Boekbesprekingen
Jeroen Jansen e.a. (red.), Tijd en de zeventiende-eeuwse cultuur, Themanummer De Zeventiende Eeuw 17, 1
(Hilversum: Verloren, 2001, 72 blz., ISBN 90-6550-654-4, €15,90)
Het cultuurhistorische tijdschrift De Zeventiende Eeuw gaat al zo'n achttien jaar mee en speelt een belangrijke rol in de kruisbestuiving tussen (cultuur) historici en literatuurhistorici. Het organiseert ook elk jaar een congres over aspecten van de zeventiende eeuw in de Nederlanden, en het congres van 2000 had als thema de ‘tijd’ - al zou ondergetekende liever spreken van tijdsbeleving, want dat laatste is nu waar de vijf opgenomen artikelen in meer of mindere mate over gaan. Zoals altijd het geval is met bundels en bundelingen rond een bepaald thema, wisselt de mate waarin de verschillende auteurs erin geslaagd zijn, het thema van het congres een plaats te geven in hun eigen onderzoek. In het artikel van H.L. Houtzager over een experiment van Reinier de Graaf ligt de nadruk noodgedwongen minder op tijd dan in dat van Hessel Miedema over tijdsbeleving in Karel van Manders Schilderboeck. Miedema's artikel - simpelweg en wat misleidend ‘Karel van Manders tijd’ geheten (p. 29-39) - gaat van alle artikelen het diepst in op het begrip tijd, niet alleen bij Karel van Mander maar ook bij contemporaine fysici, die, zo blijkt uit Miedema's artikel, van mening verschilden over de vraag wat tijd dan wel is, en of die eigenlijk wel bestaat, anders dan in het hoofd van de mens.
Jeroen Salman gaat in zijn bijdrage ‘Troebelen en tijdsordening. De actualiteit in zeventiende-eeuwse almanakken’ (p. 3-17) in op het gebruik van de almanak. Deze diende niet alleen als ‘agenda’ maar ook als ‘dagboek’ in de meest letterlijke zin van het woord: een geheugensteun voor de gebruiker, die de volgeschreven almanak op den duur nodig had voor zijn morele en materiële winst- en verliesrekening. E.K. Grootes neemt in ‘Toekomstbeelden in Nederlandse historiespelen uit de zeventiende eeuw’ (p. 18-28) de veranderende plaats van het ‘toekomstbeeld’ in zeventiende-eeuwse toneelstukken onder de loep. De zeventiende-eeuwse toneelschrijvers voelden zich daar steeds onbehaaglijker bij naarmate de vormvereiste van eenheid van tijd, plaats en handeling in een toneelstuk steeds dwingender werd. Ze losten dit probleem op door het ‘toekomstbeeld’ te laten uitspreken door een bovennatuurlijk wezen of het als voorspellend droombeeld van een van de acteurs op te laten treden. H.L. Houtzager gaat in ‘Het tijdgebonden experiment van Reinier de Graaf in de ontwikkeling van het voortplantingsonderzoek. Een beknopt overzicht’ (p. 40-49) in op de ontwikkeling van de kennis over de voortplantingsorganen in de zeventiende eeuw, en beschrijft de observaties van Reinier de Graaf met betrekking tot zwangere konijnen. M. van Otegem tenslotte gaat in ‘Tijd, snelheid, afstand; de mechanica van het pamflet’ (p. 50-61) in op de snelheid waarmee pamfletten - en dus het nieuws - verspreid werden in de Republiek. Hij breekt een lans voor het belang van mondelinge nieuwsverspreiding en wijst op de rol van de predikanten als opinion makers. In zijn ogen waren pamfletten dus niet zozeer bedoeld voor de gewone man - tot nu toe de communis opinio onder historici - als wel voor de predikanten, die de vaak religieus gekleurde pamfletten
toepasten in hun preken. Een interessante gedachte, hoewel die mijns inziens nog wel wat meer onderbouwing behoeft.
Hoe abstract het concept ‘tijd’ ook is, de in De Zeventiende Eeuw gepubliceerde artikelen zijn stuk voor stuk geslaagd in het belichten van een aantal aspecten van zeventiende-eeuwse tijdsbeleving. En over tijd en tijdsbeleving gesproken: het congres over tijd vond plaats op 25 augustus 2000, de artikelen verschenen in nummer 1 van jaargang 17 (= 2001), deze recensie werd geschreven in februari 2002 en verschijnt in het zomernummer van Holland. Een zeventiende-eeuws pamflet deed er aanzienlijk minder lang over om bij de lezer terecht te komen, waaruit maar weer eens blijkt dat eenentwintigste-eeuwers niet noodzakelijkerwijs ‘sneller’ leven dan zeventiende-eeuwers.
Henk Looijesteijn