taling van het boek van José Antônio Gonsalves de Mello onder de titel Nederlanders in Brazilië. Wellicht luiden in ons land de twee publicaties een verhoogde belangstelling in voor Nederlands-Brazilië. Van de inventaris (M. Galindo en L. Hulsman, Guia de fontes para a história do Brasil holandês (Brasília en Recife 2001) is dat niet zo snel te verwachten omdat zij in het Portugees is geschreven en inventarissen wekken doorgaans bij een groter publiek weinig aandacht. Bij lusitanisten en bij historici met begrip van de Portugese taal, zou dat anders kunnen liggen. Snel zullen zij zich afvragen waarom de Nederlandse aanwezigheid in Brazilië zo weinig aandacht in de vaderlandse geschiedschrijving heeft gekregen, hoewel er in archieven en bibliotheken hier te lande veel oorspronkelijk materiaal over te vinden is. Het antwoord is gauw gevonden. De Nederlanders verbleven er maar kort (1634-1654), zeker in vergelijking met Oost-Indië en de onderneming draaide uit op een mislukking. Daarnaast, waren Recife en Olinda (deelstaat Pernambuco) tot machtige steden uitgegroeid van het kaliber van New York, mogelijk hadden ondernemers en politici onderzoek naar het Nederlandse verleden van deze plaatsen gestimuleerd met fondsen. Het gebrek aan succes voor onze voorvaderen in Brazilië mag voor de Nederlandse wetenschapper geen reden zijn om dit deel van de koloniale geschiedenis nagenoeg te negeren en de huidige politieke en economische betekenis van Noordoost-Brazilië evenmin. Al is de Nederlandse bezetting maar kort geweest, zij was niettemin een belangrijke en unieke ervaring in de Nederlandse expansiegeschiedenis die meer aandacht verdient dan tot heden aan haar is besteed.
De publicatie van dit boek maakt eens te meer duidelijk hoe beperkt de Nederlandse aandacht voor Nieuw-Holland in Brazilië is. Een oorspronkelijk Nederlands modern historisch overzicht ontbreekt. Het boek van Gonsalves de Mello, een studie uit 1942 is naast de vertaling van Charles Boxers The Dutch in Brazil het enige werk in het Nederlands dat een algemeen overzicht biedt over de Nederlandse suikerkolonie.
Het boek van De Mello is in een aantal opzichten een verouderde studie met stilistische, compositorische en methodische gebreken. Zo zijn de vele citaten uit Nederlandse zeventiende-eeuwse bronnen hinderlijk, vooral als ze herhaald worden. De omvang van de hoofdstukken is zeer onevenwichtig. Het eerste hoofdstuk omvat 102 pagina's terwijl het derde er maar 21 telt. Onderwerpen komen in het ene hoofdstuk deels aan bod en duiken in een ander weer op om nogmaals halfslachtig te worden behandeld. In de hoofdstukken zelf springt de auteur van ene onderwerp naar het andere. Erger nog, het boek heeft geen inleiding waarin de auteur uitlegt wat het onderwerp van zijn studie is, hoe hij zijn onderwerp zal bestuderen, waarom hij zijn studie is aangevangen en wat hij ermee beoogt. Uit de titel van het boek zou men het onderwerp kunnen afleiden. Maar als de invloed van de Hollandse bezetting op het leven en de cultuur, en dan in de breedste zin van het woord, van Noord-Brazilië werkelijk het onderwerp van het boek is, houdt de lezer een onbevredigend gevoel over. Dat komt met name doordat aan het boek evenmin conclusies zijn toegevoegd waarin De Mello expliciet had kunnen vermelden welke invloed de Nederlanders hebben gehad.
Pas op bladzijde 89 krijgen we een idee van wat de schrijver wil. In navolging van de opvattingen van de beroemde Braziliaanse socioloog Gilberto Freyre meent De Mello dat in Nederlands Brazilië twee kolonisatievormen, een stedelijke en een op het platteland georiënteerde, op kunstmatige wijze met elkaar in contact stonden, waarbij de stad trachtte te heersen over het platteland waar de Portugese suikerboeren woonden. Hoewel de Hollanders erop uit waren de suikerproductie in hun greep te krijgen, zijn zij daar echter uiteindelijk niet in geslaagd doordat zij met name de kennis misten die de Portugezen door jarenlange ervaring hadden vergaard. De Hollanders lieten het platteland in handen van de Pernambucanen en verzuimden permanente volksplantingen te stichten. Door het ontbreken van eigen boeren konden de Noorderlingen zichzelf niet voeden. Het ontbrak hun ook aan aanpassingsvermogen. Hardnekkig bleven ze vasthouden aan hun oude gewoontes en traditionele dieet.
De Nederlanders konden, als ze dat al nastreefden, geen goede verstandhouding met de al voor hun komst aanwezige bevolkingsgroepen opbouwen. Hollandse maatregelen voorzagen in een strikte scheiding tussen de bevolkingsgroepen die in de praktijk ook hun beslag kregen. De Mello meent dat de Portugezen veel soepeler waren in hun feitelijke contacten met de andere bewoners van Brazilië dan de Nederlanders. Hij refereert daarbij aan de optimistische visie van Freyre op de Braziliaanse samenleving die Brazilië voorstelde als een land van verbroederde negers, indianen en blanken. Latere studies hebben echter aangetoond dat in het Portugese koloniale Brazilië weinig