Madoc. Jaargang 2002
(2002)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 229]
| |
Column | |
Vroege integratie?In 1596, zo lees ik bij Johannes Menne Postma,Ga naar eindnoot1. loopt er een slavenschip binnen in de haven van Middelburg. Het is een van de eerste Nederlandse slavenschepen; aan boord zijn honderddertig slaven. De Rotterdamse kapitein, Pieter van der Haagen, wil een slavenmarkt organiseren, iets wat op dat moment nog onbekend is in die streken. Maar de schipper heeft pech; het gemeentebestuur vindt dat het geen pas geeft om in mensen te handelen en na lang vergaderen besluit men dat de Afrikanen moeten worden vrijgelaten, zodat zij een baan kunnen zoeken om in hun levensonderhoud te voorzien. Wat er verder met deze mensen gebeurt, honderddertig zwarte mensen, misschien mannen en vrouwen, allemaal ongeveer tussen de vijftien en de vijfendertig, naar ik mag aannemen, vermeldt de studie van Postma niet. Terwijl dit nu juist de verhalen zijn die mij fascineren. Waar zijn zij heengegaan? Hebben zij banen gevonden en weten te overleven, om in de loop van vierhonderd jaar volledig op te gaan in de bevolking? In die tijd was racisme geen issue, hoogstens zullen de Middelburgers van de late zestiende eeuw wat vreemd hebben aangekeken tegen die Afrikanen; waarschijnlijk zag men in die tijd niet veel zwarte mensen. In een achttiende-eeuwse biografie van Michiel de Ruyter die ik ooit las, meldt de schrijver, dat Michiel in zijn blauw-geruite-kieljaren een zwarte vriend had uit Vlissingen, Jan Compagnie genaamd, met wie hij samenwerkte als bootsmansmaat. Dat is twintig tot vijfentwintig jaar na de aankomst van het slavenschip. Kan deze Jan Compagnie een zoon zijn geweest van die eerste generatie Afrikaanse migranten-tegen-wil-en-dank? Zijn er nog meer sporen van die Afrikanen te vinden? In het populaire boek van Professor Dr. Hermann Schreiber over de Hunnen, staat ook zo'n curieus verhaal: het gaat over het Champagne-dorpje Courtisols, dat (u kunt het verifiëren op de website) het langste dorp is van Frankrijk. Het is ongeveer tien kilometer lang, en strekt zich min of meer uit langs de oude Romeinse weg van Châlons-en-Champagne naar Verdun. Het dorpje wijkt op meer dan een punt af van de andere dorpjes in dat stuk van Frankrijk, die immers allemaal rond een centrale kerk zijn gebouwd. Courtisols ligt vlak bij het dorpje La Cheppe, waar volgens de overlevering de laatste grote slag van de Oudheid plaatsvond, namelijk de Slag bij de Catalaunische velden. Hier versloegen de verenigde volkeren van Europa, dat wil zeggen alle Germaanse stammen en de Romeinen, de Hunnen, hun grote vijand die al zeventig jaar het Romeinse rijk brandschatte en plunderde. Atilla's Hunnen en hun bondgenoten werden verslagen; zij trokken zich terug naar Pannonië. Schreiber nu beweert, dat de Hunse gewonden en hun vrouwen in de buurt bleven rondhangen, om zich mettertijd langs de Romeinse weg te vestigen; niet | |
[pagina 230]
| |
in een kringetje, met eventueel een muur eromheen zoals de christenen dat deden, maar in een lange rij, nonchalant als nog altijd gevreesde Barbaren, die weten dat niemand ze wat durft te doen. Tenslotte was de geallieerde strijdmacht na de grote slag, eigenlijk de aller, allereerste Wereldoorlog, uiteengevallen en ieder volk ging zijns weegs om de zaken thuis op orde te stellen. In de negentiende eeuw schijnt er onderzoek te zijn gedaan naar de zeden en de taal van de Courtisolse bevolking. Schreiber noemt de namen van Abbé Boitel en van P. Guénard. Deze heren (van wie ik de geschriften helaas niet kan vinden) vonden vreemde huwelijksgebruiken, die in niets leken op die van hun buren. Ook bleek het plaatselijke dialect veel woorden te bevatten die meer met Turks van doen hebben dan met Germaanse of Romaanse talen. Daarbij komt dat de kinderen van het dorp bij de geboorte bijna allemaal in het bezit zijn van de zogenaamde ‘mongoolse vlek’, een pigmentvlek op de billen, die alleen bij Aziaten voorkomt. Ik had hier nooit van gehoord, maar mijn dokter, die uit China komt, kon dit bevestigen. Toen ik in 1997 zelf in de Champagne was om research te doen voor mijn eerste boek, dat begint bij de Slag op de Catalaunische velden, heb ik de lange straat die Courtisols is helemaal afgelopen en iedere inwoner bestudeerd in de hoop Hunse kenmerken te ontdekken. Helaas, de mensen van Courtisols zagen er vooral erg Frans uit. Ook de dialectwoorden zijn er - volgens Schreiber - door het rigide taalbeleid van de overheid in de loop van de twintigste eeuw uitgegaan. Die vlekken, daar heb ik maar helemaal niet naar gezocht. Recentelijk heb ik via internet nog eens pogingen ondernomen om informatie los te peuteren over deze kwestie bij de plaatselijke kenners van streek en dorp, maar die bewaren een ijzig stilzwijgen. Ook de websites reppen met geen woord over Hunse voorouders. Is na anderhalf millennium alle besef hierover verdwenen? Het is natuurlijk allemaal speculatie, maar interessant is het wel. In Middelburg ben ik ook geweest, maar toen had ik het boek van Postma nog niet gelezen. Misschien had iemand nog op zoek kunnen gaan naar vijftiende- of zestiende generatie afstammelingen van het Middelburgse slavenschip in 1964, toen ik drie was en voor het eerst zwarte mensen zag. Dat was op de schipbrug van Willemstad op Curaçao. Maar ik was pas drie en bracht mijn vader het schaamrood op de kaken door te roepen: ‘Kijk eens, allemaal zwarte Pieten!’ Ik vrees dat in de huidige veelkleurige samenleving het spoor niet meer is te vinden. Evengoed zal ik, als ik weer eens in Middelburg kom, iedere inwoner nauwkeurig bekijken. Kom jij uit Suriname? Of misschien, heel lang geleden, toch uit Sao Thomé? Wat er met Jan Compagnie gebeurde weet ik wel; bijna een halve eeuw na hun kindertijd kwamen De Ruyter en hij elkaar weer tegen. Michiel de Ruyters mannen waren langs de Afrikaanse kust op zoek naar leeftocht, toen een paar inboorlingen hen uitnodigden naar hun dorp, hun onderkoning zou namelijk dezelfde taal spreken als de Nederlanders. En zie! Het was Jan Compagnie; hij was verheugd zijn oude vriend weer te ontmoeten en zij spraken, onder het genot van een glas brandewijn, lang over de goede oude tijd. Langs welke wegen hij in Afrika was gekomen, en hoe hij het tot onderkoning had gebracht, vermeldt de biografie niet. Er valt nog veel werk te verzetten. Jan van Aken |
|