Grabowsky en Verkruijsse geven in hun inleiding van bijna 50 pagina's een schets van het leven van Arnout en zijn familie en leveren achtergrondinformatie over de fenomenen grand tour en reisdagboek. Zoals zoveel zonen van de vroegmoderne Europese elite ging Arnout na zijn studietijd op reis om zich voor te bereiden op zijn toekomstige functie in het openbare leven als koopman of bestuurder. De grand tour diende de jongelui de nodige wereldwijsheid en beschaving bij te brengen. De meeste reizen - ook die van Arnout - hadden als einddoel Italië, land van Romeinse oudheid en renaissance. Onderweg hadden de reizigers gelegenheid om zich te bekwamen in de regels van de etiquette en conversatie in de omgang met hogere kringen, en om vreemde talen te leren, culturele evenementen bij te wonen, lessen te nemen bij vermaarde paardrij- en dansleraren, kunstverzamelingen en antieke monumenten te bezoeken of gerenommeerde geleerden te ontmoeten. In een reisdagboek dienden zij verslag uit te brengen van al deze ervaringen. Grabowsky en Verkruijsse leggen het allemaal nog eens uit, waarbij ze zich voor een deel baseren op het standaardwerk van A. Frank-Van Westrienen, De groote tour uit 1983.
Bovendien gaan Grabowsky en Verkruijsse ook in op minder verheven reisdoelen, zoals funshopping in het modieuze Italië: in Rome kon Arnout ‘twee dosijn paer halve francipan handtschoenen’ niet laten liggen (p. 21). Een nog belangrijker reisdoel was de inwijding in de liefde. De tekstbezorgers laten zien hoe de tour vele jongens in staat stelde om ver van huis en zonder verdere verplichtingen seksuele ervaring op te doen. Van onschuldig geflirt met de dochters van de Geneefse bankier Calandrini tot hoerenbezoek in Italië: de anders vrij kort van stof blijvende Arnout is hierover uitvoerig, hoewel hij zijn bordeelervaringen heeft vermeld in geheimschrift. De tekstbezorgers hebben hun best gedaan dit schrift te ontcijferen (zie hun bijlage 2), maar bekennen dat Arnout ze op enkele cruciale punten vooralsnog te slim af is geweest. Het maakt het verslag van hun ontcijferpogingen des te spannender.
Uit zowel het reisdagboek als de inleiding kan worden opgemaakt dat Arnout een reiziger zonder bijzondere intellectuele interesses moet zijn geweest. Zijn dagboek wordt gekenmerkt door redelijk beknopte aantekeningen van feitelijke of anekdotische aard. Hij bezocht veel kunstverzamelingen en historische monumenten, maar dat was nu eenmaal gebruikelijk op een educatiereis. Ook noteerde hij vlijtig de namen van plaatselijke bestuurders en schonk hij de nodige aandacht aan het opgedofte uiterlijk van hoogwaardigheidsbekleders, ‘maar tot enige analyse van de politieke situatie kwam hij niet’ (p. 32), terwijl dat idealiter wel in een reisdagboek thuishoorde. En in Milaan en Parijs bezocht Arnout de schouwburg, maar in zijn dagboek verzuimde hij te noteren welke stukken hij daar had gezien (p. 38).
Als het om de katholieke godsdienst ging was Arnout echter uitvoerig. Ook fortificaties en wapenarsenalen konden op zijn volle aandacht rekenen; misschien maakte Arnout deze opvallende aantekeningen wel in opdracht van derden, suggereren de tekstbezorgers (p. 29). De meeste aantekeningen maakte Arnout in Duitsland, Italië en Zwitserland. Het laatste deel van zijn reis voerde Arnout door Frankrijk; over dit land vermeldde hij haast niets van belang (p. 19).
Wat nu precies de reden voor uitgave van juist dit reisdagboek is geweest wordt uit deze publicatie niet duidelijk. De vele aardige anekdotes en rake observaties van Arnout maken het dagboek beslist tot aangenaam leesvoer. Maar wellicht waren er aanvullende redenen om deze tekst in de reeks Egodocumenten op te nemen. De lezer moet er naar raden, zo ook ondergetekende. Arnouts reisverslag geeft, afgaande op de inleiding van de tekstbezorgers, een goed beeld van de doorsnee zeventiende-eeuwse grand tour. Die was in de praktijk immers een stuk pretentielozer dan de theoretische traktaten over het intellectuele doel van de educatiereis zouden doen vermoeden, zoals Grabowsky en Verkruijsse in hun inleiding laten zien (p. 7-10). Zij constateren in deze inleiding meermalen dat Arnouts voorkeuren en desinteresses gedeeld werden door het gros van de reizigers - hoewel zij een uitzondering maken voor Arnouts belangstelling voor het katholicisme. Terecht noteren zij dat zijn betrokkenheid toch ‘verder [lijkt] te zijn gegaan dan alleen toeristische nieuwsgierigheid’ (p. 35): hij kuste zelfs de voeten van paus Innocentius X (volgens Arnout: ‘een swaerlijvigh heer, noch taemelijk frisch; hij heeft een vratjen aen sijn kin’, p. 103).
Daarbij komt tot slot nog dat met dit reisdagboek de dagelijkse praktijk van de zeventiende-eeuwse grand tour tot leven wordt gewekt. Arnouts preoccupaties met reisafstanden, vervoermiddelen, wisselkoersproblemen, rovers, oplichters, en oncomfortabele herbergen waar men het bed diende te delen met wildvreemden geven een mooie indruk van de