K.C. van den Ende e.a. (red.), Hodshon Huis. Bewoningsgeschiedenis en restauratie
(Bussum: Uitgeverij THOTH, 2001, 143 blz., ISBN 90-6868297-0, €20,50)
Het jaar 2001 gold als het ‘Jaar van het interieur’. Er zijn dan ook toen diverse publicaties verschenen over het Nederlandse binnenhuis. In wel de meest prestigieuze daarvan, ‘Leven in toen’, worden honderd van de meest bijzondere Nederlandse interieurs behandeld. Daaronder is begrijpelijkerwijze ook het interieur van Spaarne 17 te Haarlem, wellicht beter bekend als het Hodshon Huis, naar de achternaam van degene die opdracht gaf tot de bouw.
Catharina Cornelia (Keetje) Hodshon werd op elfjarige leeftijd wees. Op haar tweeëntwintigste verjaardag kreeg zij de beschikking over een zeer groot vermogen, namelijk de erfenis van haar ouders. Vader Hodshon was een zeer gefortuneerde doopsgezinde handelaar in lijnwaad. Keetjes doopsgezinde opvoeding verhinderde haar niet om twee jaar later, in 1793, het buiten Oud-Berkenroede onder Heemstede aan te kopen. In het zelfde jaar gaf zij tevens de zeer gerenommeerde bouwmeester Abraham van der Hart de opdracht een stadshuis aan het Spaarne te ontwerpen. Na de voltooiing van dit pand bleef zij er wonen tot aan haar dood in 1829. Daarna was het huis achtereenvolgens eigendom van de Amsterdamse bankier Adriaan van der Hoop en van de uit Gent afkomstige ‘grondeigenaar’ Guillaume Desiré Poelman. Vervolgens werd het in 1841 aangekocht door de huidige eigenaar, de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen. Deze vereniging heeft het gebouw en het interieur steeds met veel respect behandeld. De belangrijkste wijziging die zij heeft laten uitvoeren, is wel de bouw van een vergaderzaal aan de achterzijde, niet lang na de vorige eeuwwisseling.
In 1996 besloten de directeuren van de Maatschappij een aantal van de belangrijkste ruimten van hun zetel te doen restaureren. In 2000 werd een vervolgopdracht verleend. Het hier besproken boek is in de eerste plaats een verantwoording van die restauratie. Prof. dr. C.A. van Swigchem, emeritus hoogleraar aan de Vrije Universiteit en eminent kenner van het werk van architect Van der Hart, schrijft over ‘Het Hodshon Huis stilistisch bekeken’ (p. 38-59). Hij doet dat op een van hem bekende wijze: geïllustreerd met vlotte krabbels van eigen hand. Zijn eindconclusie is dat wij hier te doen hebben met: ‘Een geheel, dat op unieke wijze het verband demonstreert tussen vormgeving en leef- en wooncultuur.’ (p. 58). Hij is ook medeauteur van de opstellen waarin de diverse gerestaureerde vertrekken na elkaar worden behandeld en waarvan de overige auteurs allen daadwerkelijk bij de restauratie betrokken zijn geweest.
Deze restauratie was in zoverre uitzonderlijk dat constructief herstel slechts in beperkte mate nodig was. Het ging vooral om het verwijderen van vuil, in hoofdzaak veroorzaakt door de vroegere verwarming met turf- en kolenkachels, en het terugvinden en vervolgens opnieuw toepassen van de oorspronkelijke