Madoc. Jaargang 2002
(2002)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 165]
| |
● Sophie Oosterwijk
| |
● Het ontstaan van het Dodendans-themaBij het horen van de term danse macabre is men al gauw geneigd te denken aan het muziekstuk van de Franse componist Camille Saint-Saëns, waarmee hij het beeld opriep van dansende skeletten die bij het ochtendgloren weer in hun graven verdwijnen. Uit het feit dat deze muzikale versie bijna vijfhonderd jaar na de eerste vermelding van de danse macabre gecomponeerd werd, blijkt wel hoe geliefd het thema was en nog steeds is, ook al heeft het door de eeuwen heen wel wat veranderingen ondergaan. In de middeleeuwse Dodendans, die vanaf de vijftiende eeuw zeer populair werd, gaat het niet om een groep dansende skeletten, maar om een confrontatie tussen de levenden en de onontkoombare Dood, waarbij de gepersonifieerde Dood allerlei figuren uit de middeleeuwse samenleving met zich meevoert in een reidans. Het is een duidelijk voorbeeld van de middeleeuwse memento mori gedachte: ‘Gedenk te sterven!’ Hoe en waar de eigenlijke Dodendans is ontstaan, is nog steeds de grote vraag, en zelfs de betekenis van het woord ‘macaber’ is onduidelijk. De term macabre werd voor het eerst gebruikt door de Franse dichter Jehan Le Fèvre, die in 1376 in zijn gedicht Respit de la Mort schreef: ‘Je fistz de macabree la dance’.Ga naar eindnoot1. Onduidelijk blijft of Le Fèvre hiermee verwees naar een toen al bekend thema, of dat hij zelf verantwoordelijk was voor een intussen verloren gegaan Dodendans-gedicht. Al veel eerder bestond er echter een ander thema met duidelijk ‘macabere’ trekjes: het verhaal van de Drie Levenden en de Drie Doden.Ga naar eindnoot2. Hierin ontmoeten drie trotse jonge edelen - soms ook wel afgebeeld als koningen - tijdens de jacht drie doden, die hen waarschuwen voor de ijdelheid van het aardse bestaan. Dit verhaal met een duidelijke memento mori-moraal komen we in het westen voor het eerst tegen in Franse gedichten uit de | |
[pagina 166]
| |
1. De Drie Levenden en Drie Doden in het Psalterium van Robert de Lisle, kort na 1308 (British Library, MS Arundel 83, pt. II, fol. 127).
dertiende eeuw, hoewel het veel ouder en van oosterse herkomst is. Men ziet het ook vaak in middeleeuwse wandschilderingen, lang voor de komst van de pest in Europa. Een fraai Engels voorbeeld uit de vroege veertiende eeuw is te vinden in het Psalterium van Robert de Lisle (afb. I).Ga naar eindnoot3. Hierin zijn boven de Franse tekst drie vertwijfelde jonge koningen afgebeeld tegenover drie halfvergane lijken met alle zes een korte Engelse tekst:
Ich am afert.
Lo whet ich se.
Me thinketh hit beth deueles thre.
Ich wes wel fair.
Such scheltou be.
For godes loue be wer by me
Ik ben bang.
Kijk wat ik zie.
Ik geloof dat het drie duivels zijn.
Ik was ooit heel aantrekkelijk.
Zo zullen jullie ook worden.
Neem in godsnaam een voorbeeld aan mij.
In het gedicht zelf, dat een verkorte versie is van een dertiende-eeuws Frans gedicht, wordt de gedachtewisseling voortgezet, waarbij vooral de derde dode een schokkend beeld schildert van het verschil tussen zijn vroegere en huidige staat: | |
[pagina 167]
| |
Ieo fu de mon lynage chief.
Princes reys et conustables.
Beals et riches ioyanz mes tables.
Ore su si hidous et si nuz.
Ke moy uer ne deigne nuls.
Ik was het hoofd van mijn familie.
Prinsen, koningen en connétables,
mooi en rijk genoten aan mijn tafels.
Maar nu ben ik zo afzichtelijk en zo naakt
dat zelfs de wormen me niet lusten.
