Madoc. Jaargang 2002
(2002)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 221]
| |
● Laura Peelen
| |
● GeschiedenisIn Driebergen vond afgelopen zomer van twaalf tot en met zeventien juli het derde congres ‘The Medieval Chronicle’ plaats. Deze drie-jaarlijkse conferentie, georganiseerd door Erik Kooper (docent Engels aan de Universiteit Utrecht) en Grada de Vries (werkzaam op het secretariaat van Mediëvistiek aan dezelfde universiteit) trok evenals in de voorgaande jaren vele bezoekers uit het binnen- en buitenland. Op het congres was een bonte mengeling aanwezig van zowel toonaangevende academici als jonge aankomende wetenschappers. Ook het relatief grote aantal deelnemers afkomstig uit Oost-Europese landen sprong in het oog. Gedurende vier dagen wijdde dit gezelschap zich aan de bestudering van de middeleeuwse kroniek in al haar facetten, zoals deze aan bod kwamen in de bijna honderd lezingen die op het congres werden gegeven. Het congres dankt zijn ontstaan aan de lustrumactiviteiten die de Universiteit Utrecht in 1996 organiseerde in het kader van haar 350-jarig bestaan. In 1994 benaderde het College van Bestuur Erik Kooper om een internationaal congres te | |
[pagina 222]
| |
1. Handschrift Utrecht, UB, hs. 734, f. 1v: Paulus Diaconus, Historia Longobardorum. Het handschrift werd eind tiende, begin elfde eeuw vervaardigd. Uit: Handschriften en Oude Drukken van de Utrechtse Universiteitsbibliotheek (Utrecht 1984) 213.
| |
[pagina 223]
| |
organiseren. Hierbij werd gekozen voor het thema van de middeleeuwse kroniek. Dit literaire genre, dat historische en pseudo-historische gebeurtenissen uit het verleden beschrijft, wordt gekenmerkt door een grote diversiteit, zodat het onderwerp zich uitstekend leent voor een multidisciplinaire benadering, één van de doelstellingen en belangrijkste kenmerken van het congres. Bovendien kon de kroniek zich op dat moment verheugen in een groeiende wetenschappelijke belangstelling, wat de aanwezigheid van een groot aantal toonaangevende academici uit binnen- en buitenland garandeerde. Dit congres, gehouden in de zomer van 1996, was het eerste in een reeks van drie opeenvolgende drie-jaarlijkse bijeenkomsten. Deze bijeenkomsten kenmerkten zich door hun brede internationale karakter en hun multidisciplinaire benadering. De organisatie streefde er met name naar de deelname van jonge wetenschappers te bevorderen. Dit alles om een dynamische omgeving te creëren, waarin de wetenschap goed zou kunnen gedijen. Door dit beleid bood het congres ook dit jaar weer een gevarieerde aanblik. De brede opzet, die zo kenmerkend is voor ‘The Medieval Chronicle’, kwam evenals in de voorgaande jaren duidelijk naar voren in de grote diversiteit aan onderwerpen, waarbij zowel in geografisch als in temporeel opzicht een enorm gebied bestreken werd. De teksten die besproken werden, waren afkomstig uit gebieden van het noordelijkste puntje van Europa tot aan de verre binnenlanden van het Arabische rijk. Bovendien was de aandacht vrijwel evenredig verdeeld over alle tijdvakken van de Middeleeuwen. | |
● Thema'sDit jaar vormde de vraag naar de definiëring van de kroniek als genre een belangrijk thema op het congres. Op de eerdere bijeenkomsten was al gebleken dat de afbakening van het genre tot hevige discussies leidde. In 1999 opende David Dumville, hoogleraar paleografie en cultuurgeschiedenis aan de universiteit van Cambridge, het tweede kroniekencongres dan ook met een lezing getiteld ‘What is a chronicle?’ Tijdens het congres bleek Dumville's vraag ‘Wat is een kroniek?’ opnieuw actueel. Ditmaal stond met name één aspect van deze vraag centraal, namelijk: Is de kroniek feit of fictie, geschiedenis of literatuur? Verschillende sprekers lieten zich in hun lezingen uit over de relatie tussen historie, pseudo-historie en fabel in de kronieken die zij bestudeerden. Uit de diverse lezingen bleek dat deze vraag niet eenduidig te beantwoorden is en bij elke kroniek opnieuw gesteld moet worden. Wel kan men met zekerheid zeggen dat de midddeleeuwse auteurs wel degelijk een onderscheid maakten tussen feit en fictie en tussen verschillende historiografische en literaire genres, zoals bijvoorbeeld de historia, de kroniek en de ridderroman. De definities die zij hierbij hanteerden, verschillen in sommige gevallen echter in hoge mate van de definities die binnen de huidige wetenschap gebruikt worden. De meeste academici pleitten dan ook voor het gebruik van de genre-conventies zoals deze door de middeleeuwse auteurs werden onderscheiden. Een ander belangrijk thema dat dit jaar herhaaldelijk aan bod kwam, was de relatie tussen tekst en afbeelding in middeleeuwse manuscripten. Dit onderwerp, dat tot nu toe weinig aandacht heeft gekregen binnen de kroniek-wetenschap, | |
[pagina 224]
| |
2. De kruisvaarders veroveren Jerusalem. Graaf Robert van Vlaanderen probeert via een ladder de stad in te komen. Uit: J. Janssens en M. Meuwese, Jacob van Maerlant, Spiegel Historiael. De miniaturen uit het handschrift Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, KA XX (Leuven 1997), 169 (f. 255r).
