Madoc. Jaargang 2002
(2002)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermdRomaanse architectuur in BelgiëL. Deléhouzée, J. Demeulemeester, M.C. Laleman, A. Lemeunier, M. Piavaux (red.), Romaanse architectuur in België (Uitgeverij Lannoo, Tielt 2000). 200 p. Geïll. ISBN 90-209-3893-2. €69,95.België is een land dat een indrukwekkende hoeveelheid monumenten uit de Middeleeuwen bezit. Een goede reden om een tweetal delen uit de serie Architectuur in België te wijden aan de architectuur van deze periode. In 1997 is reeds het deel over de Gotische bouwkunst verschenenGa naar eindnoot1. en nu ligt het tweede deel in de boekhandel. Het kloeke formaat, de heldere teksten en de fraaie afbeeldingen doen vermoeden dat we te maken hebben met een standaardwerk over de belangrijkste Romaanse bouwwerken in België. Het boek begint met een korte historische inleiding waarna een algemeen betoog volgt over de Romaanse bouwkunst in België. Direct worden er twee groepen onderscheiden in het gebouwenbestand, te weten een Maaslandse groep en een groep in het Schelde- en Kustgebied. Beide regio's kennen volgens het boek een eigen streekgebonden Romaanse bouwschool. De beschrijving van de religieuze architectuur begint bij het Maasland en gaat vervolgens over op de Scheldestreek en het Kustgebied. Er wordt ruime aandacht geschonken aan de belangrijkste Maaslandse kerken zoals die van Lobbes, Luik en Nijvel. Daarnaast wordt uitvoerig ingegaan op de kleinere monumenten binnen het middeleeuwse bisdom Luik. Op een kort stuk over de decoratie van de Maaslandse kerken volgen bijdragen over de kerken die tot het ‘Schelderomaans’ worden gerekend. Zeer uitnodigend zijn de bijdragen over de twee grote abdijen van Gent: Ganda en Blandinium. Deze Romaanse abdijkerken zijn weliswaar lang geleden reeds afgebroken maar er zijn voldoende bronnen en aanwijzingen bekend om een goede indruk te krijgen van de structuur van beide kerkgebouwen. Een ander belangrijk monument in dit gebied is de kathedraal van Doornik, die met haar torenpartij tot de meest imponerende Romaanse bouwwerken van Europa behoort. In het laatste hoofdstuk komt het Kustgebied aan bod en wordt uitgebreid stilgestaan bij de voormalige Sint-Donaaskerk in Brugge. Het derde deel van het boek handelt over het ontstaan en de ontwikkeling van de Romaanse architectuur in de steden. De stedelijke bouwkunst kwam geleidelijk op in de loop van de elfde eeuw en vanaf de twaalfde eeuw kunnen we | |
[pagina 48]
| |
echt spreken van een bescheiden burgerlijke architectuur. Als gevolg van de sterk toegenomen handel ontstond in de steden een klasse van rijke patriciërs die over voldoende middelen beschikte om haar positie tot uitdrukking te brengen door de bouw van grote stenen huizen. Het mag uniek genoemd worden dat in Gent en Doornik nog een groot aantal van deze stenen huizen bewaard is gebleven. Marie Christine Laleman, een van de auteurs van het boek, heeft als pionier van de stedelijke archeologie en bouwhistorie in Gent een belangrijke bijdrage geleverd aan het onderzoek naar het ontstaan en de ontwikkeling van de burgerlijke architectuur in de Middeleeuwen. Het laatste deel van het boek betreft de militaire architectuur uit de periode tot ongeveer 1200. In de afgelopen decennia zijn grote vorderingen gemaakt bij de bestudering van de militaire bouwkunst. Het archeologisch en bouwkundig onderzoek van het Gentse Gravensteen is daar een goed voorbeeld van. Daarnaast is door verschillende auteurs ook veel onderzoek verricht naar de ringwalburchten, mottekastelen en hoogtesites in België en dat heeft geleid tot nieuwe inzichten rond dit thema. De beperking van het boek is de sterke gerichtheid op de regionale aspecten van de Romaanse architectuur. In de eerste zinnen van de inleiding wordt door Marie Christine Laleman reeds geconstateerd dat de indeling naar regio's niet voldoet aan de historische realiteit, omdat huidige grenzen van land, provincie of regio niet overeenkomen met middeleeuwse politieke en geografische grenzen. Dit bezwaar wordt echter door Laleman snel gerelativeerd met de opmerking dat de referentie aan de Maas, respectievelijk de Schelde te verantwoorden is aangezien de Maas, de Schelde en hun bijrivieren vanaf de vroege Middeleeuwen een belangrijke economische rol speelden als verkeersas waarlangs ook cultuurvormen werden