De opmerking over prinsen, koningen en connétables (bevelhebbers of maarschalken) lijkt een vroege verwijzing naar de latere Dodendans, waarin de Dood persoonlijk mensen van diverse rangen en standen aanhoudt om hen mee te voeren in zijn dans. De vroegst bekende Dodendans vindt men in Parijs, maar wel pas bijna een halve eeuw na Jehan Le Fèvres gedicht. Zoals de zogenaamde Burger van Parijs in zijn dagboek noteerde, werd er tussen augustus 1424 en Pasen 1425 een Dodendans-wandschildering aangebracht op de muren van het kerkhof van het franciscanenklooster Aux SS. Innocents. Dit was een van de meest populaire begraafplaatsen in de stad en Jean, hertog van Berry, had er al enige jaren eerder het verhaal van de Drie Levenden en Drie Doden laten afbeelden boven de toegangsdeur. Het kerkhof was tevens een geliefde ontmoetingsplaats, waar men kon wandelen en van alles en nog wat kon kopen in diverse kraampjes, en waar predikers uitstekend gebruik konden maken van de muurschildering om hun gehoor te waarschuwen voor de onontkoombare dood en hun lot in het hiernamaals. De muurschildering in Parijs ging al vele eeuwen geleden verloren, maar beïnvloedde wel vele andere versies. Uit een editie met houtsneden, die in 1485 voor het eerst gepubliceerd werd door de Parijse drukker Guyot Marchant (afb. 2), kunnen we afleiden dat de Parijse Dodendans zeker zo'n dertig personages omvatte die elk een dialoog hadden met de Dood of misschien wel hun eigen dode tegenhanger.Ga naar eindnoot4. De slachtoffers zijn allen mannen afkomstig uit alle rangen en standen van de middeleeuwse samenleving: de paus, de keizer, de koning, de kardinaal en de connétable, maar ook de burger, de geleerde, de woekeraar, de landwerker, de heremiet en zelfs het kind in de wieg. In tegenstelling tot de muurschildering in Parijs, waarin de levenden en doden in een reidans worden uitgebeeld, presenteert Marchant in zijn gedrukte versie telkens twee paren per bladzijde. De Dood - of de dode - verschijnt naakt als halfvergaan lijk of deels gehuld in een lijkwade, en soms met een attribuut: een grote pijl, een spade of een zeis. Het geheel wordt ingeleid door de auteur, die ook het slotwoord tot de toeschouwer richt. De boodschap van de Dodendans2. De patriarch, de connétable en de Dood in Guyot Marchants Danse macabre, eerste druk 1485 (uit: Kaiser (noot 17) 80).
| |
[pagina 168]
| |
is duidelijk: jong of oud, rijk of arm, niemand is veilig voor de dood. Men moet zich dus niet richten op vergankelijke aardse zaken maar op goede werken om zo in de hemel te komen. Tot nu toe heeft niemand de bijna halve eeuw stilte tussen Jehan Le Fèvres gedicht en de muurschildering in Les Innocents kunnen verklaren. De Parijse Dodendans, waarvan de tekst meestal wordt toegeschreven aan de kanselier van de universiteit van Parijs, Jean Gerson, kan moeilijk een prototype zijn geweest, maar er is niets met zekerheid bekend over eerdere versies. Het is niet onmogelijk dat er oorspronkelijk een Latijns gedicht was met dit thema, of wellicht ontwikkelde het Dodendans-thema zich in eerste instantie uit het type dansopvoering met kostuums dat altijd al populair was in de Middeleeuwen.Ga naar eindnoot5. Hoe dan ook, met de muurschildering in Parijs lijkt de ware opmars van de middeleeuwse Dodendans begonnen te zijn. | |
● De verspreiding van de DodendansAl heel snel bracht een Engelse bezoeker aan Parijs het Dodendans-thema het Kanaal over. John Lydgate was een monnik en dichter uit Bury St. Edmunds, die rond 1430 een Middelengelse versie van het Parijse gedicht schreef. In zijn openingsverzen verwijst Lydgate naar ‘the exawmple whiche that at Parise I fownde depiete ones on a walle’ (het voorbeeld dat ik ooit in Parijs op een muur afgebeeld vond), al maakt hij in zijn envoye (nawoord) duidelijk dat zijn versie wel een vrije vertaling is:Ga naar eindnoot6.
