Madoc. Jaargang 2002
(2002)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 55]
| |
DialogenGregorius de Grote, Dialogen. Het leven van Benedictus en andere heiligen, vertaald en van een nawoord voorzien door Gerard Bartelink en Frits van der Meer (SUN, Nijmegen 2001). Geïll. 413 p. ISBN 90-5875-111-2. €22,50.Vorig jaar heeft de emeritus hoogleraar oudchristelijk en middeleeuws Latijn Gerard Bartelink de eerste volledige Nederlandse vertaling van de Dialogen van Gregorius de Grote (gestorven 610) gepubliceerd - een werk waarvan bij mijn weten momenteel zelfs geen Engelse of Duitse vertaling in de handel is. Als uitgangspunt hierbij heeft hij het werk van de Nijmeegse theoloog Frits van der Meer (1904-1994) genomen. De in vier boeken ingedeelde dialogen vormen een verzameling van korte theologische beschouwingen en wonderverhalen over honderd meestal uit Italië afkomstige heilige mannen en vrouwen. Het tweede boek is uitsluitend gewijd aan het leven van Benedictus. Deze ‘Vita Benedicti’ heeft de andere drie boeken altijd zeer ten onrechte in de schaduw gesteld: het werk als geheel behoort tot de belangrijkste en waardevolste bronnen over het leven in de overgangsperiode van late Oudheid naar de vroege Middeleeuwen. Het is goed nieuws dat er nu een Nederlandse vertaling van het complete werk beschikbaar is, die zeker aanleiding zal geven tot menig werkcollege over Gregorius en zijn tijd. Bartelinks vertaling is een mooi, stevig boek met een fraaie lay-out geworden. De handgetekende meerkleurige kaart van Italië in de tijd van Benedictus en de talrijke, deels gekleurde illustraties die bijna allemaal afkomstig zijn uit een prachtig twaalfde-eeuws Luiks handschrift van de Dialogen (Brussel, Koninklijke Bibliotheek, 9912-17), geven de indruk dat Bartelink er vooral ook plezier in heeft gehad om dit werk in elkaar te zetten. Wel is het jammer dat wij over de illustraties en het handschrift waaruit ze afkomstig zijn niet meer te weten komen dan wat er in het colofon staat. De vertaling zelf is er eerder op gericht om goed leesbaar te zijn dan om een letterlijke weergave van de tekst te leveren. Soms is zij bijna aandoenlijk in haar poging om Gregorius' sermo rusticus in niet minder idiomatische vormen naar het Nederlands om te zetten. Daar is niks mis mee, behalve dat Bartelink het helaas nalaat om zijn aanpak en zijn manier van vertalen ergens toe te lichten en aan te geven welke uitgave van de tekst hij nu eigenlijk vertaald heeft.Ga naar eindnoot1. De tekst is spaarzaam maar nuttig geannoteerd, hoofdzakelijk met uitleg van plaatsen en personen, soms met verwijzingen naar andere bronnen waarin vergelijkbare verhalen of motieven voorkomen, met kruisverwijzingen binnen de tekst en oplossingen van bijbelse toespelingen. Soms, vooral bij zo belangrijke begrippen als virtus, zou het handig geweest zijn om de lezer er in een noot op te wijzen dat de vertaling van een Latijnse term de lading van de betekenis nooit helemaal kan dekken. Niet gelukkig is het besluit om in plaats van een historische inleiding die de stand van het onderzoek en de belangrijkste historische en theologische vraagstellingen samenvat, alleen een licht bijgewerkte vrome bespiegeling van Frits van der Meer op te nemen, die volgens het ‘Ten geleide’ in 1980 geschreven is, | |
[pagina 56]
| |
maar vooral op literatuur tot de late jaren zestig is gebaseerd. Dat Bartelink er nog een iets recentere literatuurlijst aan toevoegt, verbetert de zaak nauwelijks. Talrijke recente werken zoals bijvoorbeeld de monografie over Gregorius van Robert Markus (Gregory the Great and his World, 1998) ontbreken. Van der Meers nawoord is een leuk geschreven literaire schets over de tijd van Gregorius de Grote, maar herhaalt veel wat in de bron zelf eigenlijk toch beter te lezen valt en is soms onvrijwillig komisch (bijvoorbeeld als hij in het kader van Gregorius' rol in de missionering van Engeland over de Anglicaanse kerk vaststelt: ‘Zij bestaat niet uit engelen maar omvat de beste aller protestanten’). Een discussie over de historische waarde van wonderverhalen past echter meer bij het einde van de negentiende dan bij het begin van de eenentwintigste eeuw. Helaas maakt het nawoord duidelijk hoe je in vrome en apologetische ijver vrijwel compleet over de leuke, spannende en soms bijna opwindende aspecten van een bron als de Dialogen heen kunt lezen: de dialogen zijn de bron, als het om de ontwikkeling van middeleeuwse concepten van heiligheid gaat. Het werk zegt weliswaar niets over de geschiedenis van het benedictijnse monnikendom (want dat bestond toen nog niet) maar het is zeker een van de belangrijkste bronnen over het ‘ongeregelde’ kloosterleven en het kerkelijk leven in de overgang van late Oudheid naar de vroege Middeleeuwen en levert oneindig veel details over het alledaagse leven en de rol van kloosters en kerkelijke instellingen binnen de maatschappij. Als je meer wilt weten over het verval van oude Romeinse elites en de gevolgen van de Germaanse overheersing, moet je bij de Dialogen te rade gaan. Gregorius neemt ons mee naar heremietencellen, stads- en plattelandskloosters, huizen van heilige maagden, hutten van arme boeren en paleizen van de uitstervende Romeinse aristocratie. Juist de bijzinnen, waarin het vanzelfsprekende geschetst wordt, zijn een onuitputtelijke bron voor de studie van machtsverhoudingen, sociale en economische structuren en de vroegmiddeleeuwse mentaliteit. Het vierde boek van de Dialogen bevat een vijftigtal sterfverhalen - een feest voor iedereen die gefascineerd is door de geschiedenis van emoties en hun uitdrukkingsvormen, of voor iemand die interesse toont voor de geschiedenis van ziektes en geneeskunde. En dit zijn zeker niet de enige historische vraagstellingen waarvoor Gregorius' verzameling van wonderverhalen een uitstekende bron is. Het is jammer dat Bartelink en Van der Meer de lezer nauwelijks naar deze wegen door de Dialogen sturen. Aan de andere kant - wie eraan begint, zal vanzelf gefascineerd raken door Gregorius' wereld. Deze fascinatie zal geen schade oplopen door een vroom nawoord dat op zich een interessant document is doordat het een manier van omgaan met hagiografisch bronnenmateriaal illustreert die inmiddels zelf tot de geschiedenis behoort. Albrecht Diem |
|