vormde de rode draad in een aantal toonaangevende lezingen. Zo opende Peter Ainsworth, als hoogleraar verbonden aan het Franse instituut van de Universiteit van Sheffield, het congres met een lezing, getiteld Across the plain of shining books. Illustrating Froissart waarin hij een pleidooi hield voor de bestudering van de relatie tussen tekst en beeld en voor de digitalisering van manuscripten. Hij riep op tot een intensievere samenwerking tussen academici uit diverse disciplines en technici om dergelijke projecten tot stand te brengen. Hij wees hierbij op het intrinsieke belang van een aantal afbeeldingen die in de manuscripten van de Kroniek van Jean Froissart (1337-1404) voorkomen en benadrukte dat het middeleeuwse manuscript het product is van een intensief samenwerkingsverband tussen de auteur, de kopiist, de illuminator, de rubricator en diverse andere ambachtslieden. Vervolgens trok hij een parallel met het werk van de moderne historicus die bij zijn onderzoek gebruik maakt van de kennis van academici afkomstig uit andere disciplines, zoals bijvoorbeeld kunsthistorici, paleografen en codicologen. In zijn lezing pleitte Ainsworth voor de digitalisering van middeleeuwse manuscripten om op deze wijze hun toegankelijkheid te vergroten en meer mensen de mogelijkheid te bieden om ze in hun geheel, inclusief afbeeldingen, te bestuderen. Ook andere wetenschappers waagden zich aan de relatie tussen tekst en beeld. Uit deze lezingen bleek vooral dat het onderzoek op dit relatief nieuwe | |
[pagina 225]
| |
terrein nog in de kinderschoenen staat. Gezien de toenemende interesse valt echter te verwachten dat over enkele jaren grote vooruitgang is geboekt. Een derde thema, dat dit jaar grote belangstelling genoot, was het aan de antropologie ontleende concept van etniciteit, dat zich in de afgelopen jaren heeft kunnen verheugen in een groeiende belangstelling vanuit de historische hoek. Verschillende sprekers hielden zich bezig met de wijze waarop auteurs van kronieken hun eigen etnische achtergrond of die van hun protagonisten karakteriseerden. De aandacht ging vooral uit naar de diverse beschrijvingen van Vikingen zoals deze voorkomen in Engelse, Ierse en Frankische bronnen. Tijdens het congres werd relatief veel aandacht besteed aan kronieken van Nederlandse en Vlaamse herkomst. Zowel een Nederlandse als een Belgische projectgroep lieten de rijkdom zien van de Middelnederlandse verhalende literatuur. Tevens werd de in middeleeuwse kronieken veel voorkomende verbeelding van het hertogdom Brabant als heilig land verder uitgediept. Deze beeldvorming die zowel in Brabantse heiligenlevens als in historiografische werken voorkomt lijkt zowel gerelateerd te zijn aan de religieuze hervormingsbeweging van de Moderne Devotie als aan een groeiend nationaal zelfbewustzijn in het Brabant van de vijftiende eeuw. Tot slot werd ook de Viking-aanwezigheid in Nederland, een ten onrechte verwaarloosd onderwerp binnen de Nederlandse geschiedenis, aangestipt. | |
● ProjectenNaast de tientallen lezingen vonden op het congres presentaties plaats van een viertal projectgroepen, die zich in de afgelopen jaren bezig hebben gehouden met het onderzoek naar kronieken. Peter Ainsworth besteedde in zijn openingslezing ruime aandacht aan het Froissart-project, waarbij hij als directeur betrokken is. Dit project, een samenwerkingsverband tussen de Universiteit van Sheffield en de Universiteit van Liverpool, ontstond een aantal jaren geleden naar aanleiding van het eerste kroniekencongres. Er wordt gewerkt aan een editie van het derde boek van Froissarts Kroniek. Dit boek is van groot belang aangezien het een getuigenis van de auteur bevat en semi-autobiografisch van karakter is. Het Froissart-project heeft tevens geleid tot een aantal nevenprojecten die zich met name richten op de culturele achtergrond van Froissarts werk. Het belangrijkste doel van het project is om zowel academici als een