Owte of the frensshe I drowe hit of entent
Not worde be worde but folwyng the substaunce
Uit het Frans nam ik de bedoeling over,
niet woord voor woord, maar wel in grote lijnen.
Er is echter een aantal opmerkelijke verschillen tussen Lydgates gedicht en de versie die we nu kennen via Guyot Marchant. Zo komt er bij Lydgate een aantal vrouwelijke personages voor, die weliswaar per manuscript verschillen maar die bij Marchant totaal afwezig zijn en dus waarschijnlijk ook niet te vinden waren in de Parijse muurschildering: de keizerin, de prinses, de abdis, en de gentilwoman amerous. Ook andere overeenkomsten met Duitse Dodendans-versies kunnen er misschien op wijzen dat de Engelse dichter bekend was met een mogelijk eerdere Latijnse versie.Ga naar eindnoot7. Lydgates gedicht vormde de tekst bij de beroemde Dodendans op het kerkhof van de middeleeuwse kathedraal van St. Paul's in Londen. Deze schildering op houten panelen, die helaas verloren ging bij de afbraak van de kloostergang in 1549, was zo bekend dat de Dodendans in Engeland soms de ‘daunce of Poulys’ (dans van [St.] Paul's) genoemd werd. Ooit waren er diverse muurschilderingen te vinden in Engeland, en ook versies op doek, in beeldhouwwerk en mogelijk zelfs in kerkramen, maar de meeste zijn in loop der tijd verloren gegaan.Ga naar eindnoot8. Alleen in Stratford-upon-Avon is nog een complete middeleeuwse Dodendans-muurschildering aanwezig, die echter al sinds het begin van de jaren '50 verborgen is achter een eikenhouten wand.Ga naar eindnoot9. In Frankrijk verspreidde het thema zich ook snel. Muurschilderingen of restanten daarvan kunnen nog steeds bezichtigd worden in onder meer La Chaise-Dieu, | |
[pagina 169]
| |
3. De kardinaal en de Dood, detail van de vijftiende-eeuwse muurschildering in de kerk van Kernascléden, Bretagne (foto: auteur).
Kermaria en Kernascléden (afb. 3), maar ooit moeten er veel meer voorbeelden geweest zijn.Ga naar eindnoot10. Vaak wordt de Dodendans aangetroffen samen met het verhaal van de Drie Levenden en de Drie Doden, zoals in het kleine kerkje van Meslay-le-Grenet in de buurt van Chartres (afb. 4). De editie van Guyot Marchant zorgde voor een verdere verspreiding van de Dodendans. Zo is de muurschildering van rond 1500 in de kerk van La Ferté-Loupière duidelijk gebaseerd op Marchants houtsneden. De Dodendans was niet alleen bekend in Frankrijk en Engeland. Het Duitse taalgebied kende een eigen Totentanz-traditie, die mogelijk teruggaat op een oudere Latijnse versie.Ga naar eindnoot11. De vroegst bekende Latijns-Duitse tekst is terug te vinden in een verzamelhandschrift dat tussen 1443 en 1447 in Augsburg samengesteld werd voor Margaretha van Savoye. In de Mariakerk in Berlijn kan men nog altijd een middeleeuwse Dodendans-muurschildering herkennen, zij het dat deze tegenwoordig in zeer slechte staat verkeert. Ook waren er ooit beroemde voorbeelden in onder andere Lübeck, Ulm en zelfs twee in Bazel, maar deze zijn helaas allemaal verloren gegaan. Een aantal verre uitlopers is echter nog wel te bezichtigen in Metnitz (Karinthië), Beram en Hrastovlje (beide in Istrië).Ga naar eindnoot12. Ook in Spanje en Italië was het thema van de Dodendans bekend. Uit Spanje stamt een vijftiende-eeuws gedicht met een dialoog tussen de Dood en oorspronkelijk 33 personages, de Danza general de la muerte, terwijl er in Italië nog | |
[pagina 170]
| |
4. Het kind in de wieg en de Dood, detail van de muurschildering van circa 1500 in de kerk van Meslay-le-Grenet (foto: auteur).
