Dit thema keert terug in het artikel van Bart Besamusca ‘“In dien hoec gemat”: Gemengd schaken in de Middelnederlandse verhalende literatuur’ (pp. 169-187). Wederom staat het schaakspel hier centraal. Uit enkele laat-Middelnederlandse teksten uit het hoofse milieu blijkt dat adellijke vrouwen weliswaar hun mannetje staan in het schaakspel, maar dat zij uiteindelijk het onderspit moeten delven; hun taak ligt primair bij het bedrijven van het liefdesspel. Om deze conclusie een bijdrage tot ‘genderonderzoek’ te noemen is wat overdreven. We kunnen ook gewoon spreken over ‘Het speelveld der Liefde’, zoals Fleur van Tongeren onlangs in dit tijdschrift deed (Madoc 15 (2001) 74-85).
De Oudfranse literaire bronnen zijn op het thema ‘spelen’ tegen het licht gehouden door René Stuip in zijn artikel ‘Een les voor de koning’ (pp. 147-168). Ook hij bespreekt enkele saillante teksten waarin man en vrouw een partij schaak spelen. Hieruit blijkt wederom dat het schaakspel slechts een middel is om te komen tot het liefdesspel. Gelukkig valt het woord ‘genderonderzoek’ hier niet. Origineel is het gedeelte waarin Stuip een helder commentaar heeft op Le Songe du Vieil Pelerin van Philippe de Mézières (1327-1405). Hierin gaf de schrijver met behulp van beelden ontleend aan het schaakspel kritiek op het politieke leiderschap van zijn tijd. Een fraai voorbeeld van de toepassing van de schaakmetafoor in het politieke debat. In Bohemen werd deze rol gespeeld door de leek Tomás̆ Stítný (circa 1330-circa 1400). Wojciech Iwanczak laat in zijn bijdrage ‘Het schaakspel in middeleeuws Bohemen’ (pp. 123-146) zien welke mogelijkheden de allegorie van het schaakspel bood om commentaar te geven op de sociale werkelijkheid.
Dat er in de Middeleeuwen ook nog iets anders gedaan werd dan schaken en schrijven over schaken blijkt uit de bijdrage van damspecialist Arie van der Stoep. In dit artikel ‘Middeleeuws damspel, volgens de oude en volgens een nieuwe versie’ (pp. 94-104) wordt op grond van termenonderzoek vastgesteld dat het damspel als een zelfstandig spel in ieder geval bekend was in de Middeleeuwen; het werd in de twaalfde eeuw ‘uitgevonden’ in Frankrijk en is daarna snel populair geworden.
In de laatste bijdrage ‘Kansspelen in laatmiddeleeuws Italië’ (pp. 188-207) behandelt mederedacteur Marco Mostert het dobbelspel in de Italiaanse steden. Gelukkig laat hij ook iets zien van een ontwikkeling in het omgaan met spelen. Aanvankelijk werd gokken verboden door de stedelijke overheden omdat gokverslaafden teveel overlast veroorzaakten. Vanaf de dertiende eeuw heeft men geprobeerd het gokken te reglementeren door beroepsspelers te gedogen. In een later stadium werd er zelfs een officieel casino ingesteld. In de vijftiende eeuw is de cirkel rond en maakt de nieuwe moraal van de boetepredikers een einde aan de stedelijk gesanctioneerde gokhuizen (‘baratterie’). Gokken wordt dan weer gemarginaliseerd.
Toen ik dit betoog las moest ik denken aan het boek van J. Rossiaud, La Prostitution Médiévale (Parijs 1988), waarin de ontwikkeling van bordelen in middeleeuws Frankrijk werd beschreven. Eerst werden ze oogluikend toegestaan, daarna, mede met steun van kerkelijke instanties, in de stad gereglementeerd en tenslotte vanaf circa 1500 verbannen naar de illegaliteit buiten de stad. Wellicht een thema voor een volgende lezingenreeks in Utrecht?
Nico Lettinck