Madoc. Jaargang 2002
(2002)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 213]
| |
● Erwin Mantingh
| |
[pagina 214]
| |
1. De proefwerkvraag bij deze afbeelding luidde: ‘Leg de grap uit.’ Fokke ende Sukke opereerden voorheen voornamelijk in een cultuur van mondelinge overlevering [© Reid, Geleijnse en Van Tol 2002].
verantwoorde wijze ingegaan door erop te wijzen dat de termen onmisbaar zijn voor een goed begrip van de meeste teksten. V4C heeft met onverholen afgrijzen aangehoord dat ze van die teksten ook nog iets moesten onthouden, zoals een korte inhoud, een globale datering, genrekenmerken, enzovoorts. Als leerhulp heb ik hun - over al mijn wetenschappelijke reserves heenstappend - een schematisch genreoverzicht voorgelegd en bovendien geadviseerd zelf een tijdbalk te maken. Tijdens de lessen heb ik geen aandacht besteed aan de beide cartoons aan de wand. Wel vroeg een nieuwsgierige leerling een keer wat die Madoc-strip te betekenen had. Met mijn antwoord dat hij het over enkele weken zou weten als we het hoofdstuk over de Middelnederlandse literatuur zouden hebben doorgewerkt, nam hij meesmuilend genoegen.Ga naar eindnoot3. En toen kwam het proefwerk met als bonusvraag de bovenstaande opgave. Mijn bedoeling was door middel van een leuke, niet al te moeilijke slotvraag het combinatievermogen van oplettende leerlingen te belonen. Toen ik voorafgaande aan het nakijken even snel een modelantwoord dacht te formuleren, werd me echter alras duidelijk dat de grap veel meer geestige bestanddelen bevatte dan enkel het stukje kennis dat ik had beoogd en bevraagd. Ook vestigden de antwoorden van de leerlingen mijn aandacht op onvermoede komische aspecten van deze cartoon. Wat volgt, is een verslag van een uit de hand gelopen vraag. | |
[pagina 215]
| |
● MonnikkenwerkLaat ik beginnen met het beoogde antwoord plus een korte toelichting zoals ik die vlot opschreef. De ene monnik - laten we zeggen: Fokke - heeft een spelfout gemaakt en wordt door de andere - Sukke dus - gecorrigeerd: Fokke, de (leerling-?) kopiist die op zijn vingers wordt getikt, weet niet dat monniken met één k wordt gespeld. Dit wordt in het bijschrift ‘verklaard’ met de opmerking dat de (monniken) Fokke ende Sukke eerder voornamelijk in het orale circuit opereerden: in de tweede helft van de Middeleeuwen is er immers sprake van een verschriftelijking van de communicatie. Veel van wat voorheen mondeling werd overgedragen, werd op schrift gesteld: berichten, overeenkomsten, verhalen, gedichten enz. Het is die overgang van overwegend mondelinge overlevering naar een schriftcultuur waarop hier wordt gezinspeeld: de onwennigheid met het schrift speelt Fokke parten. Dit is door François bondig en goed verwoord: ‘Voordat verhalen werden opgeschreven, werden ze mondeling verteld. Later gingen vooral monniken de teksten opschrijven. De grap is hier dat Fokke en Sukke eerst verhalen vertelden maar nu schrijven. Voorheen schreven ze nooit en ze weten dus niet of monniken met één of twee k's is.’ Leuk wordt het eigenlijk pas als je in de gaten krijgt, op welke manieren de grap kracht is bijgezet. Grappig is het anachronisme van een veronderstelde uniforme spelling, terwijl het Middelnederlands zich juist kenmerkt door het tegendeel, een volslagen gebrek aan eenheid in de spelling. Een en dezelfde kopiist hanteerde vaak verschillende schrijfwijzen voor hetzelfde woord. Er bestonden simpelweg nog geen spellingvoorschriften. En dus was een verbetering monnikken>monniken niet aan de orde. Hier is de beruchte kopiistenfout ten tonele gevoerd in de valse gedaante van de voor leerlingen veel bekendere spelfout. Dat de scholieren zich niet altijd bewust zijn van dit verschil, blijkt uit het antwoord van Hans: ‘Eerst hoefden zij [F&S] enkel voor te lezen aan mensen, nu moeten zij echter, in de nieuwe spelling, gaan schrijven’ (half goed gerekend). Extra geestig is het feit dat de spelfout de protagonisten van de cartoon zelf betreft: Fokke is monnik maar weet niet eens hoe hij monniken moet schrijven... Dom! Wat verder zeker bijdraagt aan de grap is dat er wordt geappelleerd aan het wijdverbreide superioriteitsgevoel ten opzichte van de middeleeuwer, dat ook al bij veel leerlingen is aangekweekt. Kijk daar heb je weer zo'n domme middeleeuwer: hij weet niet eens hoe hij zijn eigen ‘beroep’ juist spelt! Geraffineerd is hier wel de dubbele bodem: eigenlijk houden de cartoonisten RGvT hier de leerlingen een spiegel voor. Als die middeleeuwse monniken dom zijn, zijn velen van jullie het ook: uitgerekend deze fout staat immers in de toptien van hardnekkige spelfouten, stelletje eenentwintigste-eeuwse dommerikken!!! Zoals ik al aangaf, hebben leerlingen me ook de ogen geopend voor humoristische aspecten die mijzelf waren ontgaan. Het antwoord van Bas combineert twee van zulke elementen: ‘Na vroeger in het orale circuit te hebben geopereerd gaan Fokke ende Sukke verhalen nu schriftelijk vastleggen. Nu verbeteren ze elkaar, omdat ze niet goed kunnen schrijven. De verhalen worden nu dus, net als voorheen, weer verdraaid.’ Om met het laatste te beginnen: dat het vervormen van verhalen een constante is in mondelinge en schriftelijke overlevering, is door meer leerlingen in hun antwoord verwerkt. Natuurlijk heb ik de neiging om iets op deze | |
[pagina 216]
| |
Afb. 2 J.H. Isings, ‘Een scriptorium in een middeleeuws klooster’ (1972 (derde versie); de eerste uitvoering dateert uit 1911) [© Wolters-Noordhoff bv].
overeenkomst af te dingen, de optredende variatie is immers verschillend van aard en vorm, maar daarmee zou ik een goede vondst onrecht doen. Met de beperkte kennis die de leerlingen bezitten is het een logische en grappige interpretatie: mondelinge of schriftelijke overlevering? Lood om oud ijzer! Op het andere komische aspect heeft Bas mij zijns ondanks attent gemaakt, namelijk door een vertekening in de cartoon zonder bedenkingen als geloofwaardig te aanvaarden. Ik doel op de toegepaste vorm van overdrijving, je zou ook kunnen spreken van epische concentratie: de langdurige en geleidelijke overgang van mondelinge overlevering naar schrift wordt hier voorgesteld als zou die zich binnen één mensenleven hebben voltrokken. Hoewel wij in een tijd leven waarin wisselingen van communicatiemedia zich in rap tempo voltrekken, wordt de middeleeuwse verschriftelijking in de eerste plaats beschouwd als een proces van lange duur (waarbinnen allicht schokjes zijn aan te wijzen). Juist de verbinding van die abstracte ontwikkeling met concrete personen is in zijn ongerijmdheid geestig,... als je begrijpt wat er bedoeld wordt. En dat is voor het merendeel van de leerlingen dus te veel gevraagd, want Bas was niet de enige. Er zijn nog meer komische elementen aan te wijzen in de cartoon. Zo is er de vergelijking van een middeleeuws kloosterscriptorium met een zeer bekende situatie: school (de website literatuurgeschiedenis.nl is in de eerste plaats bedoeld voor scholieren). Scriptoriumleider Sukke laat als een ouderwetse leraar zijn gezag gelden: fout!!! Let op de zweetdruppel bij Fokke, angst of inspanning? RGvT bedienen zich hierbij overigens van het - inmiddels achterhaalde - cliché dat in de late Middeleeuwen vrijwel alleen door monniken boeken geschreven zouden | |