breder publiek beter op de hoogte te brengen van de inhoud en het belang van de werken van Froissart. Het Repertorium Chronicarum is een ander lopend project dat van groot belang is voor het onderzoek naar kronieken. Dit project, dat onder leiding staat van Dan Embree, als hoogleraar verbonden aan Mississipi State University (VS), kwam evenals het Froissart-project enkele jaren geleden tot stand naar aanleiding van het eerste kroniekencongres. Op het derde congres deed Dan Embree telefonisch verslag van de vorderingen van dit project. Het uiteindelijke doel van het Repertorium Chronicarum is om alle manuscripten die middeleeuwse in het Latijn geschreven kronieken bevatten, te lokaliseren en te classificeren. Deze gegevens worden vervolgens via een internetsite beschikbaar gemaakt. Het repertorium moet uiteindelijk als naslagwerk gaan fungeren dat | |
[pagina 226]
| |
3. De kroniek van het Utrechtse Sint-Nicolaasconvent (circa 1470), handschrift Utrecht, UB, hs. 1260, f. 7r. Uit: Handschriften en Oude Drukken van de Utrechtse Universiteitsbibliotheek (Utrecht 1984) 116.
academici in staat stelt snel en doelmatig informatie in te winnen over hun bronteksten. Het project heeft echter met een aantal problemen te kampen. In de eerste plaats is de schaal ervan enorm. Er bestaan bijna tweeduizend Latijnse kronieken die verspreid zijn over ongeveer achtduizend manuscripten. Een groot deel van deze teksten is niet of nauwelijks meer te traceren, omdat veel bibliotheekcatalogi ernstig verouderd zijn. De manuscripten staan verkeerd gecatalogiseerd, zijn inmiddels verhuisd naar andere bibliotheken, of in het ergste geval verloren gegaan. Daarbij is men door een gebrek aan financiering en personeel volkomen afhankelijk van de vrijwillige bijdragen van collega-academici. Hoewel er inmiddels een ruime hoeveelheid informatie beschikbaar is op de site www.chronica.msstate.edu, riep Dan Embree zijn collega's dan ook op het repertorium van nieuwe informatie te voorzien en eventuele fouten te corrigeren. Ook de aan elkaar gerelateerde projecten van de reeds genoemde Nederlandse en Belgische projectgroepen richten zich met name op informatieverspreiding via het internet. In 1996 werd onder de titel Verhalende bronnen uit de Zuidelijke Nederlanden een online-repertorium gepubliceerd op www.narrative-sources.be. Dit repertorium was het resultaat van een intensief samenwerkingsverband tussen de Universiteit Gent en de Katholieke Universiteit van Leuven. Het vormt een uitgebreid naslagwerk van alle middeleeuwse verhalende bronnen afkomstig uit de Zuidelijke Nederlanden. Momenteel bevat het repertorium de gegevens van zo'n 1800 teksten. Bovendien wordt het elk jaar opnieuw voorzien van een update. Het biedt de gebruiker de mogelijkheid om snel en adequaat een grote hoeveelheid bronnen te bevragen en te sorteren. Ook is het repertorium bijzonder goed geschikt voor het opzetten van een grootschalig onderzoek. Het repertorium resulteerde in een vervolgproject, getiteld Monastieke historiografie: sociale perceptie en maatschappelijke positionering, dat tot doel had de waarde van de databank met betrekking tot het historische onderzoek aan te tonen. In hun lezingen gingen de drie leden van deze voormalige projectgroep dieper in op dit onderwerp en wezen zij op het belang van het repertorium dat | |
[pagina 227]
| |
