Madoc. Jaargang 2002
(2002)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
W.P. Gerritsen
| |
[pagina 34]
| |
de Europese litteratuur - een nog veel bredere visie dan die van Curtius -, maar ook de compositorische en stilistische kwaliteiten om als inspirerend voorbeeld te fungeren - al besefte ik van meet af aan dat ik Auerbachs niveau nooit zou kunnen halen. Mijn bewondering voor het boek nam nog toe toen ik meer te weten kwam over de schrijver. Erich Auerbach was in 1892 in Berlijn geboren in een welgestelde joodse familie. Aanvankelijk opgeleid tot jurist, begon hij, na als dienstplichtige in de Eerste Wereldoorlog gewond te zijn geraakt, een studie in de Romaanse letteren. Zijn eerste boek, Dante als Dichter der irdischen Welt (1929), leverde hem een benoeming tot hoogleraar in de romanistiek aan de universiteit van Marburg op (1930). Vijf jaar later, op 16 oktober 1935, werd hij - wegens het hebben van twee joodse grootouders - van zijn ambt ontheven. Aanvankelijk leek hij, zachtmoedig als hij was, de vernederingen door de universitaire autoriteiten zonder protest te willen ondergaan, maar toen hij, midden 1936, een uitnodiging ontving om aan de universiteit van Istanboel te komen doceren, stemde hij aarzelend toe. In zijn bagage bevonden zich notities en voorstudies voor het grote werk dat hij in zijn geest met zich meedroeg: een geschiedenis van de wijze waarop in de Europese litteratuur, van Homerus tot Virginia Woolf, de alledaagse werkelijkheid was uitgebeeld. Zulk een werk vraagt een enorme documentatie via tekstedities, monografieën en tijdschriften - geen van de toenmalige bibliotheken van Istanboel kon hem die verschaffen. Het ontbreken van de nodige vaklitteratuur legde hem beperkingen op en dwong hem tot keuzen die hij in normale omstandigheden waarschijnlijk niet aanvaardbaar zou hebben gevonden. Maar misschien was dit gebrek aan boeken juist een zegen in vermomming: had Auerbach zich in Istanboel met karrenvrachten litteratuur kunnen omringen, dan zou hij zijn boek wellicht nooit voltooid hebben. Auerbachs Mimesis, Dargestellte Wirklichkeit in der abendländischen Literatur is in 1946 bij Francke in Bern verschenen. Als motto op het titelblad had hij een versregel van Andrew Marvell gekozen: ‘Had we but world enough and time...’; even veelzeggend is de datering op het verso: ‘Geschrieben zwischen Mai 1942 und April 1943’. Pas op de allerlaatste bladzij van het boek zinspeelt hij op de omstandigheden waaronder zijn werk is ontstaan. Ik vertaal de slotzin: ‘Moge mijn studie haar lezers bereiken, zowel mijn vrienden, voor zover nog in leven, als ook alle anderen voor wie zij bestemd is, en moge zij ertoe bijdragen om diegenen weer bij elkaar te brengen die de liefde voor onze westerse geschiedenis zonder vertroebeling bewaard hebben’. Met de Engelse vertaling, door Willard R. Trask, onder de titel Mimesis: The Representation of Reality in Western Literature, uitgebracht door Princeton University Press in 1953, begon het boek een ware zegetocht langs de Amerikaanse universiteiten. Charles Muscatine typeerde het als ‘one of those rare books that speak to everyone in the literate world’. Al eerder, in 1950, was een Spaanse versie verschenen, door Auerbach verrijkt met een hoofdstuk over Cervantes. Pas in 1977 konden Franse lezers in hun eigen taal van het boek kennisnemen; merkwaardigerwijs werd Mimesis aan de Parijse rive gauche begroet als een voorbeeld van Marxistische benadering van litteratuur. Nog weer later kwam een Nederlandse vertaling, door Wilfried Oranje, van de pers bij Uitgeverij Agon (1991). | |
[pagina 35]
| |
Al in 1947, kort na de verschijning van de oorspronkelijke Duitstalige editie, was Auerbach als gasthoogleraar naar de Verenigde Staten vertrokken. Een vaste aanstelling aan ‘Penn State’ (Pennsylvania State University) ging om medisch-verzekeringstechnische redenen niet door, maar aan het beroemde Princeton Institute of Advanced Studies was hij welkom. In 1950 benoemde Yale hem tot hoogleraar, aanvankelijk in de middeleeuwse litteratuur, later, vanaf 1956, in de Romaanse filologie. Anders dan veel van zijn naar de Verenigde Staten geëmigreerde landgenoten is Auerbach zieh nooit Amerikaan gaan voelen. Voor het drukken van zijn laatste grote werk, Literatursprache und Publikum in der lateinischen Spätantike und im Mittelalter (1958) bleef hij zijn Zwitserse uitgever Francke Verlag trouw; een Engelstalige editie, Literary Language and Its Public in Late Latin Antiquity and the Middle Ages is pas jaren later verschenen (New York: Pantheon Books, 1965). Erich Auerbach is op 13 oktober 1957 - enkele maanden na het voltooien van zijn Literatursprache und Publikum - plotseling gestorven. Sinds mijn eerste kennismaking met Auerbachs werk heb ik Mimesis vele malen opgeslagen, telkens