[pagina 217]
| |
zijn: monnikenwerk. Dit brengt me bij een associatie die jonge gebruikers van de website zeker niet zullen krijgen. Schrijvende monniken in een middeleeuws klooster voeren me zo dadelijk naar een verband dat jonge gebruikers zeker niet zullen leggen. Eerst wijs ik er op dat geen enkele leerling een seksuele associatie heeft genoteerd, terwijl die bij ‘opereren in het orale circuit’ toch wel voor de hand ligt voor een generatie die opgroeit met Giphart en Zwagerman, eens te meer omdat de viriele en grofgebekte Fokke en(de) Sukke maar al te graag in het seksuele circuit opereren. Maar de kans is groot dat mijn leerlingen zulke gedachten voor zich hebben gehouden - ik zie ook niet hoe zij er een bonuspunt uit hadden kunnen slepen... | |
● In een middeleeuws kloosterVoor oudere beschouwers van deze striptekening bestaat er ook een inter-‘tekst’-uele interpretatiemogelijkheid: zij die zijn opgevoed met historische tableaus in het klaslokaal kunnen in deze prent een variatie herkennen op een beroemde schoolplaat van J.H. Isings: ‘In een middeleeuws klooster’. Ik vermoed dat hier de inspiratiebron ligt voor deze voorstelling van het trio RGvT; de compositie van het rechterdeel van de schoolplaat is in essentie gelijk aan de cartoon en de verschillen zijn niet zonder betekenis. Vanzelfsprekend gaapt er een kloof tussen de ernstige, gewijde sfeer van Isings' tafereel en de spotprent van Fokke ende Sukke. De moderne afbeelding vormt in zekere zin zelfs het negatief van haar tegenbeeld: vergelijk de in zichzelf gekeerde, eerbiedwaardige witte monniken met het ronduit sukke-lige voorkomen van de beide eendachtige schepseltjes in bruine pijen, zie de vervanging van de bejaarde schrijver door een beginneling - gezel Fokke en meester Sukke bieden hedendaagse leerlingen nu eenmaal meer identificatiemogelijkheden. En met het oog op het primaire publiek valt ook te begrijpen dat de schrijfstoel met lessenaar heeft moeten wijken voor een schoolbankje. De twee rijkelijk versierde kandelaars (op de vloer en de kast) zijn ‘samengevat’ in een onopgesmukt kaarsje. Enzovoorts. De cartoon reduceert de historisch gedocumenteerde, pijnlijke precisie van Isings tot de kale essentie van de klare lijn.Ga naar eindnoot4. Een spitsboogvenster, twee ‘monniken’ met een ganzenveer bij een schrijfbankje met daarop een handschrift en een morsige kaars - meer is niet nodig om een scriptorium te evoceren. Weggelaten zijn de contouren van de schrijfruimte en de kloosterdoorkijkjes naar binnen en naar buiten, verdwenen is de derde, overbodige, monnik en weg is alle couleur locale: boekenkist, kast, schrijfspullen, het Mariabeeld enz. - dat beeld van Maria was overigens door Isings zelf in de tweede versie toegevoegd en pas in derde instantie toegerust met een kroon, zoals er wel meer veranderde in de zestig jaar tussen de eerste en laatste schildering: zo zie je de monniken ouder worden in de drie opeenvolgende versies!Ga naar eindnoot5. Er is trouwens nog een heel andere reden om een verband tussen de striptekening en de schoolplaat te veronderstellen. De persoon van Frits van Oostrom lijkt hier de verbindende schakel. Van Oostrom heeft zich een vurig pleitbezorger betoond voor de educatieve functie van schoolplaten - zie het boek Historisch tableau waarin Isings' platen de rode draad vormenGa naar eindnoot6. - en hij is een van de grondleggers van de website literatuurgeschiedenis.nl. Maar zelfs indien | |