diverse muurschilderingen te vinden zijn, zoals in Clusone en Carisolo.Ga naar eindnoot13. In Denemarken wordt de Dodendans eveneens aangetroffen, bijvoorbeeld in een muurschildering van omstreeks 1480 in de kerk in Nørre Alslev.Ga naar eindnoot14. Alleen in Nederland en België is de oogst erg mager, ook al moeten er ooit voorbeelden zijn geweest in Binche en mogelijk in Ieper.Ga naar eindnoot15. Wel zijn in het Noordbrabants Museum in 's-Hertogenbosch nog steeds twee houten beelden van circa 1580 te bewonderen die een jongeling en de Dood voorstellen en die waarschijnlijk als Dodendans deel uitmaakten van het Laatste Oordeelspel in de Sint-Jan (afb. 5).Ga naar eindnoot16. De populariteit van het Dodendans-thema leidde tot verdere verspreiding in andere media. Guyot Marchant was niet de enige die commerciële mogelijkheden zag in de Dodendans, want andere Franse drukkers volgden al snel zijn voorbeeld. In Duitsland waren er echter al eerder gedrukte uitgaven met houtsneden. Het oudst bekende voorbeeld is het zogenaamde Heidelbergse Blokboek van 1465 (afb. 6).Ga naar eindnoot17. Ook werd de Dodendans door kunstenaars gebruikt als een decoratief thema, bijvoorbeeld in zowel gedrukte als verluchte getijdenboeken (afb. 7), hetgeen weer bevestigt hoe bekend de Dodendans inmiddels was. Geen wonder dat Hans Holbein de Jonge in de zestiende eeuw de verleiding niet kon weerstaan om zijn eigen versies te ontwerpen. | |
● Rangen en standenZoals gezegd vinden we personages uit alle lagen van de middeleeuwse samenleving terug in de Dodendans. In eerste instantie zijn dat mannen, hoewel | |
[pagina 171]
| |
5. De jongeling en de Dood, circa 1580, houten beelden afkomstig uit het Oordeelspel in de Sint-Jan in 's-Hertogenbosch (uit: Lehr (noot 16) afb. 6).
6. De keizer en de Dood, Heidelbergs Blokboek van 1465 (Heidelberg, Universiteitsbibliotheek, Codex pal. germ. 438) (uit: Kaiser (noot 17) 282).
bij Lydgate en ook in vele Duitse versies enkele vrouwen voorkomen. Zo treffen we in het Heidelbergse Blokboek naast het kind ook de moeder aan die treurt om het feit dat de Dood zowel haar als haar kind meevoert in de dans. Het belangrijkste aspect van de Dodendans is het feit dat iedereen moet sterven en dat de Dood geen onderscheid maakt tussen arm en rijk. De nadruk ligt vooral op het moment van sterven zelf, en minder op het hiernamaals; de Dood is slechts een tussenpersoon en niet een afgezant van hemel of hel. Wel past de Dodendans goed in de vijftiende-eeuwse fascinatie met het stervensproces, die we ook herkennen in moraliteitsspelen zoals Elckerlyc of in teksten als de Ars Moriendi, waarin wordt beschreven hoe de mens een ‘goede dood’ dient te sterven. Uit de woorden van vele slachtoffers in de Dodendans valt op te maken dat ze niet goed voorbereid zijn op de Dood, die meestal onverwacht en ongewenst blijkt te verschijnen. Sommigen reageren met berusting, zoals het kind in de wieg dat al goed beseft hoe jong noch oud veilig zijn, bijvoorbeeld in Lydgates versie: ‘As sone dyeth a yonge man as an olde’.Ga naar eindnoot18. Andere personages reageren echter niet alleen verbaasd maar zelfs verontwaardigd. Sommigen protesteren dat deelname aan zo'n woeste dans niet past bij hun status, zoals de koning in Marchants versie: ‘Je nay point apris a danser / A danse et note si sauuage’ (ik heb nooit zo'n wilde dans geleerd op zo'n wilde melodie). In het Heidelbergse Blokboek klagen ook diverse hoogwaardigheidsbekleders over deze laatste schande die hun wordt aangedaan: de bisschop merkt bitter op hoe hij nu ‘als een aap’ wordt meegesleurd in de Dodendans. De Dood lijkt vaak te genieten van zulke reacties en bespot zijn slachtoffers genadeloos: in dezelfde blokboekversie raadt | |
[pagina 172]
| |
7. De koning en de Dood, Frans getijdenboek van circa 1525-50 (University of Oxford, Bodleian Library, MS Douce 135, fol. 71v-72).
