Madoc. Jaargang 2002
(2002)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 150]
| |
Column | |
Beati pauperes spirituIk heb altijd een speciale voorliefde gehad voor de ‘innocenten’, de onnozelen in de geschiedenis, of voor hen die daarvoor doorgaan. Neem nu frater Heribald, die deel uitmaakte van de gemeenschap van het Zwitserse Sankt Gallen; de bekende Ekkehard schrijft over hem in zijn geschiedenis van het klooster: ‘Erat tunc inter nostrates frater quidam simplicissimus et fatuus, cujus dicta et facta saepe ridebantur, nomine Heribaldus...’ (‘In die tijd was er een simpele, onnozele broeder onder ons, over wiens woorden en daden dikwijls gelachen werd, met de naam Heribaldus’).Ga naar eindnoot1. Was deze broeder Heribald nu werkelijk non compos mentis?
Rond 925 geschiedde het dat de broeders van Sankt Gallen moesten vluchten voor de Magyaren, die men in die tijd ‘Hunnen’ noemde; de goede broeders brachten de bibliotheek in veiligheid, want de heilige kluizenares Wiborga had gezegd: ‘Redt eerst de boeken!’ Een verstandig besluit, een kwestie van prioriteit, alleen een dwaas zal dat ontkennen. Heribald nu weigerde te vluchten, want hij was boos, omdat hij zijn jaarlijkse rantsoen aan schoenleer niet had gekregen. Nu was dat in die tijd ook niet gering. Ik weet niet wat ík in zijn situatie had gedaan. Maar goed, Heribald bleef, en zijn beslissing zou verstrekkende gevolgen hebben voor het klooster. Zo kwamen de Hunnen binnenstormen en troffen daar de onverschrokken broeder aan. En hoewel zij iedereen, zonder aanzien des persoons afslachtten, zoals barbaren dat doorgaans doen, spaarden zij Heribald. Zij verbaasden zich over zijn achterblijven en lieten hem door middel van een tolk ondervragen. Zijn antwoorden, die de lachlust wekten, overtuigden de Hunnen ervan dat Heribald een gek was, maar een van de komische soort. Zij lieten hem leven, om zich met hem te kunnen amuseren. Men begon het klooster grondig te onderzoeken, maar dat leverde niets op en uiteindelijk klommen twee van de invallers zelfs in de kerktoren omdat zij dachten dat de weerhaan van goud was. De inhalige schurken vielen te pletter op het plein. Ondertussen waren hun kornuiten doorgedrongen in de wijnkelder, waar twee grote fusten stonden, die nog helemaal vol waren en door hun grootte en gewicht waren achtergebleven. Eén van de barbaren begon met zijn aks de band door te hakken die de duigen bij elkaar hield (wie was hier nu de dwaas?). Maar nu kwam Heribald in actie: hij sprong ertussen en riep uit: ‘Sine, inquit, vir bone, quid vis vero, ut nos, postquam abieritis, bibamus?’ (‘Zonder dit, goede man, wat zullen wij dan drinken, als jullie straks zijn vertrokken?’) De Hun barstte in lachen uit en beloofde de vaten te sparen. Ik zal u hun verdere barbarismen, liederlijkheden en godslasteringen bespa- | |
[pagina 151]
| |
ren, tenslotte waren ook wij eens barbaren en zijn de Magyaren kort daarop bij zinnen gekomen, en ik volsta ermee te melden dat Heribald het overleefde. Zo waren niet alleen de boeken gered, ook zaten de broeders die winter niet zonder wijn. Iedere mediëvist heeft gehoord van de Ekkehards (I, II, III en IV) en de Notkers (Labeo en Balbulus), maar wie kent nog de dappere frater Heribaldus? Wel schijnt tegenwoordig ieder Hongaars kookboek aan te vangen met deze geschiedenis, want de barbaarse schranspartij waaraan Heribald mee mocht doen, is de eerste historische getuigenis van de Hongaarse cuisine.
Ook innocens, waarmee dus simpel bedoeld werd, was zuster Clara, die na de grote stormvloed van 1532 in de Reimerswaalse kerk ondersteboven in een wijnvat werd gevonden; om te ontkomen aan de verdrinkingsdood in het wassende water, was zij op het vat geklommen en vervolgens verdronken in de wijn. Maar is hier geen sprake van een bewuste keuze? Als vijftienjarige vakantiewerker in een bottelarij, ben ik wel eens in een zestigduizend litervat met sherry gegooid en een aantal malen ondergedompeld. Dit bij wijze van doop. Ik verdronk bijna, maar werd er bijtijds weer uitgetrokken en vervolgens in de sloot naast het bedrijf gegooid om weer ‘schoon’ te worden. Als je dan toch moet verdrinken, dan kan ik u verzekeren dat wijn (mits van goede kwaliteit) een aangenamer dood biedt; ik zag al het hemelse licht aan het einde van de tunnel, maar zelfs mijn geest was te bezopen om mijn lichaam te ontvlieden.
En dan is er nog de Arabische dichter Tarafah ibn al ‘Abd ben Sufyan ben Malik al Bakri van de stam van de Bakr ben Wa'il, geboren in 543 in Bahrein aan de Perzische golf. Deze sympathieke zonderling vond weinig begrip bij zijn stam vanwege zijn voorliefde voor wijn, vrouwen en gokken. Hij werd uit de stam gezet en ving een zwervend leven aan. Als dichter vergaarde hij roem, maar uiteindelijk bracht zijn pen hem in moeilijkheden. Men zei van hem, dat hij met zijn pen zijn eigen graf had gegraven.
Zonder drie zaken in het leven van een jongeman,
zou het mij niet deren wanneer men mijn dood afkondigde:
Ten eerste, en zeur er niet over,
het genoegen van een oude wijn die schuimt
als je er water aan toevoegt.
Dan de oproep van iemand in nood:
op een ros zal ik komen,
snel als een wolf die water ruikt.
En tenslotte de vreugde een bewolkte dag te verpozen,
liggend bij een goed bevleesde dame
in een stevig opgezette tent.
Ik heb mijn leven gul drinkend doorgebracht,
En als de dood morgen komt,
wiens keel zal dan zijn uitgedroogd?Ga naar eindnoot2.
| |
[pagina 152]
| |
De landvoogd van Bahrein kreeg van de koning opdracht Ibn Tarafah terecht te stellen, maar vroeg, omdat hij tot dezelfde stam behoorde, aan de koning een ander als landvoogd aan te stellen; aldus geschiedde. Ook de nieuwe landvoogd had moeite met de opdracht, hij zei tegen Ibn Tarafah: ‘Ik moet je hoe dan ook doden, maar ik laat jou zelf de keuze hoe je wilt sterven.’ Waarop Ibn Tarafah antwoordde: ‘Vul mij tot aan mijn nek met wijn en steek mij dan lek.’ En zo gebeurde het. Toen de dichter, van wijn verzadigd en zat als een kanon, met pieken werd doorstoken, ontvlood het leven hem gelijk wijn een geitenleren wijnzak ontvliedt. Wie zou niet zo willen gaan, als het dan toch onvermijdelijk is?
Broeder Heribald, zuster Clara en Ibn Tarafah: ze zijn niet onopgemerkt gebleven.
Jan van Aken |
|