Madoc. Jaargang 2002
(2002)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |
Anton Kos
| |
[pagina 38]
| |
1. De Hel (foto: André Groeneveld).
wachtte in de volgende zaal. De hel. Spectaculair. Grote zuilen gevuld met water, waar als donderslagen luchtstoten doorheen gejaagd werden, resulterend in waterbellen die wit werden belicht. En dan de dood. Deze volgorde bevreemdde mij enigszins. Of was ik fout gelopen? Later kwam ik er achter dat het zo bedoeld was, maar in ieder geval stond ik nu in het hart van de tentoonstelling. Rechts was nog de hel, maar die liet ik achter mij toen ik mijn ogen de kost gaf. Op lange tafels en schragen lagen botten van mensen. Daaronder bakken golvend water die via lichteffecten de hele zaal deden zwalpen. Na een tijdje had ik het wel gezien en wilde ik terug naar de hel, maar de hemel lonkte. Het recht kwam voorbij. De echte christen is een rechtschapen mens. Boeken, charters en zegelstempels, museaal gezien lastige objecten: wat moet je er mee? Ze zijn klein, eenvormig en dikwijls onooglijk. En dan ook nog in een lage tafelvitrine gelegd. De opstelling van de charters maakte veel goed. In een lange rij hingen ze in volle glorie in een plastieken hoes. Het was een lust ze van alle kanten te kunnen bekijken zonder ze aan te raken of met de argusogen van een archiefmedewerker in de nek. Esthetisch ook, dat zie je niet vaak bij dergelijke objecten. Ik zag licht en gleed langzaam, gelijk een automobiel de wasstraat, zo de reiniging in. Een spierwitte zaal. Doop en pelgrimage konden mij op het rechte pad houden. Weer een vitrinekast, volgepropt met pelgrimsinsignes en soortgelijke zaken. Netjes op een rij, daardoor fantasieloos, als in een Oudheidkamer. De volgende zaal was rood en bestemd voor de kampioenen van de reiniging: de heiligen. Petrus, Johannes en Maria, apostelkoppen en kazuifels. Daarna dan toch de hemel. Een gebedenboek, missaal en wierookvat. De hellekant bekoorde mij meer. Het leek er op alsof Greenaway zijn kruit had verschoten aan de hel en de hemel aan de mensen van het museum had overgelaten. Rechts de hel, prach- | |
[pagina 39]
| |
2. Reiniging (foto: André Groeneveld).
en verrassend, links de hemel, flets en fantasieloos. Waar waren de wolken, waar was de zweverigheid en waar waren de zeventig maagden? Onbehaaglijk in de hel, hogere sferen in de hemel! Het tot vervoering brengende flakkerende lichtje uit het scriptorium werd hier als een nachtkaarsje uitgeblazen. Ik was door de tentoonstelling geleid als Doortje op zoek naar de tovenaar van Oz, week zo nu en dan af van het gele pad en ontmoette laffe leeuwen, blikken mannen en strooien vogelverschrikkers, zonder mij af te vragen hoe laat het was, of het restaurant lekkere broodjes had en zonder vloeken en zuchten. Dat was mij nog nooit gebeurd. De beelden vertelden het verhaal, deels als een spannend boek, deels als een film waar je in meespeelde. En ik had geen letter gelezen van de bijschriften. En geen letter in de catalogus. De catalogusGa naar eindnoot1. begint met een stuk van Greenaway - je zou bijna ‘de meester’ schrijven - zelf: Bones and text ofwel Beenderen en tekst; er is namelijk ook een vertaling opgenomen. Na eerst op heldere wijze te hebben uiteengezet hoe hij de Middeleeuwen vanuit een regisseursstandpunt beziet, waartoe het allemaal dient, en dat er echte dingen in een tentoonstelling mogen staan, staat er ineens een los zinnetje: ‘We hebben beenderen’. Schitterend. We hebben beenderen. Ja, die hadden we. En met bakken tegelijk. Afkomstig van een kloosterkerkhof te Aduard, vlakbij Groningen. Voor Greenaway fungeren de skeletten als de verbeelding van de dood, de mens, de nederigheid, het verglijden van de tijd, de neutraliteit van de geschiedenis en de kortstondigheid en de nietigheid van het individu. ‘Door ze op te nemen in deze tentoonstelling die Hel en Hemel heet; door ze te tonen aan een publiek dat voor het merendeel niet meer in dergelijke oorden gelooft, noch letterlijk noch als metafoor, worden ze een memento mori. Dat is inderdaad zeer middeleeuws, maar kan een waardevolle cathartische | |
[pagina 40]
| |
3. “We hebben Beenderen” (foto: André Groeneveld).