hen in staat stelde met name de eerste fase van hun onderzoek aanzienlijk te verkorten. In navolging van deze Belgische projecten begon de Rijksuniversiteit van Groningen in september 2000 aan een Nederlands project met de welluidende titel Verhalende historische bronnen. Een middeleeuws repertorium op de elektronische snelweg. Uitgangspunt voor dit project vormde het in 1981 gepubliceerde naslagwerk Repertorium van verhalende historische bronnen uit de Middeleeuwen, samengesteld door M. Carasso-Kok. De projectgroep stelde zich ten doel dit werk te herzien, uit te breiden en te corrigeren. Het geactualiseerde repertorium zal uiteindelijk in de vorm van een database opgenomen worden in en versmelten met het reeds bestaande repertorium van verhalende bronnen uit de Zuidelijke Nederlanden. Zo bleek uit de presentaties van de projectgroepen dat ook digitalisering en internet belangrijke thema's zijn binnen het historisch onderzoek. Dit is allerminst verbazingwekkend aangezien het internet een belangrijk hulpmiddel is geworden bij het historisch onderzoek. Online databases bieden vrije toegang tot diverse vormen van informatie die op snelle en adequate wijze gesorteerd kan worden. Het is dan ook te hopen dat er meer van dergelijke online repertoria tot stand zullen komen. | |
● OntspanningHoewel het wetenschappelijke programma op het congres bijzonder zwaar was, was er ook tijd ingeruimd voor sociale contacten en ontspanning. Op zondag was er een excursie georganiseerd naar Museum Het Catherijne-convent, die zeer positief gewaardeerd werd. De Nederlandse film The Discovery of Heaven die tijdens één van de avondprogramma's vertoond werd, kreeg op zijn zachtst gezegd minder waardering, maar zorgde daardoor zeker niet voor minder plezier, integendeel. Over het geheel genomen was de sfeer op het congres bijzonder ontspannen. Velen spraken hun waardering uit voor de gezamenlijke activiteiten die hen in staat stelden nieuwe contacten te leggen binnen de universitaire wereld. Ook de niet-hiërachische sfeer en setting werden door velen geprezen. | |
● Een onzekere toekomstDe grote lof die ook de derde editie van ‘The Medieval Chronicle’ oogstte, maakte de toekomst van het congres niet minder onzeker. De Universiteit Utrecht, de belangrijkste financier van het congres, had de organisatie in een vroeg stadium laten weten dat zij het congres niet wenste te institutionaliseren en zich na het derde congres terug zou trekken als geldschieter. Een aanbod van de Universiteit van Reading bleek uitkomst te bieden. Tijdens de algemene vergadering legde Peter Ainsworth, namens Peter Noble, professor aan de universiteit van Reading, een voorstel voor aan de Medieval Chronicle Society, waarin deze universiteit aanbood de organisatie van het congres op zich te nemen voor een reeks van drie congressen over een periode van negen jaar. Hierbij zou men trachten het specifieke karakter van de Nederlandse congressen te waarborgen. Zowel de Universiteit van Reading als het tijdschrift Journal of Medie- | |
[pagina 228]
| |
val History waren bereid gevonden financiële steun te verlenen. Dit voorstel, dat de toekomst van ‘The Medieval Chronicle’ garandeerde, werd dan ook unaniem aangenomen. Het vertrek van een congres van een dergelijk niveau betekent echter een groot verlies voor de Nederlandse wetenschap. Het is immers nog maar de vraag of op de volgende reeks congressen zoveel internationale aandacht gevraagd zal worden voor het Middelnederlandse erfgoed. Naast het aanstaande vertrek van ‘The Medieval Chronicle’ van Nederlandse bodem waren er ook positieve geluiden te horen op de algemene vergadering. Uitgever Rodopi, sinds 1996 verantwoordelijk voor de publicatie van de lezingen die op het congres worden gehouden, liet bij monde van Erik Kooper weten dat zij naar aanleiding van het grote succes van de eerste twee congressen en de brede belangstelling voor de inhoud van de lezingen had besloten deze in een jaarlijkse editie uit te geven. Hierdoor kan in de toekomst een groter aantal van de lezingen gepubliceerd worden en is het ook mogelijk artikelen, die geen onderdeel uitmaken van het congresprogramma, op te nemen. Tot slot is het te hopen dat de toekomstige organisatoren van het congres de tradities van de Nederlandse organisatie niet uit het oog zullen verliezen. De brede opzet, de multidisciplinaire benadering, het internationale karakter, de sociale activiteiten en de gezellige sfeer vormden steeds weer de ingrediënten voor een bijzonder geslaagd congres. |