heen en weer te lopen om de verschillende exponaten met elkaar te vergelijken. Door de grote omvang van de expositie en de verplichte looproute was dat praktisch - ook gezien de hordes bezoekers - niet altijd mogelijk. Wat zou het heerlijk zijn geweest om al die zaken in een catalogus met elkaar geconfronteerd te zien. In een boek is het immers heel wat makkelijker bladeren dan in een tentoonstelling. Ook de visie van de samenstellers zou volgens mij blijvender recht zijn gedaan met de uitgave van een échte catalogus. Daarin had dan tevens meer aandacht besteed kunnen worden aan al die werken (en dat waren de meeste) die niet van Bosch zijn, maar wel essentieel zijn voor een begrip van deze schilder.
De twee boeken die wel bij de tentoonstelling verschenen zijn desalniettemin de moeite waard. Het boek Jheronimus Bosch. Alle schilderijen en tekeningen bestaat uit twee grote en een korte bijdrage en de te beknopte tentoonstellingsbijlage. Het eerste deel van het boek, geschreven door Jos Koldeweij, gaat over de mens en schilder Jeroen Bosch. De ruimtelijke en sociale omgeving van Bosch komt uitgebreid aan bod: zijn herkomst uit een schildersfamilie, zijn leven, zijn intellectuele en religieuze achtergrond, zijn opdrachten voor de Sint-Jan. En passant krijgt de lezer een mooi beeld van kunst en cultuur in de Noord-Brabantse stad rond 1500.
In een korter artikel behandelt bernard Vermet de problematiek van het werk van Bosch. Het probleem van de authenticiteit, de datering en het functioneren van het atelier zijn daarbij de belangrijkste vragen. Vermet baseert zijn verhaal vooral op recent jaarringenonderzoek van de panelen waarop Bosch schilderde. Een groot aantal schilderijen kan nu preciezer gedateerd worden; de auteur erkent ruiterlijk dat er meer en diepgravender onderzoek nodig is om antwoord te geven op complexe vragen, zoals in hoeverre Bosch zijn werken alleen of samen met leerlingen schilderde. Vooralsnog concludeert Vermet dat het atelier Bosch in de eerste plaats een collectief was, waarin één genie, Jheronimus, ook zelfstandig werk afleverde.
Het derde deel van het Rotterdamse tentoonstellingsboek is van Paul Vandenbroeck. Het gaat vooral over de inhoudelijke betekenis van Bosch' schilderijen. Vandenbroeck bespreekt uitgebreid de thema's die steeds weer terugkomen in het werk van Bosch: de natuur van de mens, de slechtheid van de wereld, de zonde (vooral hebzucht en dwaasheid), maar ook de standvastigheid daartegen, het oordeel en de straf, inkeer en verlossing. Vandenbroeck laat zien hoe Bosch zijn levensbeschouwing in beelden geschilderd heeft. Daarbij verruimt hij regelmatig de blik naar een bredere cultuurhistorische context. Maar terwijl Koldeweij de schilder juist als een kind van zijn stad en zijn tijd ziet, benadrukt Vandenbroeck sterk die zaken die Bosch onderscheiden van zijn tijdgenoten. Hij schildert Jheronimus als een uitzonderlijk zelfbewuste kunstenaar, die intellectueel gevormd was en humanistisch geïnspireerd (p. 193): ‘Als enige verwerkte hij in zijn werk psychische impulsen, waarvoor andere kunstenaars uit zijn tijd zich afsloten. Dit opengooien van een deels onbeheersbare diepte in zichzelf [...] maken Bosch tot een niet-meer-middeleeuwse kunstenaar, die ook nu nog méér dan een getuige van het verleden is.’ Zijn deze twee visies niet keerzijden van dezelfde medaille en is het niet juist daarom dat Bosch zo'n ongrijpbare grootheid blijft?
Het boek is rijk geïllustreerd. Alle algemeen aan Bosch toegeschreven wer-