betekenis krijgen in deze moderne wereld vol futiliteiten’. In het laatste schemert wat cultuurpessimisme, in wezen niet meer van deze tijd zou ik zeggen, en ook de gedachte dat er ooit een niet-moderne wereld zonder futiliteiten heeft bestaan of, erger, weer zou moeten komen. De middeleeuwse wereld was er nu net één vol futiliteiten, alleen zagen die er anders uit. Doorbladerend in de catalogus kwam ik bij de objecten. Wat een feest! Plaatjes en tekst, van boeken tot schaakstukken, ringen, klotendolken, de potten en pannen zijn er ook, crucifixen, doopvonten en getijdenboeken. Alle objecten staan gerangschikt onder het thema waar ze ook in de tentoonstelling stonden. Dat is niet alleen duidelijk, het getuigt ook van een waarschijnlijk onbedoeld respect voor de bezoeker van de tentoonstelling. Zo kan hij of zij het nog eens meemaken en al die toegankelijke objectteksten lezen, thuis met een muziekje op en met een glas in de hand of aan de mond. En als er meer moet worden geweten, dan is daar een literatuurverwijzing. En dat maakt meteen het laatste deel van de catalogus onnodig. Aan het eind bevindt zich namelijk een reeks volstrekt overbodige essays. Het is een potpourri van ogenschijnlijk aanvullende thema's. Het is allemaal goed bedoeld, en het snijdt hier en daar hout, maar de kachel krijg ik er niet mee aan. Ik heb sterk de indruk dat de gemiddelde bezoeker en lezer, zeker gezien de stijl en onderwerpkeuze van de essayisten, de sensatie kwijt raakt en daarmee het enthousiasme en de interesse voor de Middeleeuwen. De essays zijn, kort gezegd, saai en vervelend. Natuurlijk, het zijn wetenschappelijk verantwoorde stukken en dus onderhevig aan bepaalde regels en richtlijnen die niet stroken met opwinding en vermaak - een wijdverbreid en hardnekkig misverstand overigens - maar juist deze plek leent zich voor luchtige en toegankelijke artikelen, | |
[pagina 41]
| |
4. Entree scriptorium (foto: André Groeneveld).
zelfs voor verhalen of anekdoten. Het lijkt alsof de redactie die richtlijnen nogal willekeurig heeft toegepast. Telt het ene essay twaalf bladzijden, het andere heeft er niet meer dan twee. En de volgorde is, anders dan die van de thema's in de tentoonstelling, niet helder. Johannes A. Mol lijkt angstig dat de lezer wel eens elders te rade zou kunnen gaan, gezien zijn notenapparaat. Zelfs een passage uit de kroniek van Aduard wordt geannoteerd met een verwijzing naar een artikel van de auteur zelf. Dat is ijdel. Remi W.M. van Schaïk besluit zijn bijdrage ‘Hel en Hemel. Aspecten van middeleeuws geloofsleven in de Friese landen’ met: ‘In het voorgaande heb ik, zonder een uitputtend overzicht na te streven [...] geprobeerd een idee te geven van de wijze waarop de middeleeuwse mens omging met zijn religieus gevoede emoties en verwachtingen. Aan dat religieuze kader kon hij zich - anders dan de moderne mens - feitelijk op geen enkel moment onttrekken’. Terloops wordt de gedachte verkondigd dat de middeleeuwse mens dag in dag uit van kerk naar klooster naar pelgrimsoord en weer terug moest. Het is waarschijnlijker dat de middeleeuwse mens wel raad wist met zijn emoties en verwachtingen, en daarnaast pas met de religie (de meest religieuze periode, de reformatie, moest immers nog komen). Sterker, daar weten we toch helemaal niets van. En de moderne mens bestaat natuurlijk ook niet. Laat het interpreteren van de mentaliteit, psyche en andere ongrijpbare, niet-meetbare zaakjes maar over aan regisseurs en theatermakers. Die verzinnen een boel, maar slaan minder hard de plank mis dan de meeste historici of mediëvisten. Het tweede essay van Redmer H. Alma, ‘De Middeleeuwen in de Middeleeuwen’ besluit wat dat betreft nog beloftevol: ‘...omdat in wezen de middeleeuwer geen ander mens was dan wij, maar net als wij slechts reageerde op zijn | |
[pagina 42]
| |
tijd en op de inrichting van zijn maatschappij’. Juist. Helaas is zijn betoog doorspekt met obligate waarschuwingen aan de lezer en hooghartige aannemingen. De lezer moet vooral steeds op de hoede zijn, hoe anders en ingewikkeld alles was. En ook hoe hij of zij de geschiedenis bekijkt: ‘Omdat wij graag zien dat de geschiedenis zich overzichtelijk gedraagt, spraken vooral de partijtwisten in de late Middeleeuwen tussen de Hoeken en de Kabeljauwen, Schieringers en Vetkopers en de Hekerens en Bronkhorsten tot de verbeelding. Dergelijke duidelijke tweedelingen, met de mogelijkheid om kwalificaties “goed” en “fout” toe te kennen, hebben zich beter in ons historisch denkraam genesteld, dan de veel ingewikkelder werkelijkheid’ (cursivering AK). Hiermee is pijnlijk aangetoond dat voor sommigen de historische wetenschap niet veel meer is dan een ingewikkelde werkelijkheid. Zo lust ik er nog wel eentje. Immers, is het niet veeleer de bedoeling die ingewikkelde werkelijkheid te ontrafelen? Waarom zo in het midden en in het grijze? Waarom de lezer vervelen met het gebrek aan stellingnames waar alfawetenschap zo in uitblinkt. Stelling nemen is juist wat Greenaway wel deed, interpretatie gekoppeld aan verbeeldingskracht. Na lezing van de essays dringt één ding ontegenzeglijk en voorgoed door: de verdienste van Greenaway. Het doet geen pijn om een tentoonstelling, ook als die niet over de Middeleeuwen gaat, zo in te richten of, beter, te beleven. Greenaway kan morgen aan de slag in het westen, daarna in het oosten en niet veel later in het zuiden. En de catalogus voldoet met een verhaal van de regisseur zelf en foto's van de objecten met een tekstje en hier en daar een literatuurtip. De rest doet er in dit licht gewoonweg niet toe. Let wel: in dit licht. |
|