenschap en woede dienen te vermijden, met in één adem erachteraan toverij, waarzeggerij en heiligschennis - en dit alles om ervoor te zorgen dat ze het waard zouden zijn ter communie te gaan.Ga naar eindnoot13 Alweer geen heiden te bekennen. Dit geldt ook voor caput 17 van de besluiten van het Concilie van Pavia uit het midden van de negende eeuw, waar volksfeesten die niet door de lokale bisschop waren georganiseerd, inani superstitiones worden genoemd, oftewel ‘dom bijgeloof’.Ga naar eindnoot14 Dat is nogal een vriendelijke omschrijving als we even terugdenken aan mensen die verkleed als hert of koe rond een nieuwjaarsvuur dansten en het is dus weer opvallend om geen verwijzing naar heidendom te vinden. De geschikte straf voor deelname aan dit soort volksfeesten was boetedoening. Het lijkt erop dat dit soort praktijken helemaal niet werd gezien binnen de tegenstelling tussen heidendom en christendom, maar eerder in termen van goed | |
[pagina 19]
| |
en slecht christelijk gedrag. In een bisschoppelijke verordening uit circa 830 (de Capitula Treverensia) worden degenen die tot stenen of bomen of bronnen bidden, of vervallen in duivelse praktijken van wat voor soort dan ook, beschouwd als mensen die van het rechte geloof zijn afgedwaald (de fide recta deviatus) en om die reden hulp zoeken bij anderen dan God.Ga naar eindnoot15 In principe goede christenen dus, die alleen op het rechte pad moesten worden teruggebracht. Daarom vindt de bisschop die deze tekst heeft geschreven dat dit soort mensen bij hem moet komen. In dezelfde tekst wordt emendatio (verbetering) voorgeschreven voor degenen die dansen, zingen en spelletjes doen op de graven van pas overledenen. De lijst van teksten met voorbeelden van dit soort gebruiken is bijna eindeloos, maar niets wijst erop dat het hier in de ogen van de auteursAfb. 3. Hrabanus Maurus onder het kruis, in zijn boek De laudibus sanctae crucis, 834-835. Vaticaanstad, Biblioteca Apostolica Vaticana, Vat. Reg. Lat. 124.
om ‘heidens gedrag’ zou gaan. Wat deze voorbeelden duidelijk maken, is dat de bewoners van het Frankische Rijk allerlei dingen deden waar hun bisschop het bepaald niet mee eens was. Deze praktijken werden echter niet beschouwd als ‘heidense relicten’ maar als slecht christelijk gedrag dat gecorrigeerd diende te worden. Maar wisten Frankische plattelandsbewoners eigenlijk wel wat een goede christen was? Het woord stultus (ongeschoold, dom) zal niet voor niets gebruikt zijn in de beschrijvingen van ongewenste praktijken. En er waren in bisschoppelijke ogen ergere dingen in de wereld dan domheid: wanneer bisschop Theodulf van Orléans in zijn eerste bisschoppelijke statuut tegen valse getuigenis van leer trekt, zegt hij: ‘Ik noem dit geen domheid (stultitia), maar ongelofelijke stupiditeit (nequitia).Ga naar eindnoot16’ Dit soort gebrek aan kennis, zo was de bedoeling, zou vanzelf verdwijnen met het voortschrijden van correctio en emendatio. | |
Heidenen?Dat er in het Karolingische rijk tegen bomen werd gebeden, dat mensen magische amuletten om hun nek droegen en bij waarzeggers te rade gingen, staat als een paal boven water. Maar dat dergelijk gedrag tegenwoordig vaak als ‘heidens’ wordt bestempeld, zegt uiteindelijk meer over onze opvattingen dan dat het verhelderend werkt voor het begrijpen van ideeën en categorieën uit de Karolingische tijd. Voor lieden als Hrabanus Maurus en Hincmar van Reims woonden er in het rijk goede christenen en slechte christenen. Echte pagani wa- | |
[pagina 20]
| |
ren alleen buiten de grenzen te vinden. Echt bedreigend was het voortbestaan van ‘dom bijgeloof’ niet - het vertrouwen in de kracht van correctio was ook op dit punt groot. Het feit dat Hincmar het heeft over afgedwaalde christenen die in de verleiding komen tegen een rotsblok te bidden impliceert bovendien dat de tegenstelling tussen goed christelijk gedrag enerzijds en het vervallen tot dit soort praktijken anderzijds helemaal niet zo'n scherpe tegenstelling was als op het eerste gezicht lijkt. Waar we in de negende eeuw mee te maken hebben zijn geen groepjes heidenen die buiten de kerk stonden, maar mensen die gedoopt waren en desondanks liefdesdrankjes brouwden of de toekomst probeerden te voorspellen. Het is dan ook goed denkbaar dat iemand eerst naar de mis ging en vervolgens een kaars aan ging steken bij de lokale bron. Dat dit laatste door de Karolingische hervormers werd afgekeurd heeft vooral te maken met hun verscherping van de definitie van goed christelijk gedrag en met een actieve zoektocht naar alles wat daarvan afweek. En al vonden zij van alles dat volgens hun inzichten gecorrigeerd diende te worden, binnen de grenzen van het rijk waren er in hun ogen geen heidenen. |
|