[pagina 218]
| |
Isings' wandplaat niet als de inspiratiebron heeft gefungeerd, is een algemene vergelijking tussen de schoolplaten van weleer en de Middeleeuwencartoons van het drietal RGvT op zijn plaats. | |
● Schoolplaat versus digitale cartoonIn het virtuele leslokaal van de website kunnen afdwalende blikken nog iets opsteken van de hilarische middeleeuwse belevenissen van Fokke ende Sukke, zoals vroeger de verbeelding van leerlingen in gang werd gezet door een historisch tafereel aan de wand. Tegenwoordig overheerst een weemoedige toon als er wordt verwezen naar die goeie ouwe tijd, toen de schoolmeester nog wist te boeien met een leerzaam praatje bij een plaat(je). Maar niet alle pedagogen waren indertijd voorstander van dit aanschouwelijke onderwijs. Theo Thijssen schreef in 1907 over een reeks wandplaten voor het lager onderwijs dat ze ‘lelijk en muf’ waren. ‘Ik heb nog nooit iemand gehoord, die er met plezier mee had gewerkt. Die hele aanschouwingsplatenrommel is een benepen schoolmeestersuitvinding geweest en de onderwijzeressen [sic] zullen “oef” zeggen, als die nachtmerrie (...) eens verdwijnt. Prosit!’Ga naar eindnoot7. Toegegeven, de onversneden kritiek van deze schrijver-onderwijzer dateert wel van voor het aantreden van Isings en anderen die een hoger niveau haalden, maar Kees Fens maakt er anno 1998 evenmin een geheim van dat Isings' scriptorium hem niet kan bekoren: ‘De plaat is op superieure wijze didactisch, maar hij mist de mogelijkheid de verbeelding op gang te brengen. Hij is te echt, te goed ook.’Ga naar eindnoot8. De schilders van wandplatenAfb. 3 Detail van afbeelding 2.
werd dan ook door uitgevers opgedragen om vooral veel historische objecten weer te geven, omdat dat de didactische waarde zou verhogen. ‘De schilders leden vaak (...) aan een horror vacui - geen stukje doek mocht onbedekt blijven’, aldus Jacqueline Burgers in Helden aan de wand, die eraan toevoegt dat humor op de schoolplaten uit den boze was.Ga naar eindnoot9. Beide punten worden treffend geïllustreerd door het serene en enigszins overladen scriptorium ‘In een middeleeuws klooster’. Dat de ernst en historische precisie van de | |
[pagina 219]
| |
Afb. 4 ‘Fokke ende Sukke kennen altijd wel een mannetje’ [© Reid, Geleijnse en Van Tol 2002].
schoolplaat plaats hebben gemaakt voor de lach en suggestieve vertekening van de cartoon, is dus geen verlies. De komische striptekening hoeft niet minder leerzaam te zijn. Als iets mij duidelijk geworden is bij het schrijven van dit artikeltje, dan is het wel dat Fokke ende Sukke een schat aan literair-historische kennis kunnen activeren, juist doordat zij een loopje nemen met de historische werkelijkheid. Het is aan de leraar of, en op welke wijze, hij daar wat mee doet. Deze leraar heeft zijn leerlingen in ieder geval nog wel wat uit te leggen.Ga naar eindnoot10. Na afloop van het proefwerk vroeg de eerdergenoemde leerling of ik die Madoc-cartoon nu toch wilde uitleggen, want hij begreep er nog steeds weinig van. Met enkele medeleerlingen hoorde hij kritisch mijn toelichting aan. ‘Hmm, wel tamelijk vergezocht, meneer.’ En dan te bedenken dat die strip nog leuker is dan die ik hier heb besproken. Nietwaar?Ga naar eindnoot11.
Met dank aan François, Hans, Bas en de andere leerlingen van klas V4C van Katholieke Scholengemeenschap De Breul in Zeist. |
|