hij de kok aan om met zijn scherpe pepersaus de slomere dansers maar eens wat op te hitsen. In een latere gedrukte versie van circa 1486, toegeschreven aan Heinrich Knoblochtzer, nodigt de Dood de jongeling uit om zijn fraaie danspassen en maniertjes maar eens uit te proberen in de Dodendans, terwijl de kardinaal te horen krijgt dat zijn rode mantel en hoed nu geen indruk meer maken. De grijnzende schedel van de Dood en zijn potsierlijke sprongen bevestigen deze spottende houding nog eens in de diverse middeleeuwse afbeeldingen. Er is duidelijk sociale kritiek te bespeuren in de Dodendans. Het zijn vaak de machtigste personen op aarde die als eersten ten prooi vallen aan de Dood: in vele gevallen is dat de paus, die ondanks zijn waardigheid toch moet dansen. De keizer en koning volgen al snel. De Dood verwijt de stervenden vaak hun levenswijze: de graaf in Knoblochtzers uitgave krijgt te horen dat hij bekend staat om de hoogmoed waarmee hij zowel geestelijken als leken behandeld heeft; de handwerksman had meer tijd moeten besteden aan zijn zielenheil in plaats van dag en nacht aan zijn nering te werken. Met de Dood voor ogen betreuren vele types zelf hun zondige levenswijze. Bij Knoblochtzer beseft de bisschop te laat dat er klachten zullen komen over de vele belastingen die hij heeft geheven en over zijn gewelddadige onderdrukking van de armen, en ook de kardinaal ziet in dat hij zich teveel tegoed heeft gedaan aan aardse genoegens. De abt erkent dat hij waarschijnlijk een vromer leven zou hebben geleid als arme monnik en de hertog klaagt ook al dat hij God beter in armoede had kunnen dienen. De woekeraar, een algemeen gehaat personage in de Middeleeuwen, krijgt bij Knoblochtzer te horen dat hij totaal verblind zijn zielenheil heeft verpatst voor goud en zilver. Vertwijfeld jammert het slachtoffer hoe graag hij nog veel kerken zou | |
[pagina 173]
| |
willen bouwen en onrechtmatig verkregen goederen teruggeven, als er nog maar tijd was om zijn berouw te tonen, maar helaas! En dat is nu precies waar het om gaat, want in de danse macabre komt de Dood bijna altijd onverwacht, voordat de stervende de kans heeft om op het laatste moment nog boete te doen voor zijn zonden. Een plotselinge dood zonder laatste sacramenten was het schrikbeeld van iedere middeleeuwer. In de versies van Marchant en Lydgate wordt de woekeraar niet alleen verwijtend toegesproken door de Dood, maar ook door een arme man die hem eraan herinnert dat het bedrijven van woeker een grote zonde is die hem duur zal komen te staan; zelfs het laatste geld dat de woekeraar de arme man nog net toestopt, is immers bedoeld als lening en niet als aalmoes. Het is echter bij Hans Holbein de Jonge dat we een werkelijk cynisch beeld van de laat-middeleeuwse samenleving voorgeschoteld krijgen. Hoewel hij ook een Dodendans-alfabet en een dolkschede met Dodendans-motieven ontwierp, is het vooral zijn serie houtsneden die als boek beroemd geworden8. De non en de Dood, door Hans Holbein de Jonge (uit: The Dance of Death by Hans Holbein the Younger, facsimile of the original 1538 edition of Les simulachres et historiees faces de la mort (New York 1971) 39).