om weer eens twee, drie of meer favoriete hoofdstukken te herlezen (van kaft tot kaft heb ik het boek nooit in één ruk doorgewerkt). En steeds weer brengt Auerbach mij in de ban van zijn grandioze didaktiek. In de Franse traditie van de explication de texte opent elk hoofdstuk met een tekstfragment. In elk van deze fragmenten - of het nu gaat om de thuiskomst van Odysseus, om Rolands benoeming tot aanvoerder van de achterhoede in de slag bij Roncevaux, of om een essai van Montaigne of een passage uit een roman van Stendhal - weet Auerbach een wereld op te roepen. Hij begint met de tekst vanuit een taalkundig en stilistisch gezichtspunt te analyseren, waarbij hij wijst op grammaticale en syntactische bijzonderheden die de toon bepalen. In het kleine ligt het grote besloten: het perspectief verwijdt zich tot een beschouwing van de historisch bepaalde, maatschappelijke en culturele achtergronden, om zich tenslotte weer te verengen tot de centrale vraag naar de verschuivingen in de relatie tussen werk (als visie op de werkelijkheid) en publiek. In de drie millennia litteratuurgeschiedenis die het boek bestrijkt, vervullen de Middeleeuwen (met zeven van de twintig hoofdstukken) een soort spilfunctie. Twee concepten spelen een essentiële rol in Auerbachs litteratuurbeschouwing: het begrip figura en het van de Oudheid geërfde idee van de hiërachie van stijlen. Met het eerste bedoelt hij een denkwijze die een verband legt tussen twee gebeurtenissen of personen, waarbij de eerste niet alleen naar zichzelf verwijst maar ook als ‘prefiguratie’ van de tweede wordt gezien, terwijl de tweede de eerste ‘vervult’. Zo verwijst Dante's Beatrice niet alleen naar de persoon Beatrice Portinari, maar ‘betekent’ zij tegelijkertijd ook Christus, de Kerk en de Moedermaagd. Maar ook de litterair-historische relaties tussen de epische gedichten van Homerus, Vergilius en - opnieuw - Dante kunnen in termen van een figurale ‘vervulling’ worden beschouwd. De Oudheid had een systeem van drie stijlniveaus - hoog, middel en laag - gekend. Een gedicht over goden, vorsten of helden vroeg om het hoge, sublieme stijlregister, terwijl voor het doen en laten van gewone mensen slechts de sermo humilis, de vaak met komische elementen gekruide ‘lage’ stijl, in aanmerking kwam. In Auerbachs visie doorbreekt de komst | |
[pagina 36]
| |
van het christendom deze triade van stijlen, met als resultaat een vermenging van stijlniveaus. De evangelisten berichten in een en hetzelfde verhaal over gewone mensen en over sublieme gebeurtenissen. Voor Dante, en voor middeleeuwse litteratuur in het algemeen, geldt hetzelfde. Na de Middeleeuwen heeft zich een vergelijkbare breuk voorgedaan toen het Franse classicisme plaatsmaakte voor het realisme van de grote negentiende-eeuwse romanciers. De vrijwel onaantastbare status die Mimesis al decennieën lang bezit, verhindert niet dat het boek thans in een aantal opzichten als verouderd moet gelden. Over heel wat van de behandelde auteurs en werken weten we nu meer dan Auerbach een halve eeuw geleden. Generatie na generatie heeft geworsteld met zijn weinig geëxpliciteerde opvattingen omtrent ‘werkelijkheid’ en ‘realisme’. Zelfs de titel van zijn boek heeft diepgaande discussies uitgelokt: was het Griekse begrip mimèsis wel precies hetzelfde als Darstellung? Ging het wel altijd om afbeelding, of eerder om uitbeelding, of zelfs om verbeelding? Was het niet beter van weergave of representatie te spreken? Maar ondanks alle meningsverschillen lijdt het geen twijfel dat het boek erin geslaagd is diegenen bij elkaar te brengen die - om de formulering van Auerbachs slotwoord te variëren - de liefde voor de litteratuur van het Westen ‘zonder vertroebeling bewaard hebben’.
Ik wil eindigen zoals ik begonnen ben: met een persoonlijke noot. Na veertig jaar mijn Utrechtse alma mater te hebben gediend is mij de plezierige taak toegevallen om als Scaliger-hoogleraar Leidse studenten in te leiden in de theorie en geschiedenis van de filologie. En weer is het Auerbach die voor inspiratie zorgt. In Istanboel schreef hij voor zijn Turkse studenten een Introduction à la philologie romane. Daarin omschrijft hij de filologie, en meer in het bijzonder het belang van goede tekstedities als volgt: ‘Le besoin de constituer des textes authentiques se fait sentir quand un peuple d'une haute civilisation prend conscience de cette civilisation, et qu'il veut préserver des ravages du temps les oeuvres qui constituent son patrimoine spirituel.’ Voor mij bevatten deze woorden een van de waardevolste lessen die ik van Auerbach geleerd heb: dat de westerse litteratuur sinds Homerus, bij alle transformaties die zij in de loop der eeuwen heeft ondergaan, een continuum vormt en dat het de taak van filologen is, het besef van deze continuïteit in stand te houden. |
|