verspreid. Doornik bijvoorbeeld, gelegen aan de Schelde, was van oudsher een belangrijke handelsplaats en had een belangrijke kerkelijk-bestuurlijke functie. De stad beschikte over de mogelijkheden om met bouwstenen uit de onmiddellijke omgeving imposante bouwwerken op te trekken. Met de uitvoer van deze bouwstenen en afgewerkte bouwsculpturen verspreidde de vormentaal van Doornik zich over een groot gebied. Maar men kan zich afvragen of dit alles een verklaring biedt voor het ontstaan en de ontwikkeling van specifieke bouwstijlen, bouwconcepten en bouwschema's in de verschillende Belgische regio's. Willen we de ware aard van het probleem begrijpen dan zullen we dieper moeten ingaan op deze materie. Neem bijvoorbeeld de kenmerken die aan de Schelderomaanse bouwschool worden toegeschreven. Naast de invloed van het bouwmateriaal (Doornikse kalksteen) en de daarmee verbonden vormkenmerken, zou de Romaanse bouwkunst van het Scheldegebied geïnspireerd zijn door de Frans-Normandische architectuur. Dit zou onder meer tot uiting komen in de dynamische structuur van de kerkopbouw met drie klemtonen: een opengewerkte westgevel met portaal, een met toren(s) beklemtoonde viering en een duidelijke koorpartij. De wandbehandeling was over het algemeen sober met minder pilasters, nissen of bogenversiering dan in de Maas- en Rijnstreek en de architectuur zou in het algemeen functioneler opgevat zijn. Maar daarmee wordt de zaak naar mijn oordeel te sterk versimpeld. In het Scheldegebied bestaat er een aanzienlijk aantal kerken die afwijken van het algemene beeld. Denk | |
[pagina 49]
| |
bijvoorbeeld aan de Sint-Baafsabdij te Gent, de voormalige abdijkerk van Dudzele en de Sint-Pieterskerk in Ieper die elk een ‘Maaslands’ westwerk hadden. Maar ook andere ‘typisch Maaslandse’ kenmerken komen voor in het Scheldegebied zoals het rechtgesloten koor (Soignies, Sint-Baafsabdij te Gent) en het fenomeen van het dubbelkoor (Sint-Laurentius te Ename). Het is duidelijk dat de ligging aan een rivier en het gebruik van een specifiek bouwmateriaal geen voldoende verklaring biedt voor de stijlverschillen tussen de Romaanse architectuur in de verschillende delen van België. In specifieke gevallen zochten de auteurs naar alternatieve oplossingen die buiten het veld van de traditionele, formalistische architectuurbenadering liggen. Een aardig voorbeeld hiervan is Lalemans analyse van de Gentse St.-Baafsabdij. Zij verklaart het voorkomen van typisch ‘Maaslandse’ invloeden in het bouwconcept van deze abdij door te verwijzen naar de ligging van de abdij in het spanningsveld aan de grens tussen Vlaanderen en het Franse koninkrijk enerzijds en Lotharingen en het Duitse keizerrijk anderzijds. Het antwoord voor deze kwestie wordt door Laleman dus gezocht in de politiek-historische context waarbinnen het gebouw tot stand is gekomen. Het is positief te zien dat in het deel over de Maaslandse religieuze architectuur nadrukkelijk is geprobeerd de bevindingen van enkele iconologische studies te verwerken in de analyse van de Romaanse kerken in Luik. Echter, er moet wel gezegd worden dat het een voorzichtige poging is waarbij de auteurs geen echte keuze maken tussen de beide onderzoeksmethoden terwijl deze vorm van architectuuronderzoek keer op keer op overtuigende wijze zijn nut bewezen heeft bij schijnbaar onoplosbare architectuurhistorische problemen.Ga naar eindnoot2. De auteurs stellen daarom ook voor het debat tussen de traditionele, formalistische aanpak en de iconologische benadering opnieuw te openen om per geval te begrijpen welke betekenis de bepaalde vormen in een welbepaalde historische context konden hebben. Betekent deze kritiek dat het boek zijn waarde verloren heeft? Zeker niet! De bijdragen over de militaire en burgerlijke architectuur in België zijn zonder meer van groot belang. Hierin wordt een volledig hernieuwde kijk gegeven op het ontstaan en de ontwikkeling van de Romaanse militaire en burgerlijke architectuur in België. Wat betreft de kerkarchitectuur biedt het boek een ruim overzicht van de bestaande monumenten en vormt het een goed begin voor de ontdekking van het Romaanse België. Boven alles hoop ik dat het boek vooral een uitdaging is aan het adres van de Belgische architectuurhistorici om oude conventies opzij te zetten en een nieuwe onderzoeksrichting in te slaan. Aad Bastemeijer |
|