is. Deze werd in de jaren 1523-1526 tijdens Holbeins verblijf in Bazel ontworpen, maar pas voor het eerst in 1538 gepubliceerd als Les simulachres et historiees faces de la mort. In Holbeins Dodendans zien we niet langer een reidans, maar afzonderlijke scènes uit het dagelijks leven waarin de Dood steeds een nieuw slachtoffer verrast, soms heel subtiel maar vaak gewelddadig. Zo benadert hij, half verscholen achter andere geestelijke hoogwaardigheidsbekleders en met een kardinaalshoed op, de paus, terwijl hij als schenker optreedt bij de koning (een portret van Frans I van Frankrijk). Andere slachtoffers, zoals de monnik, de abdis en de dikke abt, worden ruw meegesleurd. Ook de non komt er niet best af bij Holbein, die zich hier eigenlijk al een product van de Renaissance toont: terwijl ze neerknielt voor het altaar in haar cel, kijkt ze verliefd naar de knappe jongeman die, gezeten op haar bed, op zijn luit tokkelt (afb. 8). Haar gedachten zijn duidelijk op het aardse gericht, wat haar duur zal komen te staan nu de Dood op het punt staat haar licht te doven. | |
● De Dodendans voor vrouwenHoewel er al in Lydgates gedicht en in verschillende Duitse versies vrouwen voorkwamen, was het waarschijnlijk het succes van de eerste uitgave van zijn Danse Macabre in 1485 dat Guyot Marchant op het idee bracht om ook een speciale Dodendans-editie gewijd aan vrouwen uit te geven. Over dit thema bestond al een gedicht, dat gewoonlijk wordt toegeschreven aan de dichter Martial | |
[pagina 174]
| |
9. Het kleine meisje en de Dood, in een laatmiddeleeuws geïllumineerd handschrift van de Danse Macabre des Femmes (Parijs, BN Ms. fr. 995, fol. 38v) (uit: Harrison (noot 19) 107).
d'Auvergne en waarvan het vroegst bekende manuscript in 1482 wordt gedateerd.Ga naar eindnoot19. In vergelijking met de mannelijke versie had de auteur van de Danse Macabre des Femmes het duidelijk moeilijker met het vinden van verschillende vrouwelijke types; er waren immers veel minder beroepen te bedenken voor vrouwen dan voor mannen. Vandaar dat veel personages in de vrouwenversie letterlijke tegenhangers zijn van mannelijke types of hun status ontlenen aan die van hun echtgenoot, zoals de koningin, de hertogin en de vrouw van de ridder. De huwelijkse staat zelf wordt ook opgevoerd als typerend voor vrouwen in de middeleeuwse samenleving. Zo vinden we de maagd, de bruid, de pasgetrouwde vrouw, de zwangere vrouw, de verwende huisvrouw, de oude vrijster en de weduwe. Alleen de moeder als type ontbreekt hier vreemd genoeg. Toch schetsen de gekozen beroepen een interessant beeld van de vrouw in de Middeleeuwen. Naast vrouwen in loondienst, zoals de voedster en de kamenierster, komen er ook duidelijk zakenvrouwen voor, waaronder de herbergierster en twee koopvrouwen (de marchande en de revenderesse). Een bijzonder type is Margot, de sotte of vrouwelijke nar met haar zotskap en narrenstaf. Er zijn ook ronduit negatieve types, zoals de prostituee en de heks. Allemaal moeten ze meedoen aan de Dodendans, de koningin voorop. De voedster sterft samen met de zuigeling die haar is toevertrouwd, beiden als slachtoffer van een epidemie (mogelijk builenpest). Wellicht het bekendste personage in de Danse Macabre des Femmes is het kleine meisje, la jeune fille, dat door Johan Huizinga werd geciteerd als een aandoenlijk voorbeeld van het middeleeuwse kinderleven (afb. 9):Ga naar eindnoot20.
Ha a ma mere ie suis happee
Vecy la mort qui me transporte
Pour dieu quon garde ma poupee
Mes cinq pierres ma belle cotte
O o, moeder, ik ben gevangen,
zie hoe de Dood me meeneemt.
In Godsnaam, zorg goed voor mijn pop,
mijn vijf bikkels en mijn mooie jurk.
