wonderen verrichtend rondtrekt worden kort verteld ten gunste van de passie, die al op eenderde van de tekst begint. Ook daar treft vooral de onomwondenheid waarmee het verhaal verteld wordt. Jezus heeft zijn discipelen verteld dat hij verraden zal worden door één van hen (1824-33):
Onse Here en seide niet meer.
Sine jongeren hadden alle seer.
Elc stont op ende seide: ‘Benix iet?’
Onse Here seide: ‘Negi niet.’
Elc wiste wel dat hijs quite was,
Sonder allene donwettige Judas.
Hi seide techterst: ‘Here, benict dan?’
Onse Here antwerde: ‘Dat segstu, man.
Judas,’ seit Hi, ‘du ets met Mi,
Ic sal verraden sijn van di...’
Daarna zei Onze Heer niets meer. Zijn leerlingen waren allemaal diep bedroefd. Om de beurt stonden ze op en vroegen: ‘Ben ik het soms?’ Maar Onze Heer zei: ‘Nee, jij niet.’ Elk van hen wist wel dat hij er niets mee te maken had, afgezien van de goddeloze Judas. Die vroeg als laatste: ‘Heer, ben ik het dan?’ Onze Heer antwoordde: ‘Je zegt het, man. Judas, jij eet samen met Mij, maar door jou zal Ik verraden worden...’
Onbijbels is de afdaling in de hel, waarvan de oudste bron waarschijnlijk het apocriefe evangelie van Nicodemus is. Volgens deze bron is Christus voor zijn wederopstanding afgedaald in de hel om daar de aartsvaders en de profeten op te halen. De hel bestaat uit twee afdelingen, de onderste is grondeloos en de verschrikkingen zijn onbeschrijfelijk, maar worden niettemin zo gedetailleerd mogelijk beschreven. De bovenste hel is minder erg, maar toch ook vreselijk. In deze hel verblijven de aartsvaders en de profeten, die Jezus komt verlossen. Na de verlossing volgt nog de verrijzenis en tenslotte is de hemelvaart van Christus aanleiding om te verwijzen naar de dag des oordeels, waarop Hij zich weer aan ons zal vertonen. Zeer aanschouwelijk worden nog eenmaal de verschrikkingen van de hel en de vreugden van het paradijs geschilderd in de woorden die Christus dan zal spreken tot de zondaars en de uitverkorenen. Een bijzonder kenmerk van de tekst zijn nog de lyrische passages, zoals de biecht van Maria Magdalena, het gebed van Jezus tot het kruis en de klacht van Maria tot haar gekruisigde zoon, waarvan sommige in deze editie een vertaling in verzen kregen (waarom niet allemaal?).
Verantwoording van de editie en toelichting bij de tekst zijn achter in de uitgave opgenomen. Wat betreft de toelichting is dat jammer, want nu moet men steeds bladeren, terwijl in het algemeen op de rechterbladzijden onder de prozavertaling nog genoeg ruimte zou zijn om deze noten op te nemen. Voor de inleiding zijn vierentwintig pagina's gereserveerd, waarvan de eerste zeven voor de uiterst complexe ontstaansgeschiedenis van de bijbel, de volgende twaalf voor Duitse en Nederlandse bijbelvertalingen en ten slotte de laatste vier-en-een-halve bladzijde voor Vanden levene Ons Heren. Deze verdeling doet de tekst