hof. Het betrof de feitelijke organisatie, verdeeld over meerdere instellingen, zoals de kanselarij en - in Engeland - de wardrobe (letterlijk: garderobe, d.i. ontvanger en verstrekker van onder meer kleding), die het hof structuur verleenden. De samenstelling van deze hofhoudingen werd in een aantal gevallen beschreven (ook wel: voorgeschreven) in hofordonnanties (ordonnances de l'hôtel, Hofordnungen), die echter zelden overgeleverd zijn. Door de rekeningen in zijn betoog te betrekken kan Vale evenwel een tamelijk precies beeld geven van de diverse hofhoudingen en hun onderlinge overeenkomsten en verschillen. Zo leken de hofhoudingen van Vlaanderen en Artesië sterk op die van de Franse koning: naast de vier hoge ambten (kamerling, seneschalk, schenker en maarschalk) telden zij zes afdelingen, waaronder de keuken, de stallen en de kamer (accommodatie van de heerser). Dat de vertrekken van de machthebber in de loop der tijd een afzonderlijke administratieve eenheid gingen vormen, weerspiegelde zich in het architectonische onderscheid tussen de grote zaal en de kamer. De rekeningen laten zien dat tegen het einde van de onderzochte periode aan alle hoven de kamers van de heersers een sterk toegenomen hoeveelheid functionarissen herbergden.
Hoe lacuneus de hofrekeningen (comptes de l'hôtel) ook tot ons gekomen zijn, en hoe misleidend ook vanwege de grootschalige inkopen en uit voorraad verkregen goederen die niet berekend werden (maar aangeduid met de termen pourvéances of pourvanc(h)es), zij vormen fascinerend materiaal. De lezer krijgt sterk de indruk de realiteit van het middeleeuwse hofleven op de hielen te zitten (ongekende weelde voor een literatuurhistoricus!). Wat onder meer opvalt, is de hoge mate waarin de machthebbers, die ook in de dertiende en veertiende eeuw nog voortdurend rondtrokken, afhankelijk waren van de steden (in de personen van kooplieden, bankiers, etc.) voor hun bevoorrading en financiële transacties. Verder drukte de keuken verrassend zwaar op het budget (zo'n vijftig procent van de totale uitgaven werd er doorgaans aan besteed). Het laat zich raden dat de kosten vooral opliepen als de hovelingen ter gelegenheid van de grote kerkelijke feestdagen massaal bijeenkwamen. Zo bracht de Vlaamse graaf Gui de Dampierre in 1293 de kerstdagen door in Petteghem, waarbij in de stallen niet minder dan 990 paarden verzorgd moesten worden.
Zoals bekend bonden middeleeuwse heersers hun onderdanen onder meer aan zich door hen op gezette tijden in het bezit te stellen (livrée) van goederen (stukken stof, kleding, schoeisel, zadels) of geld (met name om kleding te kopen). De rekeningen laten zien dat deze gewoonte een substantieel deel van het beschikbare budget kon opslokken. Zij boden Vale bovendien de mogelijkheid om de samenhang tussen deze praktijk en de sociale status en de functie van de ontvangers te demonstreren. Hoe hoger de positie van de betrokkene in de hiërarchie was, hoe kostbaarder de geschonken goederen, in het bijzonder stoffen en kledingstukken, waren. Bovendien ontving men kledij in een bepaalde kleur ter aanduiding van iemands status en/of functie. Rond het midden van de veertiende eeuw werden kleuren ook algemeen aangewend als teken van verbondenheid met een bepaalde dynastie.
Hoewel bureaucratische instellingen als de kanselarij, het departement van financiën en de hoogste rechtbank in de door Vale onderzochte periode op vas-