De woorden van het meisje zijn inderdaad ontroerend kinderlijk, maar wellicht schuilt ook hier een addertje onder het gras. Hoewel het heel natuurlijk is voor een klein kind om zich ongerust te maken over haar speelgoed, is haar zorg om haar mooie kleren zo'n typisch ijdel trekje dat door middeleeuwse schrijvers maar al te vaak werd gebruikt om vrouwen te hekelen. | |
[pagina 175]
| |
10. Dodendans met Corto Maltese, scène uit het stripboek De Helvetiërs door de tekenaar Hugo Pratt (Casterman 1988) 69. De musicerende skeletten zijn gebaseerd op een houtsnede uit Guyot Marchants tweede Danse Macabre-editie (1486).
Inderdaad worden veel vrouwen in de Danse Macabre des Femmes gekenschetst als frivole, ijdele types: de hertogin die teveel aan haar rijkdommen en sieraden denkt, de abdis die haar kruis van zilver en goud voor haar opvolgster zal moeten achterlaten, de vrouw van de escuier (jonker) die nu op nieuwjaarsdag haar groene jurk niet zal kunnen dragen, of de bourgeoise die haar mooie kleren en accessoires betreurt. Ook de vrouw van de ridder wordt eraan herinnerd dat ze zich snel zal moeten uitkleden om aan de Dodendans deel te nemen; de doden worden immers slechts in een lijkwade begraven. Voor sommige vrouwen lijkt de Dood toch nog een beetje begrip te hebben: de jonge maagd, die wordt aangesproken als ‘doulce fille et belle pucelle’ (lief meisje en mooie maagd), krijgt als troost te horen dat ‘virginite plaist bien a dieu’ (maagdelijkheid behaagt God), en de zwangere vrouw wordt aangeraden om niet bang te zijn, omdat God alles om bestwil doet. Geen enkele vrouw toont zich bezorgd om haar echtgenoot, net zo min als de mannelijke personages in de Dodendans zich druk maken over hun echtgenotes. De weduwe is de enige die haar ongerustheid uit over haar jonge kinderen die ze nu als wezen moet achterlaten; haar hoop is gevestigd op God, die zich immers om ieder mens bekommert. | |
● BesluitHet zal duidelijk zijn dat de Dodendans een belangrijk thema vormde in de middeleeuwse cultuur, zowel voor kunstenaars en schrijvers als voor het grote publiek. De boekdrukkunst zorgde voor nog grotere bekendheid, al moeten de beroemde muurschilderingen in Parijs, Londen en Bazel ook veel kijkers getrokken hebben. Zo verwees bijvoorbeeld Sir Thomas More in zijn geschriften naar de inmiddels verdwenen Dodendans in de oude kathedraal van St. Paul's, die hij zich nog levendig voor de geest kon halen. De kracht van het thema zorgde ervoor dat het door de eeuwen heen populair bleef, zij het met wijzigingen in de geest van de tijd. Zo was de Dood met het | |
[pagina 176]
| |
Meisje een onderdeel van de Dodendans dat als afzonderlijk thema met duidelijk erotische betekenis een eigen leven ging leiden en kunstenaars zoals Hans Baldung Grien en Edvard Munch inspireerde. De componist Franz Schubert gebruikte het onderwerp voor zijn beroemde lied Der Tod und das Mädchen. Dodendans-muurschilderingen waren niet slechts een middeleeuws verschijnsel, want veel later werden deze nog steeds aangebracht door kunstenaars in bijvoorbeeld Luzern en Bleibach. Ook werden middeleeuwse versies soms gerestaureerd of overgeschilderd door latere schilders, zoals in Lübeck. Holbeins Dodendans-serie werd gekopieerd door Rubens, en in 1707 publiceerde de Nederlandse arts Salomon van Rusting zijn moraliserende boek Het schoutoneel des Doots, of Dooden Dans, dat later ook in een Duitse vertaling uitgebracht werd. In Engeland creëerde Thomas Rowlandson in de vroege negentiende eeuw een serie prenten onder de titel The English Dance of Death.Ga naar eindnoot21. Zo passen Camille Saint-Saëns en de Zweedse regisseur Ingmar Bergman met zijn film Det sjunde inseglet (Het zevende zegel) van 1956, maar ook Walt Disney en de striptekenaar Hugo Pratt (afb. 10), binnen een traditie die tot op heden voortduurt. Al deze kunstenaars lieten zich inspireren door een middeleeuws thema dat blijft fascineren. De dood staat ons immers allemaal een keer te wachten.Ga naar eindnoot22. |
|